waar de huizen in rotswoestijnen staan
gebouwd op drakenholen
waar het de ganse dag schemert
mensen schichtig en zwijgzaam zijn
daar bevind zich de wereld in mijn dromen
mijn toevlucht om te biechten te gaan
waar lieflijke paarden
mij beschermen tegen loslopende stieren
kamelen mij de weg wijzen langs een verloren pad
daar bevind zich de wereld in mijn dromen
mijn toevlucht om angsten te overwinnen
langs een trap en stoffige ruimten
daal ik af naar een andere wereld
geschapen door mezelf
waar ik kan vliegen zonder vleugels
naar de aarde kijk
en de sterren als wilde dieren
zich laten strelen
dat is mijn wereld in dromen
waar geen verantwoording noch liefde bestaat
waar overwonnen angst mij zo kwetsbaar maakt
ben ik vader van mijn kinderen
minnaar van zijbijmij
niets is anders geweest
in deze wereld van gecontroleerde dwaasheid
ik zweer op het bloed dat door mijn aders stroomt
dat elke waarheid in een ongewilde leugen schuilt
maar nu ben ik moe en heb nog een lange weg te gaan.
Wind en heet. Deze
dag is een aangenaam tijdverlies. Ze spelen covers op het dorpsplein.
Woodstock in
Duisburg. De wereld gaat om zeep.
Ik heb een ronde
spiegel aan diggelen geslaan, de scherven aan de muur gekleefd en dan een
zellfportret gemaakt. Ik kijk ernaar...tot ik besef dat ik het ben, mijn
ijdelheid in scherven, de slaapkamer met het boekenrek, de pyjama op het bed
nooit beschreven.
Nu is het nacht en
buiten schreeuwt een papegaai. Ik ben er niet helemaal zeker van.
ik wil U eraan
herinneren
dat deze wereld
een geschenk van onze voorouders is
Je mag dat niet smeren. Je moet dat met plakken erop gooien.
Neen, ik zoek naar het evenwicht tussen het broodje en het beleg. Daarna een sigaret.
Voor één dollar krijg je hier tien ananassen. Als iemand je er één geeft is dat een geschenk.
Mag ik effe op je gitaar spelen?
Doe maar. Ze is niet gestemd.
De poes hangt aan mijn arm.
Hij heeft geen klauwtjes. Ik zie het. Schrijf jij maar het verhaal dat ik nu vertel. Aiko noemt hij.
Ben in een nieuw schrift begonnen. Wat vind je ervan?
Ja, we zijn chaoten en je
bent als mij...om het goed te laten zien en straks ben ik ook lang
bezig. Ik zie het helemaal voor me...schitterend...heerlijk mens ben
je.
Dat vind ik ook van jou
alsof we iets onzichtbaars delen dat moeilijk uitspreekbaar is en
telkens opnieuw proberen te beschrijven, de chaos in onze kop die we
een plaats willen geven.
Verdomme toch. Ben weeral leeg. Dool rond met een zonnebril aan. Vergeef mij voor
wat ik ben dat ik niet zou mogen zijn,
om mijn scheefhangende kaders aan de muren, het ongemaaide gras en de
giftige bessen waarvan ik eet, mijn eigenzinnigheid als ik zit te turen
in afwezigheid bij jullie.
Het is je vergeven. Er is geen reden voor.
Er zit een indrukwekkend insekt op de bladzijde, groen met een gekartelde rug.
Lang geleden zou ik het dagboek dichtklappen om het dier als een
herinnering te
bewaren maar nu kijk ik verwonderd naar de schoonheid waarin het
beweegt. Daarom noem ik haar 'ze'. Ze zou een soortgenoot kunnen zijn
in een later leven, en ook de vlieg die van mijn schaafwonden
proeft...of ruikt ze maar zoals ik dat doe? Ik voel niet eens het
verschil.
Ze heeft voelsprieten en twee maal drie hoge pootjes. Wat eet ze, hoe
drinkt ze, voelt ze genot als ze nieuw leven in zich draagt?
Zoveel vragen.
Links streel ik netels om de prik. Op de kop bloeien ze al. Dacht dat het pas in julie mocht.
Er rijd een tractor voorbij met een bejaarde boer achter het stuur. Kan
zich het werken niet laten of is het hem om het nalatenschap te doen?
Wellicht maait de vrouw de spinnenwebben uit het huis terwijl hij het
land bewerkt en ik hier zit te nietsnutten, destructief zonder
schuldgevoel.
Mijn wereld staat stil. De aarde beweegt. Vandaag ben ik een kraai. De hazen schrikken niet.
Het begint te stormen
terwijl het licht in de hemel blijft. Ik heb de asbak en een glas wijn
over het papier gezet en de stop op de inktpot gedraaid. De tafel
wiebelt. Met mijn linkerhand houd ik in tegenwind de staak van de
parasol vast. Mijn rechterhand beschrijft nu met vulpen. Niets vliegt
weg van deze tafel.
De berk buigt. Het riet
vingert om zich heen. Alles beweegt. Mooi is dat gewoel. Zit hier
weeral in herhaling te beschrijven...kan niet op een andere manier.
De wind gaat nu liggen. Zon schijnt opnieuw. Ga achteraan rijpende bessen eten. Heel neig deze aarde. Hou van haar.
Binnen ruikt het naar
dennenhout. Dat komt omdat de houtkachel smeult. Zijbijmij heeft die
aangestoken. Ze glimlacht als ik haar vraag waarom ze dat doet. Het
wordt te kil met een open deur.
Ik kijk graag in het vuur.
Ik zie er een wereld van rotsen en gedaantes in die langzaam
verdwijnen. Opnieuw gooi ik er dan een houtsklomp in om te kijken in
gloeiende spelonken. Betoverend is dat.
Raar. Het is bijna elf uur en buiten roept een kraai. De hond drinkt uit de waterton. En ik huil omdat ik er zin in heb.
Zal ik je iets vertellen beste vriend. Ik heb het gisteren onderweg opgeschreven. Voor hij sterft wil hij met zes vrouwen die hem het meest genegen zijn op een open plaats in een kring hand in hand en op blote voeten in een losbarstend onweer staan. Zes plus één is zeven. De bliksem zal de jongste onder hen een vaderloos kind schenken. Meteen wordt over de naam beslist. Lacjeaw zal het heten, genoemd naar de aanwezigen hier. Daarna is het maar een halve maan, een zaterdagochtend... kijkt hij naar as die overblijft uit een nachtelijk vuur gestookt met houtsklompen die de winter moesten dienen. De nacht was lang...schone mensen, een schrijfster had het hem verteld. Vuurspuwen als een charletan, ja dat kon hij nog.
Je bent zo'n lieve vrouw; intelligent, ongelooflijk tolerant, veel
rationeler dan ik en bovendien ben je mooi. Maar soms, heel
uitzonderlijk dan, bij voorkeur om halfvijf vanochtend, jaag je mij de
stuipen op het lijf met een enkele blik, een lichaamstaal zonder een
woord te zeggen. Ook dat kan je zo overtuigend doen dat ik me afvraag:
"Wat heb ik nu in godsnaam misdaan?". Was het de printer of mijn
ochtendhoest die je tot boven hoorde en je te vroeg wakker maakten?
Zwijgend sjoffelen we mekaar voorbij. Jij in ondergoed naar de
keuken waar je voor jou alleen een kop koffie zet; ik naar buiten.
En dan daarna aan de wenteltrap zeg je met die ontwapenende blik van jou: "Sorry, het was een verkeerde ochtend".
verdomme toch
ben weeral leeg
dool rond met een zonnebril aan
er zit een indrukwekkend insekt op de bladzijde
groen met een gekartelde rug
lang geleden zou ik het dagboek dichtklappen om het dier als een herinnering te
bewaren
maar nu kijk ik verwonderd
naar de schoonheid waarin het beweegt
daarom noem ik haar 'ze'
ze zou een soortgenoot kunnen zijn
in een later leven
en ook de vlieg die van mijn schaafwonden proeft
of ruikt ze maar zoals ik dat doe
ik voel niet eens het verschil
ze heeft voelsprieten en twee maal drie hoge pootjes
wat eet ze, hoe drinkt ze, voelt ze genot als ze nieuw leven in zich draagt?
zoveel vragen
links streel ik netels om de prik
op de kop bloeien ze al
dacht dat het pas in julie mocht
er rijd een tractor voorbij
met een bejaarde boer achter het stuur
kan zich het werken niet laten
of is het hem om het nalatenschap te doen?
wellicht maait de vrouw de spinnenwebben uit het huis
terwijl hij het land bewerkt
en ik hier zit te nietsnutten,
destructief zonder schuldgevoel
mijn wereld staat stil
de aarde beweegt
vandaag ben ik een kraai
de hazen schrikken niet
of zal ik een klaproos voor je bewaren in mijn verhaal?
Schat, ben je er nog?
Ja.
Zou je niet opstaan, het is over tienen.
Ik heb de vroege ochtend verkwanseld in mijn slaap. Ze is naar de markt geweest
en als een bloemenvrouw teruggekomen.
"Jij doet de keuken vandaag". Ze zegt het bijna zingend. Vrouwen
zoals zij zeggen zoiets geen twee keer. Als een papieren engel zweeft ze door
de tuin, wikkend en wegend met de planten die ze gekocht heeft. Geen dampende
koffie met croissants. Ik dool als een kluizenaar rond in de sacristie die
gisterenavond voor de sauzen diende, scharrelend in het overschot. Voor we
weggaan, moet de keuken proper zijn.
We hebben een regenjas meegenomen. Zij rijdt voorop. Huizen kijken. Soms zegt
ze: kijk, die ramen hebben een mooie kleur, dat zou bij ons ook niet misstaan.
Ergens op een bank leest ze een boek, ik een krant. We drinken Fanta-light.
Thuis heeft iemand de Camembert opgegeten. Er ligt nog wat vereenzaamde
smeerkaas in de koelkast.
De ochtend erna... Ingeduffeld in kamerjas geniet ze
van haar tweede kop koffie. Geen slaperigheid meer te bespeuren in die
fonkelende ogen die me vertellen dat ik vandaag niet de ganse dag op een stoel
zal zitten turen naar woorden. Er is een barst in de gevel die moet gedicht
worden. Na die fietstocht van gisteren is teveel gevelschoon op haar netvlies
gebleven. Ik zal het zelf wel doen maar ik heb je advies nodig, zegt ze
diplomatisch.
Wanneer?
Vandaag, nu.
Laat mij het doen.
Wanneer?
Na de kelder.
Dat duurt nog tien jaar. Hou op in die kelder en dicht die barst vandaag.
Eerst de krant en dan straks.
Goed, vandaag dan?
Vandaag.
Ze glimlacht mild. Ze denkt: wat hebben we aan woorden.
Verscholen voor een matige regenbui heeft ze een deken over zich heen gelegd.
Aperitieven met een fles Pineau des Charents van Jules Gautret. Pas maintenant
chérie. Ze leest, ik schrijf. Wat een geluk hier niet te moeten zitten in een
achterkamertje van een krap appartement in Sint-Jans-Molenbeek zoals Sher
Nazar.
Geen zin om naar hapje-tapje te gaan? Samen de wereld zien. Kom, we zijn weg
van hier.
We schuiven mee in de massa. Je ruikt van dichtbij de miasmen van halfvergane
parfums. Een jong vanuit tegenovergestelde richting vraagt of de sardienen die
ik eet warm of koud zijn. Ik kan haar adem voelen. Ik antwoord: ze zijn lauw.
Ze lacht terwijl ze voortgeduwd wordt door de menigte die in duizenden
gedaantes gluurt naar het schoonste en het lelijkste.
A la anima et di corpo.
Niets
is verzonnen. Toch ben ik niet wat anderen denken dat ik ben. Een geheim
verzwegen. De dag begint in mist. De hemel is nog zwart. Het waait nat. Mijn
schedel jeukt onderhuidse pijn. Dit is mijn laatste onwerkbare dag.
Een tovenares met toverkracht slaat woedend gloeiende woorden op een aambeeld.
Ze is de winter beu.
Deze vooravond heeft iets zomerachtigs. Is het het licht dat langer shijnt, het
leven dat opnieuw uit de grond stulpt, het dorre dat begint te verdwijnen of
kijk ik maar?
Jij hield mij wakker in paniek met blauw flitslicht in de kamer. Ik hield een
baby zonder ledematen in mijn armen. Het hoofd lachte de wereld toe.
Ze strijkt een kledingstuk dat ze meteen zal aantrekken. Ze vraagt om de was te
drogen. Op de slaapkamer staat een rek. Doe ik zo meteen. Dan gaat ze weg.
Vandaag schipper ik tussen wat ik zou willen en wat ik hoor te doen: mezelf
onwaarschijnlijk overtreffen en halve waarheden tot de verbeelding sublimeren.
Er druipt onverwacht een speekselgeut uit mijn mond.
Kijk naar die ouwe stoel in de struiken die reikt naar afwezige tijden. Zie het
uitgedroogde wijnglas van gisteren rood aangeslagen staan. Het zijn getuigen in
langzaam verderf.
Deze dag veegt het brood van tafel. Niet verplicht denk ik aan Kamiel. Ik houd
me taai, had hij gezegd.
Ik ga proberen mijn leven te beteren want het is niet alleen van mezelf.
Tien voor negen. Ze is net vertrokken als ik beneden kom. Ik ruim het huis, vul
het afwasmachien, kuis het gasvuur, dweil de vloer, klop het tapijt en de
kussens uit, cireer de eettafel en maak nu stoofvlees klaar.
De zon schijnt sinds vanmorgen. Het huis ruikt naar kruidig stoofsel van
laurier en tijm. De temperatuur is zacht. Het nageslacht eet vanavond mee. Ik
ga zelfgemaakte frieten bij het stoofsel serveren. Niet vergeten om naar C. te
bellen.
C.?
Hé, gij zijt het. Ik dacht u ook te bellen.
Is dat Cubaans optreden vanavond?
Ja.
We kunnen niet komen.
Dat is jammer. Zeg, ik ga afleggen want ik sta hier in t stad in een pashokje.
Even in het kasserol roeren en wat trappist bijgieten. Dan ga ik aan de
buitentafel in witlicht met insecten zitten. Er ligt een goudgroen kussen op de
tafel. Het is het zonlicht dat het groen een goudkleur geeft. De paasbloem die
twee weken geleden verplant werd staat nog recht. Iemand in de buurt maait het
gras. Een herkenbaar zomers zaterdaggeluid. Het is nog geen zomer.
Achteraan in de hof staat een meer dan honderdjarige Taxusboom en een houten
kruis met een christusfiguur eraan genageld. Recht tegenover is de pastorie.
Tussen het kruis en de pastorie loopt een smalle kasseiweg.
Ik proef van de saus. De stoofpot mag van het vuur. Nu kunnen de kruiden nog
twee uur in het stoofvlees trekken.
Ze is blij als ze s avonds thuis komt en haar zonen en schoondochter ziet. Het
eten is klaar. Tafelen in gepalaver. De muren luisteren mee.
De volgende ochtend sta ik als eerste op. Het is half negen. Wind en motregen.
Geroosterd brood met kaas en hesp. Sterke koffie. Ik drink een tweede grote jat
met veel suiker en melk.
Je moet eens naar de kapper gaan zegt ze, wanneer ze een half uur later erbij
komt zitten. Ze wil vandaag ergens naartoe. Desnoods gaat ze alleen weg. Ik
aarzel, bedenk, wankel in gedachten en Waarheen zullen we gaan?
Naar een museum?
Te saai.
De markt?
Er is nog eten genoeg. Laten we een nieuwe regenton kopen.
Oh ja. Een houten regenton. Maak je klaar en kam je haar. Ze straalt.
Ik rijd. Ze kijkt verbaasd. Het gaspedaal staat rechts. Anavent, we zijn
vertrokken met dertig kilometer per uur. Het moet nog wennen. Op de hoofdbaan
wordt de snelheid stoutmoedig naar vijfenzestig gedreven en op de autostrade
halen we een duizelingwekkende snelheid van honderd kilometer per uur.
Nog een wegomleiding, wat verkeerslichten, zien dat niets omver gereden
wordt kijk, een tuincentrum!
Waar is de parking?
Aan de overkant. We zijn er net niet voorbij.
Opgelucht volg ik haar langs de automatisch opengaande deur.
Namiddag: we zijn terug, doch zonder regenton. Het moest een houten zijn.
De jongste zoon doet aikido in de tuin. Het gaspedaal staat nu weer op
nul. Op de tafel ligt het paradijs: een half uitgelezen boek, een ongelezen
krant en wat eigen schriftuur om te verbeteren.
Zal ik wat houtklompen klieven en het vuur aansteken?
Doe dat.
Stilaan wordt het later. Iemand stapt mijn omgeving voorbij. Waarschijnlijk een
vrouw of een man.
De geur van mijn vingers, mijn pols doen me denken aan deze dag.
Er komt nog iemand voorbij. Weeral heb ik niet gezien of het een vrouw of een
man is. Het was op een draf, een loopje. Waarschijnlijk gaat hij of zij naar
huis, gaat dan onder een regendouche of in een heet bad met geurige
oliebolletjes die langzaam ten onder gaan. Daarna souper met namaakkaviaar en
champagne.
Wie weet wat er nog gaat gebeuren nu het donker wordt.
Ze zeggen dat op dit uur de merels fluiten. De zon gaat onder langs de
volwassen berk. Het eten is klaar.
Ik eet weliswaar met mate een avondmaal. Ziehier de romantiek van een
zonnestraal in een volle maag. Wat ben ik blij om tot de bevoorrechten van deze
wereld te zijn.
De nog thuiswonende zoon stuift de trap af en vraagt welgemeend of het morgen
paasmaandag is.
Neen, dat is pas volgende week maar laten we proberen om een kokosnoot open te
breken zonder teveel lawaai.
Ik hak met een scherp vleesmes met verbazing het hoofdje van de noot eraf.Heerlijk dat kokossap, zegt mijn zoon. Hij
snijdt het witvlees eruit en zegt: van de schelp maak ik een asbak.
Ik lees dat deze samenleving naar de verdommenis gaat en dat het ooit zal
beteren omdat de geschiedenis zichzelf herhaalt. Er zou een zekere
wetmatigheid bestaan met voorbedachte rade, een plan.Dan neem ik een boomstronk en gooi hem weg, vraag me af of het
toeval is dat hij daar nu ligt op die onbepaalde plaats.
De hond snurkt.Ik
heb de hik. Een wind in de broek kan je nog onderdrukken maar de hik, daar
geraak je niet zomaar van af. Onbedacht, onvoorspelbaar is hij en bepaalt de
tijd van hikkend interval. De hik laat niets aan het toeval over verstoort in
het openbaar tot hij bevrijdend verdwijnt. De hik is weg. De stuiptrekkingen
zijn verdwenen. Ik heb een, net boven de wortels dwars doorgezaagde schijf van een
oude eik gevonden, meegesleurd, het kopshout geschaafd en het brutaal gebaar
van de boomzaag in het hart bewaard. Hij heeft een jaargetij binnen gelegen. Ik
heb hem pal voor mij buiten op een tafel gezet en kijk ernaar in gedempt
avondlicht. Nu pas zie ik de schoonheid van zijn nerven. Hij lonkt naar mij in
zijn vergankelijkheid. In angstaanjagende stilte toont hij zijn vroeger
bestaan. Er is een relatie ontstaan met die zwijgende getuige van het leven. En
vraag ik af, hoe zou het zijn om als een mier zijn landschap te verkennen of
hem als olifant op mijn weg te ontmoeten. Ik had evengoed een mier of een olifant kunnen zijn, of een boom.
Ze heeft het laatste bot dat
ze gekregen heeft afgeknaagd. Wij vegen het vet van onze kin. Voortaan zullen we
elkaar een zoen geven als we thuis komen of vertrekken.
Dag schat. Een knuffel. De
laatste keer, zoveel lieflijkheid vergeten.
Weet jij waar de emmer staat,
vraagt hij.
Ik moet vanavond nog
strijken, zegt zij.
De piloten in de vliegers
vervelen zich dood. De hond luistert aandachtig naar vereenzaamd geblaf in de
verte, of zou het geblaat zijn?
Ik riek weeral aan mijn pols.
Het is windstil. De hemel is een schilderij. Niks beweegt. Zelfs geen zucht aan
mijn kaken.
Mijn tijd, uw tijd. De tijd
beweegt van kort naar lang en omgekeerd. Hij lengt en kort. Vandaag heeft
langer geduurd dan vorige zondag. Zonder klok gaat alles sneller. Het verbaast
me steeds hoe snel de tijd is als men er niet aan denkt.
Het is te begrijpen.
Oneindigheid niet. Nog meer zou ik het niets willen begrijpen want daaruit ben
ik gekomen, daarin keer ik terug.
Er kruipt een piepklein groen
insect over dit blad. Ik riek de zomer. Het koren is nog niet halfvolwassen en
de maïs komt pas uit de grond. De klimop is ontembaar geworden. Dit is de
vier-en-vijftigste keer.
Soms verliezen we een spel,
valt zomaar een vogel in volle vlucht uit de lucht en gaan dingen verkeerd.
Soms gaat alles kapot in onherstelbare breuklijnen en zeggen we neen, voorlopig
ontstemd door losgeslagen regendruppels pletsend op een gespannen vilt.
Een half mensenleven lang heb
ik in haar donkere ogen gekeken maar deze keer was er iets aan de hand. Er was
iets afstandelijks ontstaan. In haar zelfstandigheid had ze me hulpeloos
gemaakt. Ze draagt de macht van ons leven in haar schoot. Ik klamp me vast aan
haar schaduw.
Weeral die ijle
kop. Geef mij maar het bos vandaag.
Nog duizend dagen
te leven. Niet omdat het zo is. Ik wil een kalender in dalende lijn, de tijd
aftellen naar het duizendtal. Vanaf nu nog negenhonderdnegenennegentig dagen.
Op de duizendste dag is het feest. Als je goesting hebt, kom dan maar af.
Het is lang
geleden dat ik in dit woud ben geweest. Toen waren mijn oren nog niet zo
slecht. Ik ben op zoek naar de plaats waar ik met zijbijmij gespijbeld heb van
school. Ze was amper zestien. We hadden een stokbrood, kaas en limonade mee.
Verscholen onder een den hebben we mekaar de ganse dag gekust. Ik had nog nooit
borstjes gezien. De regen voelden we niet eens.
Het dennenhars en
haar geur zijn in mijn geheugen gebleven. Ik ken nog de weg.
Eerst die varens
door langs een onzichtbaar pad. Dan de open plaats waar het dennenbos begint.
In het midden staat nog die grote den. Ook de jongen en het meisje liggen
eronder nog te kussen.
De ouderling gaat
zitten, spijbelt deze keer alleen en neuriet meera voor zich uit.
Verdorie toch, ik
wil opnieuw beginnen en maak er vijftienduizend dagen van.
Een heel eind
verder, op een onverharde weg, komt een vrouw veel jonger dan ik met een hond
voorbij. Haar haren zijn nog pikzwart. Ze moet zo rond de dertig zijn. Ik kijk
haar medelevend aan. Ze bekijkt me wantrouwig. Wat zit die jonge grijsaard
tijdens de werkuren in dit bos te schrijven in een kladblok op een zadel?
Ze versnelt haar
pas en roept kikkie tegen de hond.
Het is één april
tweeduizendennegen. Die rode bol die langs de takken zakt,
vliegtuigstrepen, muggen in tegenlicht...ik weet dat ik opnieuw
datzelfde vertel met een halfblinde hond in een nieuw seizoen. We zijn
elkander gelijk.
Het zadel van mijn
tweewieler is krom door sleet. De bambou beweegt. Waar slapen de muggen
als het donker wordt, hoelang blijft het leven in een pas afgezaagde
tak? Zullen we het aan onze kinderen vragen misschien.
De dag verdwijnt langzamer dan hij begonnen is. Morgen koop ik zonnesmeer want mijn kop wordt rood.
Wat ik hier schrijf is geen
poëzie noch proza. Het is een onweerstaanbare drang. Moest ik weten
waarom ik dat doe zou ik het niet doen.
Het wordt donker nu, mijn vingers krijgen kou in schemerschrift...
Toen ik er bijna was waar ik hoorde te zijn besloot ik plots om mijn
dagtaak niet te vervullen. Het is goed om onmisbaar te zijn. Het is
negen uur. Ik slenter rond. Tijd zat. Welkom in de leegte, laat ons
iets eenvoudig doen.
Het kluitenland schuift onder mijn tweewieler door. Ik wil geen wielrenner zijn.
De deuren van een warenhuis gaan open. Mensen staan in de rij met ik wil de eerste zijn op kop.
Voor ik het vergeet, het heeft nog niet geregend vandaag en ik ben geen spijbelaar. Integendeel.
Aan het voetbalstadion moet de inwendige orde nageleefd worden.
Toch plas ik tegen een boom. Misschien wordt dit een goed kortverhaal.
Ik ga nu verder en schrijf de toekomst later op.
Neem een andere weg, een onbekende weg. Een weg van twijgen en
knoppen kijken. De herfstbladeren zijn krokant. Mijn tenen krijgen kou.
Ik ga verder.
Op een vitrine is een aankondiging geplakt. Iemand wil een
pachthof tot woning en kantoor verbouwen. Aan de kleuterschool krijsen
kinderen. Het is speeltijd nu. Een boer pompt koeienzijk in de beek.
11h: Eindelijk verdwaald in een holleweg. Hier zijn konijnengaten.
Daarboven ligt mijn houten zwaard begraven. Nu gaat het bergop in zure
tegenwind. Zet een zonnebril op om de wind tegen te gaan in men ogen en
grijsheid te verbergen. En voor de rest kom ik thuis, maak de tafel
schoon en zorg voor het eten. Daarna zien we wel hoe het donker wordt.
Ik ben er niet zo zeker van dat ze mijn rug streelt voor het slapen
gaan.
Gisteren keek ik in vuur hoe vlammen een houten rots omarmen tot
hij gloeiend breekt, verzwolgen wordt en het vuur dooft. Ik was op zoek
naar je in een andere wereld. Telkens als je verscheen glipte je weer
weg. Er wonen maar weinig mensen daar. De man met het paard, de stier,
en er is een kamelendorp. Ze kennen mekaar al heel lang. Als
vreemdeling moet je op je hoede zijn. Het paard beschermt je tegen de
aanstormende stier.
22h: De stilte maakt lawaai. Ik hoor het bloed door men aders stromen. Mijn lichaam leeft.
De zoon heeft een nieuwe geluidsversterler gekocht speciaal voor
akoustische gitaar. Vanaf nu kunnen we tesamen spelen als we dat
willen. Honderdvijftig watt. Met gehoorapparaten aan lukt dat wel. Nog
een micro voor mijn bluesharp. Het is vrijdagavond
vandaag...bewolkt...nu sterren in een opklaring. En nog wordt het niet
nacht.
Ook vandagg schijnt de zon. 's Morgens paren de vogels. Laattijdig snoei ik de zilverberk. Het is tien uur.
De hond blaft voortdurend. Stef is bij zijn broer blijven slapen.
In het dorp wordt weeral iemand begraven. Vorige week ook al.
De twijgen bind ik in bussels om in de winter de kachel aan te steken.
Tien voor twaalf: asperge
met een ei. De zon komt op de binnenkoer. Ik drink een glas wijn. Er
vliegt een dikke hommel voorbij. Hoe kan hij zijn gewicht dragen met
die dunne vleugels? Is het een hij of zij?
Haar geblaf werkt op mijn
zenuwen. Ze heeft opnieuw een knobbel op haar kop. Vorige keer had ik
eraan zitten prutsen. Dacht dat het een teek was maar het was een
gezwel. Gelukkig heeft ze het overleefd.
Ik gooi nu de
aspergeschillen op de composthoop. Van twijgen binden, daar krijg je
rugpijn van. De tak is van de boom. Ik schuif de ladder uit en zet hem
tegen de stam.
Stef komt thuis. Hij heeft een skateboard gekocht. Eindelijk zwijgt de hond.
Wanneer ik het leeggoed weg
doe zie ik hem op straat skaten als een kind van drie-entwintig. Even
later komt Lowie met een zonnebril aan. Lang niet meer gezien.
Een dikke tak afzagen is
maar een kwestie van geduld en spijt. Het sap loopt langs de stam. Ik
proef van berkensap. Met regelmaat ga ik aan mijn schrijftafel zitten.
Ze baadt in de zon. Het is de schaduw van mijn pen die schrijft.
Telkens als ik hem in de inktpot sop zie ik de groeven in mijn hand en
gezwollen aders door de inspanning om schoon schrift.
Nu klim ik in de berk. Van
hieruit kan ik het dorp zien. Kijken als een apenkind zoals vroeger. De
zon bijt in de kruin zilverlicht in men ogen.
Op een
bank eet een bejaarde vrouw friet. Ach ja, bejaard ben ik ook niet ver vandaan.
Het tikken van de timmerman galmt door de winkelstraat en ook de hoge hakken
van chique dames in gezoem van optrekkende scooters. De betonmolen maakt lawaai en snerpend slijpschijfgeluid
van de man die straatstenen maait. Ik kijk naar de benen van een mooie vrouw.
Een kind kraait iets onverstaanbaars in de lucht. Aan het einde van de
laanpieken torens kitsch-kitsch-kitsch
met geleerdenbeelden in mijn zicht. Iemand schreeuwt tegen mij omdat ik haar
geen voorrang verleen aan het zebrapad. Stom van mij, die onoplettendheid. Waar
gaan al die mensen naartoe?
Ik ga
zitten op een bank en kijk hoe iedereen zich verplaatst. Zie de stadsduiven
zonder hoogtevrees. Als ze tippelen sjokken ze met hun kop. Mijn bank is nat.
Niemand komt erop.
Vanuit
een bruin café kijk ik door het venster naar een jonge vrouw die terrastafels
buiten zet. Als ze zich buigt zie ik de welvingen van haar rug naar haar dijen
gaan. Schoon is dat. Het beest in mij is nog niet verdwenen. Is die
kortgekleedheid nonchalance of doen ze het met opzet vraag ik me af. Een man
speelt scrabbel aan de toog met lauwe thee.
Ik ga
verder en bij de volgende stop aan mijn vertrouwde bank kijk ik naar de
verdroogde modder op mijn fiets. De bank is nu nog bemost deze waar ik sliep met
zielsgenoten. Die wordt opnieuw zomer.
Het is
bewolkt vandaag. Toch noopt het licht mij een zonnebril aan te doen, kraait het
licht. Later scharrelen kraaien restanten uit een gemaaid maïsveld. Op de
terugweg beukt de wind in men ogen. Het lijkt of de zon gaat schijnen, maar
nee, het motregent nu. Toch zwermen muggen in een zwak tegenlicht. Hoe houden
ze hun vleugels droog? Als ik thuis kom kus ik haar hals.
s Avonds op stap kwam ik
voorbij een gebouw dat met schaduwen verlicht werd. Het bestond uit meerdere
torens overkoepeld met glas. Het leek op een modern paleis. Hoewel het donker
was kon ik de omgeving duidelijk waarnemen. Er hing doorzichtige mist die langzaam
bewoog. In die mist hing de zon, de maan en nog andere hemellichamen. Vreemd
genoeg verspreidden ze geen licht. Nochtans zag ik hun wezen. Het was als een
uitgedoofd heelal dat tot in de aardatmosfeer gezakt was in vredige stilte die
mij aanvankelijk schrik aanjoeg maar geleidelijk tot me doordrong. Dan zag ik
grote luchtbellen zweven. Er zaten heiligen in die me roerloos aankeken.
Ik kon ze net niet aanraken. Toen ik begon te zweven werd ik wakker, viel
opnieuw in slaap en kwam bij een collega terecht. Hij was druk bezig met een
architect. De plannen lagen verspreid over de vloer. Hij wou dat ik hen mee
hielp. Ik moest echter naar een verjaardagsfeest van mijn zoon dat reeds in de
kelder begonnen was. Zijn vriendjes hadden speelgoed meegebracht. Mijn moeder,
die voor het eten zorgde, maande me aan om in het vervolg op tijd te komen. Ik
fotografeerde de aanwezigen in hun spel. Toen mijn vader de fotos zag schold
hij me uit voor pedofiel. Ik werd opnieuw wakker.
We weten
dat er iets anders is maar wat precies weten we niet, zei ik luidop waarna
zijnaastmij me porrend zegde dat ik luidop aan het dromen was.
Rond twintig voor vijf wordt ik wakker. Het is nog te vroeg om op te staan.
Ik trek het deken over me heen. Ze kreunt in haar slaap door die beweging.
In een resterende droom stap ik langs een autoweg op sandalen naar Namen,
verlies ik de weg en kom ten einde raad een opdrachtgever tegen die me iets te
drinken geeft. Dan wordt ik opnieuw wakker, deze keer rond halfzeven.
In de spiegel is mijn linker oog rood en kleiner dan het rechter.
Ik poets mijn tanden en was mijn lijf. Mijn haar en wimpers zijn te lang.
Het licht komt eraan met zes kraaien in een naakte boom en een vuurbal uit
de grond. Ik ga naar de coiffeur rond het middaguur.
Zal ik mijn gehoorapparaten aan doen?
Neen, dat hoeft niet. Wij praten
toch niet tegen elkaar.
Dan doe ik mijn ogen dicht en voel haar schaar en vingers in mijn haar. Zalig
is dat. Af en toe bekijk ik haar in de spiegel. Haar buikje is verdikt en haar
tepels drukken door haar blouse. Zou ze zwanger zijn? Ik durf het niet te
vragen en sluit opnieuw mijn ogen.
Op de terugweg trekken ze voren in de berm opdat zigeuners er niet zouden
kamperen.
Jij hield mij wakker in paniek met blauw flitslicht in de
kamer. Ik hield een baby zonder ledematen in mijn armen. Het hoofd lachte de
wereld toe.
Ze strijkt een kledingstuk dat ze meteen zal aantrekken. Ze
vraagt om de was te drogen. Op de slaapkamer staat een rek. Doe ik zo meteen.
Dan gaat ze weg.
Vandaag schipper ik tussen wat ik zou willen en wat ik hoor
te doen: mezelf onwaarschijnlijk overtreffen en halve waarheden tot de
verbeelding sublimeren. Er druipt onverwacht een speekselgeut uit mijn mond.
Kijk naar die ouwe stoel in de struiken die reikt naar
afwezige tijden. Zie het uitgedroogde wijnglas van gisteren rood aangeslagen
staan. Het zijn getuigen in langzaam verderf.
Deze dag omhult de tijd en veegt het brood van tafel. Niet verplicht denk ik
aan Kamiel. Ik houd me taai, had hij gezegd.
Terwijl ik zachtbeulend maretakken uit bomen haal, woekerende bruidssluiers uit dakpannen snoei, kijk ik
uit naar vanavond. Ik ga proberen mijn leven te beteren want het is niet alleen
van mezelf. Soms verliezen we een spel, valt zomaar een vogel in volle vlucht
uit de lucht en gaan dingen verkeerd. Soms gaat alles kapot en zeggen we neen,
ontstemd losgeslagen. Dan lezen we een boek tot de bladzijden loodzwaar in
slaap bedwelmen.
Tien voor negen. Ze is net vertrokken als ik beneden kom. Ik
ruim het huis, vul het afwasmachien, kuis het gasvuur, dweil de vloer, klop het
tapijt en de kussens uit, cireer de eettafel en maak nu stoofvlees klaar.
De zon schijnt sinds vanmorgen. Het huis ruikt naar kruidig
stoofsel van laurier en tijm. De temperatuur is zacht. Het nageslacht eet
vanavond mee. Ik ga zelfgemaakte frieten bij het stoofsel serveren. Niet
vergeten om naar C. te bellen.
C.?
Hé, gij zijt het. Ik dacht u ook te bellen.
Is dat Cubaans optreden vanavond?
Ja.
We kunnen niet komen.
Dat is jammer. Zeg, ik ga afleggen want ik sta hier in t
stad in een pashokje.
Even in het kasserol roeren en wat trappist bijgieten. Dan
ga ik aan de buitentafel in witlicht met insecten zitten. Er ligt een goudgroen
kussen op de tafel. Het is het zonlicht dat het groen een goudkleur geeft. De
paasbloem die twee weken geleden
verplant werd staat nog recht. Iemand in de buurt maait het gras. Een
herkenbaar zomers zaterdaggeluid. Het is nog geen zomer.
Achteraan in de hof staat een meer dan honderdjarige
Taxusboom en een houten kruis met een christusfiguur eraan genageld. Recht
tegenover is de pastorie. Tussen het kruis en de pastorie loopt een smalle
kasseiweg.
Ik proef van de saus. De stoofpot mag van het vuur. Nu
kunnen de kruiden nog twee uur in het stoofvlees trekken.
Ze is blij als ze s avonds thuis komt en haar zonen en
schoondochter ziet. Het eten is klaar. Tafelen in gepalaver. De muren luisteren
mee.
De volgende ochtend sta ik als eerste op. Het is half negen.
Wind en motregen. Geroosterd brood met kaas en hesp. Sterke koffie. Ik drink
een tweede grote jat met veel suiker en melk.
Je moet eens naar de kapper gaan zegt ze, wanneer ze een
half uur later erbij komt zitten. Ze wil vandaagergens naartoe. Desnoods gaat ze alleen weg.
Ik aarzel, bedenk, wankel in gedachten en Waarheen zullen we gaan?
Naar een museum?
Te saai.
De markt?
Er is nog eten genoeg. Laten we een nieuwe regenton kopen.
Oh ja. Een houten regenton. Maak je klaar en kam je haar. Ze
straalt.
Ik rijd. Ze kijkt verbaasd. Het gaspedaal staat rechts.
Anavent, we zijn vertrokken met dertig kilometer per uur. Het moet nog wennen.
Op de hoofdbaan wordt de snelheid stoutmoedig naar vijfenzestig gedreven en op
de autostrade halen we een duizelingwekkende snelheid van honderd
kilometerper uur. Nog een wegomleiding,
wat verkeerslichten, zien dat niets omver gereden wordt kijk, een tuincentrum!
Waar is de parking?
Aan de overkant. We zijn er net niet voorbij.
Opgelucht volg ik haar langs de automatisch opengaande deur.
Namiddag: we zijn terug, doch zonder regenton. Het moest een
houten zijn.
De jongste zoon doet aikido in de tuin.Het gaspedaal staat nu weer op nul. Op de
tafel ligt het paradijs: een half uitgelezen boek, een ongelezen krant en wat
eigen schriftuur om te verbeteren.
Zal ik wat houtklompen klieven en het vuur aansteken?
8h: wakker
worden met een maandagochtendgevoel op een zondag. Koffie met een witte pens. Daarna
een sigaret in pyjama.
9h30: ze
scharen zich met een een slaapkop achter tv. Het zal nog een uur duren
vooraleer ze zich omkleden.
10h:
ik scan het verleden en leg het vast op internet.
12h10:
ik blijf in de auto zitten als ze in het warenhuis gaat. De mensen die hier in
en uit lopen velen dragen een trainingsbroek. Er staat zelfs een coureur met
schoenen zonder kousen aan en een helm op zijn kop. Sloddervossen op een
zondagmiddag. We gaan brunchen.
Brunch
We
huren een helicopter in New York.
Dan ben je algauw honderd euro kwijt op een
kwartier. Dan nog liever een bordeel.
Da ga
keineig worden. Twee dames op sittietrip in New York. Ik zou als een vlieg
met hen willen mee reizen om er een kortverhaal over te schrijven.
Ik ben warket, en gebruik soms ook wel de schuilnaam warket.
Ik ben een man en woon in de wereld (de wereld) en mijn beroep is zien bouwen.
Ik ben geboren op 11/09/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: vanalles.