Ik ga weg weg van hier Je zal het met herinneringen verder moeten doen. Ik wil alleen zijn, slapen op onmogelijke plaatsen, overleven, niemand zijn, wegsmelten als sneeuw. Ik wil we niet meer. Het moet ophouden te bestaan. Die lucht, wat sta ik ernaar te kijken alsof het de laatste keer zou kunnen zijn. Het is alsof ik op een hoogvlakte lig. Heb ik niet teveel gezondigd in dit leven? Licht kan gloeiend zijn. Het maakt dingen tot schijn. Wat je aanraakt heeft een kleur, is blijdschap die je voelt. Ik zie het met mijn ogen. Ik zie niet wat jij gewaar wordt in die onomkeerbare stilte in het donker. Je hebt niets anders gekend. Het zal nooit anders zijn. Toch wil ik het beschrijven in jouw gedachten. De zon is een vuurbol en doet pijn als je er lang naar kijkt. Ze werpt onze schaduw op de grond. Dat kunt ge U niet inbeelden want ge hebt het licht nooit gezien.
5hs morgens: ik ben opgestaan, drink lauwe koffie
als overschot van gisteren en eet de rest van de suikertaart. Ik had een
vreemde droom. Mijn familie had me verlaten. Ik voerde een anarchistische
strijd tegen een uiterst rechtse gemeenschap waarbij mijn broer zich had
aangesloten. We leefden op voet van oorlog. Ik was niet alleen. Ik leidde een
verzwakt volk dat steeds op de achtergrond bleef. Heel zelden ontmoette ik mijn
familie die mijn levensstijl afkeurde. Mijn broer speelde een cruciale rol. Ik
stond op het punt broedermoord te plegen, klauterde over een omheining en werd
achtervolgd door een stier. Dan
ontmoette ik mijn oudste zoon. We sliepen als tegengestelden buiten dicht bij
elkaar. Hij werd wakker als een kind en vroeg om bladgoud te eten.
Dit is geen dag om binnen te blijven. De zon
schijnt, geeft warmte ook in tegenwind. De markt is zoals alle zondagsmarkten
zijn: alledaags op een zondagvoormiddag. Ik zei het al of wellicht nog niet: we
zijn bij het krieken van de dag opgestaan. Laten we weggaan, zei ze.
Toen we terug kwamen reed ik voorop en verdwaalden we kortstondig langs
veldwegen. Stilaan wordt het dan later.
Nu is het vooravond en riekt het binnen naar soep. Iemand stapt mijn omgeving
voorbij. Waarschijnlijk een vrouw of een man.
De geur van mijn vingers, mijn pols doen me denken aan deze dag. Het is zondag.
Er komt nog iemand voorbij. Weeral heb ik niet gezien of het een vrouw of een
man is. Het was op een draf, een loopje. Waarschijnlijk gaat hij of zij naar
huis, gaat dan onder een regendouche of in een heet bad met geurige
oliebolletjes die langzaam ten onder gaan. Daarna soupé met namaakkaviaar en
champagne.
Wie weet wat er nog gaat gebeuren nu het donker wordt.
Ze zeggen dat op dit uur de merels fluiten. De zon gaat onder langs de
volwassen berk. Het eten is klaar.
Ik eet weliswaar met mate een avondmaal. Ziehier de romantiek van een
zonnestraal in een volle maag. Wat ben ik blij om tot de bevoorrechten van deze
wereld te zijn.
De nog thuiswonende zoon stuift de trap af en vraagt welgemeend of het morgen
paasmaandag is.
Neen, dat is pas volgende week maar laten we proberen om een kokosnoot open te
breken zonder teveel lawaai.
Ik hak met een scherp vleesmes met verbazing het hoofdje van de noot eraf. Heerlijk dat kokossap, zegt mijn zoon. Hij
snijdt het witvlees eruit en zegt: van de schelp maak ik een asbak.
Fris buiten. De zon is opgestaan. Het is acht uur. Stef is net vertrokken om zijn examen bosbeheer. De koffiepot is nog halfvol.
Een prikje aan de hond, naar het toilet, keuken opruimen. Voor de bakker is het nog een half uur te vroeg.
9h: Zes sneden beenhesp en een halve kilo gehakt. Ze hebben het over deze schitterende nazomerdagen. Er is geen zuchtje wind.
10h30: Vollemaan en Dupont (die zich overslapen had) komen
zijbijmij oppikken. Ze gaan naar een plantenbeurs. Ontbijten doen ze
bij Greet. Ze hebben zich onoverdreven opgetut. Dupont zoals gewoonlijk
zigeunerachtig, vollemaan wat jongensachtig en zijbijmij heeft haar
purperen jasje aan. De zomer onder de armen.
Ik tracht hun gezelschap nog wat aan tafel te houden maar er is geen houden meer aan. Ze geven me een zoen.
"Zijt voorzichtig en geen alcohol voor wie met de wagen rijdt!"
roep ik nog alsof het pubers zijn. Dan gaat de tuinpoort dicht en is de
zondag voor mij alleen.
Straks gaat het zonlicht over de tafel schuiven. Ik schuur er de vet- en wijnvlekken uit.
13h30: Het bladeren in de krant maakt me misselijk.Teveel
onfatsoen dat de wereld naar de kloten helpt, maar niet de oase van
onze tuin, zijbijmij, onze kinderen...en tenslotte de hond.
14h30: Spoelbak van wc hersteld. Lekt nog een beetje.
Boodschappen doen in de enige winkel die de hele zondag open blijft.
Eerst een glas wijn. Zou ik mij niet scheren?
16h: Voor mij rijdt een vrouw te paard. Zie hoe ze haar heupen rond
het dier klemt, evenwicht bewaart met de beweging van haar lichaam op
de cadans van die paardenrug. Ook zij is nu alleen. Ik moet plassen.
In mijn dagboek steekt een vogelpluim. Opgeraapte herinnering. Even zie ik vlinders maar het blijken vallende bladeren te zijn.
20h30: Ze is thuis. De avond begint. Alleen vliegtuigen hoor ik
nog. Het is redelijk stil. We eten wortelen met erwten. Nooit zal ik
iets anders beminnen zoals zijbijmij. De dag eindigd nu.
Weeral beschrijf
ik in herhaling ruikend tussen duim en wijsvinger een moment. Eerst die
gehoorapparaten uit. Er is hier teveel lawaai. Heerlijk is daarna die stilte.
Nu nog in
verbeelding een paar Romeinen verslaan, oceanen bevaren in een hevige storm en
daarna de buurvrouw neuken. Dan maak ik kip met knoflook klaar.
Het motregent
buiten, het is grijs en vaal. Een duimreuk maakt dat wel goed.
We gingen ergens
naartoe. We was niet erg duidelijk en naartoe evenmin. In het dorp waar ik
opgegroeid ben zou een trein komen die de mensen ergens naartoe bracht. Ik
verkoos echter om met een mountainbike te gaan. In het begin verliep de tocht
moeizaam. De straat leek wel op een gerimpeld tafelkleed dat voortdurend
verschoof. In het halfdonker reden tractoren heen en weer.
Toen ik aan een
hypodroom arriveerde kwam het daglicht op. Gilbert Aché stond me op te wachten
met tickets. Eens plaats genomen op de gradins van het stadion vroeg ik hem: Wordt
dit een paardenkoers?.
Neen, ze gaan
hier voetbal spelen zei hij.
Plots kwamen twee
bekenden erbij zitten waarvan één van hen zei: Je hebt gisteren een trappist
gedronken. Drink niet zoveel.
Door het feit dat
ik hier niet op een paard kon wedden en tevens een hekel aan voetbal had
besloot ik om te gaan fietsen. Om bij mijn mountenbyke te geraken moest ik de
lift nemen. Met liften liep het altijd scheef maar deze keer (behalve het feit
dat de lift overbevolkt was met dienstvrouwen die telkens op een ander verdiep dan
ik moesten zijn) verliep alles normaal.
Eens beneden begon
iemand mijn oud fototoestel uit elkaar te halen. Wees niet ongerust, ik heb
hier verstand van fluisterde hij in mijn oor.
Plaats dan tevens
een nieuwe batterij in mijn gsm zei ik bezorgd toekijkend hoe hij de tandwieltjes
terug in elkaar vees.
Het was een oud
toestel waarmee ik vijfentwig jaar geleden drie volle manen in Kathmandou was
geweest.
Toen hij het terug
helemaal in elkaar had gezet begon het toestel te lachen met een vrouwelijke
stem en riep: Ik ben opnieuw nieuw! Waarom heb jij dat niet eerder gedaan?.
Mijn mountainbike
wou ook een beurt maar de technicus was inmiddels verdwenen.
Wat doe jij hier.
Waarom zat je niet op de trein? vroeg mijn vrouw die met de zoon op een
tabouret naast mij kwam zitten.
Ik ben met de
fiets gekomen en neem nu de trein.
We vertrokken
tezamen. In het station verloren we mekaar uit het oog. Ik besloot dan maar
willekeurig op een trein te stappen en wisselde in elk station tot ik mijn
geboortedorp herkende. Ik stapte af en kwam in de struiken terecht. Er waren
spoorarbeiders aan het werk die me aanmaanden de berm te verlaten. Ik vroeg aan
één van hen of mijn grootmoeder nog leefde waarna ik een met steengruis bedekte
helling af liep naar het grootoudershuis.
Op de stoep zei
iemand die me nog herkende dat mijn grootmoeder naar de bakker was. In
afwachting at ik alle rijpe aardbeien uit de tuin en besefte te laat dat ze
hiervoor boos zou zijn omdat ik er geen bruine suiker op deed.
Toen ze niet
opdaagde ging ik te voet naar huis. Aan de voordeur zei mijn zoon: Ze is
ongerust geworden en is op zoek naar jou.
Een ouwe plukt konijnenvoer. Mensen zoals hij hebben de gewoonte om goeiendag te knikken.
Er fladderen koolwitjes over het groeiend loof van bieten die in
de vrieskou gaan rijpen. In korte hemdsmouwen is het vandaag nog warm.
Het dagzweet kleeft aan men lijf.
Ik ben bang om zomaar de kier van je deur open te duwen zegt iemand tegen mij.
We hebben geen haast.
Ondertussen drink ik het gif van een verdronken bij uit een
trappistenglas. Vergeef me haar vroegtijdige dood. Ze is van een
dronkroes gespaard gebleven.
Het paard was nog
niet bejaard toen het in mijn bijzijn neerzeeg in een plotselinge dood. We
kenden mekaar amper twee dagen. De eigenaar had het afgestaan. Ik had het nog
niet bereden. Het was een wit paard dat lachend stierf.
Toen ik het wou
begraven belandde ik in een tempel met rotsachtige doolgangen .
Op sommige
plaatsen slenterden mensen rond die zwegen. Ze leken mijn aanwezigheid niet op
te merken. Plots veranderden ze in demonen die beurtelings op me af kwamen.
Sommigen spuwden scherven, anderen hadden een stekelvacht waarmee ze me bliksemsnel
trachtten te raken. Ik kon ontkomen aan hun aanvallen door me in spleten van
rotswanden te verschuilen maar steeds vonden ze me opnieuw. Net toen ik de
kille adem van een van hen in mijn nek voelde kwam ik in de buitenwereld
terecht, vlakbij een landingsbaan aan de luchthaven. Het was nacht. Het bleek
een landingsbaan voor vliegtuigen in nood te zijn. Ik zag een vliegtuig op en
neer duiken tot het in een spiraalvlucht te pletter viel. De brokstukken vlogen
over me heen. Ook daar bleef mijn lichaam ongeschonden.
Ik werd wakker en
keek of ze naast mij lag. In het zwakke schemer zag ik de contouren van haar
gelaat vol stekels en scherven die langzaam verdwenen. Er lag een engel naast
mij.
De dagen korten alweer. De boer begint te mesten. Alleen maïs blijft nog overeind.
Wetende dat alles in een
ogenblik gedaan kan zijn ben ik op een andere manier verbonden met de
dingen. Het verleden speelt een rol en stilstaan, ja, dat wel.
'Live the way you like' lees ik van een plastieken boodschappentas.
Op mijn fietsklok is het
12h40. De hemel is dicht bewolkt. Het blijft droog. Ik rijd in zwart
hemd met opgestroopte mouwen. De windtemperatuur is mild. Als je
aandachtig kijkt beginnen boombladeren al stilaan te vergelen. In
bermen zit nog bloeisel maar klaprozen zie ik niet meer. De seizoenen
gaan zo snel.
Onderweg zie ik twee tieners voorzichtig zoenen. Wat verder is er een frituur waar ze zelfgemaakt stoofvlees serveren.
Het daglicht verheldert. Zo
kan ik me beter oriënteren als ik van de weg dwaal. Ik verplaats me in
een wereld waar meer dan zestig procent van de bevolking jonger is dan
ik.
Mijn soortelijk gewicht is
nul-komma-nul in deze samenleving. Als ik dan al eens mijn bek open doe
moet ik luidkeels aandacht vragen. Dan denken ze: 'Het is de warket
maar'.
Geen erg. Dat is een gans
leven al zo geweest. En ja, wat is dit fragment dat ons leven is in een
voortdurend veranderend tafereel dat zo onvoorspelbaar is.
Waarschijnlijk heeft het iets met voortplanting en zelfbehoud te maken.
Inderdaad, de dingen zijn niet zo helaas zoals we ze inbeelden.
Ik had er nooit over nagedacht dat beschrijving herhaling kan zijn.
'Je schrijft weeral hetzelfde' zegt ze.
Ik kijk naar haar rok, haar benen, haar hals en uiteindelijk in haar ogen.
Ik ben het maar. De layaut kan me niks schelen. De wereld zoemt om ons heen.
Nu ben ik zelfs mijn schrijfgerief vergeten op een veldweg.
Niks erg, maandag raap ik het weer op.
Het regent bijna voortdurend en toch is er een zonsondergang. Fantastich toch?
Ik had in een bos,
aangrenzend aan een kasteel, een boom gerooid. Omdat dit in de
illegaliteit gebeurde besloot ik om als het donker werd de stam in
stukken te zagen en met de stootkar naar huis te brengen. Rond
middernacht was de klus geklaard en duwde ik langs een bospad mijn kar
voor me uit. Ik werd verrast door een groep bedevaarders die dezelfde
weg volgden.
's Anderendaags werd ik op
het kasteel ontboden. Tot mijn verbazing mocht ik aanschuiven aan een
rijkelijk buffet. Ik werd zelfs verzocht om aan tafel plaats te nemen
naast de kasteelvrouw. Ze vroeg me of ik mijn schrijfgerief meegebracht
had. Het was de bedoeling dat ik het feest zou beschrijven voor haar
overleden minnaar.
Toen ik per vergissing van mijn inktpot dronk werd ik van tafel weggestuurd.
Het was bijzonder moeilijk
om de uitgang te vinden. Een doolhof van lege ruimtes en brede stenen
trappen met hier en daar verdwenen treden. Een dame zonder gelaat
opende een deur langswaar ik op een marktplein kwam. Ik herkende deze
plaats. Er stonden grote luidsprekers waaruit gedichten klonken. Ik
vroeg aan een toeschouwer waar de dichter was.
'Die staat achter het stadhuis' antwoordde hij.
In een zijsteeg achter het stadhuis zag ik Herman aan de microfoon.
'Ik wil mijn publiek niet zien' zei hij.
Herman was aan een pauze toe. Ik had een fles Cognac meegepikt uit het kasteel.
'Ook een slok of ben je nog steeds af van de drank?' vroeg ik hem.
Daarop graaide Herman de fles uit mijn handen en dronk ze in een teug leeg. Dan zeeg hij neer.
Ik riep door de microfoon
dat de voorstelling afgelopen was. Net toen ik me uit de voeten wou
maken liep ik de burgemeester tegen het lijf.
'De zwijgende meerderheid'
zei ze vanmorgen tijdens een ontbijt. Gisteren kwamen Jean-Pierre en
Christien toevallig voorbij. Ik zat aan de buitentafel dromerig te
ruiken aan mijn hand.
Kom erbij, maar steek uw hand niet uit want ze bijt.
De hond?
Neen, de tafel. Ze is nog nieuw. Jullie zien er goed uit. Een appelcider? Er zit maar twee graden alcohol in.
Liever koffie op dit uur. Je bent vermagerd.
Jean-Pierre en Christien
zijn op zoek naar 'kapelletjes' op veldwegen die dit gehucht
doorkruisen. Onvermijdelijk komen ze dan bij mij terecht want achteraan
in de tuin staat een grote Jezus aan een kruis genageld naar de
straatkant gericht. Toen we het huis kochten moesten we hem erbij nemen.
Wat verder staat een kapel tegen de vallende ziekte en aan de lindenboom wordt gebeden tegen de plotselinge dood.
Suiker en melk?
Ja, graag.
Witte of bruine suiker?
Wit als hij vanuit Tienen komt.
Jean-Pierre is iemand die
wikt en weegt, geen witloof uit China koopt, matig drinkt (alleen maar
voor de smaak) en tabak schuwt. Christien is op pré-pensioen maar ziet
er nog altijd meisjesachtig uit.
Dan gaan ze weg, ben ik hier als enige overgebleven. Hoe zou het in Palestina zijn?
Voor alle zekerheid zoek ik naar de betekenis van 'werkelijkheid' in een woordenboek.
Werkelijkheid blijkt de
zintuiglijk waarneembare wereld te zijn waar iedereen het mee eens is.
Dromen is de ongecontroleerde werkzaamheid van de geest tijdens de
slaap. Zouden vogels soms dromen dat ze kunnen fietsen, vraag ik mij
dan af.
Ik ben warket, en gebruik soms ook wel de schuilnaam warket.
Ik ben een man en woon in de wereld (de wereld) en mijn beroep is zien bouwen.
Ik ben geboren op 11/09/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: vanalles.