In een vlaag van waanzin spreek ik tegen
een boom; een zilverberk om precies te zijn. Niet zomaar. Ik vertel hem een recept. Glucosestroop, suiker, gemodificeerd
zetmeel, gelatine, bijenwas, carmanbawas als glansmiddel en tenslotte nog wat
sulfiet om te bewaren. Voila. Terwijl de omgeving uitbundig varkensvlees
braadt in open lucht eet ik een vuistgrote zak Engglish Wineguns leeg, af en
toe sprekend tegen een zilverberk. Je zou het haast niet geloven maar heidens
zalig is dat. Oei, er vliegt een vliegtuig voorbij. Ik
doe mijn gehoorapparaten uit en hou voor een ogenblik op met schrijven. U kan
me trouwens nu niet horen. De voorspelde bewolking komt eraan. Mijn
schrift verliest haar schaduw. Alleen de merels fluiten nog. En ja, de
barbeques in de omgeving jonggleren verder in een uitbundig samenzijn. Die boom, waarom spreekt hij niet als ik
hem omarm? Ik hoor nochtans zijn stilte.
Ik moest niet lang zoeken naar de
Vanderachterstraat. Het huisnummer was ik vergeten, maar ik herinnerde mij nog
de verharde verfborstel aan de voordeur die als deurgreep diende. Atelier Dujardin, één van de smalle
rijhuizen in een al even kleine straat waar sporadisch een auto zich een weg
baant tussen het voetpad en geparkeerde voertuigen. De gevel is helemaal dicht gegroeid. In de zomer zit die vol met bijen, vertelt
hij mij. Hij stond me op het voetpad op te wachten. Het is bijna een jaar geleden dat we mekaar
nog ontmoet hebben. Zijn voorkomen is onaangetast gebleven in de ratrace van
het bestaan. Nog steeds diezelfde glimlach die zelden
voluit gaat. Functioneel gekleed, weinig tijd om naar de kapper te gaan en
vingers waarvan je niet anders kan vermoeden dat ze verbonden zijn met een of
ander kunstobject. Ik herinner me nog die dag in Toscanië,
toen hij me vroeg om met hem keien te zoeken in een laagvlakte. De hele dag
bracht ik hem stenen van afwisselend formaat terwijl hij die nauwkeurig
sorteerde en in een voor mij onwillekeurig patroon zorgvuldig stapelde. Daarna lag hij er gedroogd hooi tussen dat hij
s avonds in brand stak. Toen ik s morgens opstond en ernaar keek
vanop een heuvel zag ik een stenen vagina in het dal. Kom binnen. Ik heb camembert en Chileense wijn
meegebracht. Ik volg hem langs een smalle gang naar een
vertrek van vier meter op vier. Het ruikt er naar lijnolie, terpentijn en
andere in flessen bewaarde producten. Voor het venster, dat uitgeeft op een
minuscuul overdekt binnenkoertje, hangt de koersfiets van zijn vader. Een
prachtexemplaar uit de jaren zestig. De chromé is nog intact. De rest van het vertrek viert hoogtij met
wanorde. Pas wanneer ik aandachtig rond kijk ontdek ik de souvenirs die elke
vierkantecentimeter van de muren en horizontale vlakken opeisen. Dit is mijn fetisjkamer, zegt hij met een
zekere tevredenheid. Ondertussen improviseren we een tafel met
schone wijnglazen en drie stoelen. Dat is mijn
grootvader aan de muur. Je hebt hier ook drie kruisbeelden staan. Ja.
Een daarvan draagt een ivoren heilige. Hoe is het met uw dochter? Ik heb vernomen
dat je nu grootvader bent. Er wordt op de voordeur geklopt. Een derde
persoon. Gelukkig hebben we drie stoelen. Kom
erbij zitten, Jean Pierre. En hoe gaat het met u? Bwa, het gaat. Ik heb vandaag geplamuurd en
we zijn naar de biomarkt geweest. Jean Pierre is zelden uitbundig. Volgens
hem komt dat doordat de wereld zichzelf teveel onrecht aandoet. De mensen leven
te oppervlakkig. Niemand heeft nog tijd om stil te staan. Jaren geleden hebben we in Bretagne onder
ons twee op een uit de zee uitstekend rotsmassief de nacht doorgebracht. Overdag, toen het water zich teruggetrokken
had, gingen we er langs een zandvlakte naartoe. Nog voor zonsondergangwaren we omringd door de opkomende zee. We zagen een vuurtoren en hoorden de golven
klotsen. Die nacht heb ik als een bezetene tamtam
gespeeld terwijl Jean Pierre probeerde te slapen. Het was toen volle maan in een reusachtige
sterrenhemel. Lang blijven we hier niet tesamen. Over
grootse dingen wordt niet gepraat. Dat hoeft ook niet. We leven ons bestaan. Vooraleer ik weg ga, ga ik plassen. Het
toilet is boven naast de werkkamer. Die is opgeruimd. Naast de trap hangen drie tableaus
onafscheidelijk aan de muur. Zie dat ge die niet appart verkoopt, zeg ik
nog. Drie eigenzinnige zielen groeten tot
weerziens. Ooit. Scheuten bloeien uit de grond. Een schreeuw
de moeite waard.
Vooravond. Hoe gaat het met U? Goed. Mijn uitlaat proestte de wc pot vol Zou het door die inktvis zijn die we
gisteren aten? Alleszins lees ik een krant bij getik van
een lekkende kraan. Er klimt vlakbij een spin over de faiënce. Zal ik meppen of niet? Ze is te jong om in brutaliteit te
eindigen.
Het is vrijdag nu.
Ik heb een nieuwe eetplaats gevonden in de
schaduw aan een voetbalveld. Ze zien me niet zitten als ik een haring
eet en eenden ruziën om een stukje brood. Het is middag aan t stad.
Katrien, wat vind je ervan? Katrien wil pannekoek met peren en vooral veel suiker. Als ze dat eet drukt ze met haar
suikervinger beestelijk zacht een litteken over mijn
tekst. Dat kan je niet lezen maar zo is het wel.
Een vrouw duwt een kinderkoets voor zich
uit. Ik kijk er naar. In deze dagval vliegt een vogel langs een
verknipte omheining. Een ouderling verdeelt het mest en kijkt me
aan. De wind blaast koelte langs hem en mij.
het hooggras bloeit dofglanst in laag licht
mensen gaan mijn traagheid voorbij alsof beweging en tijd veranderd zijn in een wereld van verkapte zielen
noch de vleugelslag van een kraai of het spurten van een vogeldier gaan dit vermijden
Besneeuwd
land als een ongeschonden doek, maagdelijk onbevolkt en een sneeuwboog van Oost naar West. doorkloven geest omhuld in wit satijn, vermomd in schrijfgebaar, geen enkele gedachte ongeschonden bevroren in dit rijk. Moest melancholie de grootste vijand en liefde het opperwezen zijn, zou dit schrijven niet geschreven zijn.
We
hebben de tijd verzonnen nieuwjaar vervroegd het hoofd van vriend en vriendin gekust op een zelfgekozen moment en daarna thuisgekomen licht de hemel op boven deze plek wat ooit een dorp was knalt de solidariteit onder het wolkendek terwijl de hondenteven janken alsof de oorlog losgebarsten is
Ik was met zijbijmij en vollemaan in
Italië. Onze fietsen hadden we op de luchthaven gelaten. We logeerden in een
goedkoop hotel. Wilden we naar het toilet gaan moesten we naar de
tegenoverliggende kamer. Daar stond een wc pot vlak naast een bed. Ik vond het
genant om s nachts te gaan plassen want in het bed sliep een vrouw die dan
telkens wakker werd. Kan je niet buiten gaan plassen, riep ze
steeds. Het was warm in Italië. Er scheen een
vreemd licht. In een tuin zag ik mijn oudste zoon. Wat
doet die hier, vroeg ik me af. Zelf had hij mij niet gezien. Nog voor ik naar
hem toe kon gaan was hij weer verdwenen. De dag dat we naar huis zouden vertrekken
was ik nog gauw naar de supermarkt gegaan. Het was een half uur te voet. Door
mijn verstrooidheid was ik in stegen verloren gelopen. Niemand kon mij vertellen
waar de supermarkt was, tot ik de poetsvrouw van het hotel tegen kwam. Ze was
met de fiets. Net op tijd, want zijbijmij en vollemaan zouden zich afvragen
waar ik bleef. We moesten op tijd op de luchthaven zijn. Ik mocht achterop de
fiets. Ze reed als een bezetene langs een brede avenue tussen de autos door. In het hotel was de kamer leeg. Zijbijmij
en vollemaan zaten in het cafetaria op me te wachten. Opgelucht ging ik mee aan
tafel zitten. Net toen het eten opgediend werd kwam een bedelaar naar ons toe.
Hij droeg een in linnen gewikkelde boreling in zijn armen die hij ons wou
tonen. Vertederd kwam vollemaan dichterbij. Kijk, zei hij terwijl hij het
linnen opzij schoof. Verbijstert liep vollemaan weg. De boreling had twee
hoofden. In het vliegtuig mocht ik plaatsnemen naast
de piloot. Hij zag er beschonken uit. Tot mijn verbazing reed hij met het
vliegtuig langs een veldweg. Op de landingsbaan komt de wind uit de verkeerde
richting. We zoeken de autostrade. Ik heb dat nog gedaan, lachtte hij. Toen we opstegen kon hij net hoogspanningskabels en takken van een eik
ontwijken. Dan maakte het vliegtuig een salto en viel het als een steen naar
beneden.
Vernield door blijdschap gaat ze weg tot ziens al doet een landschap tienduizend beloften gaat ze toch misschien niet tot ziens
goulash met brood op de binnenkoer
het onweer klettert
de hond schuilt
en regen koelt, doordrenkt de omgeving
behalve deze tafel
waarop het potloodschriftuur in regendruppels niet verwatert
ik hoor nu merels fluiten
ze zijn blij
de bladzijde is droog gebleven
Stalen vogels trekken wegen door
purperblauw en beneden glinstert hooggras. Het is stil, behalve haar adem als
ik haar aai. Zangzindig riek ik aan mijn hand. Ze kwispelt voortdurend. Ben ik
een mens, vraag ik me af in gebroken stilte. Het schemert. We gaan terug
vanwaar we gekomen zijn; bloeden stenen in lange stegen onder haar poten en
mijn geschoeide voeten. Terug met haar naar zijbijmij. Met haar, zijbijmij naar
vollemaan. Met haar, zijbijmij en vollemaan naar een ander. Dan terug met haar.
Na een nacht en een halve dag zindert de
hitte in het middaguur. Op weg naar huis blijf ik staan in halfschaduw en kijk
naar bloeiend kruid tussen bewegende netels. Mijn lichaam zweet en is
beschermd. Het is een vlinderdag sinds vanmorgen toen
kraaien goedgezind in een vertraagd beeld opkrasten. De roofvogel is verdwenen. Ik denk voortdurend aan mijn zoon en tel zes uur bij deze tijd. Hij is naar een
ver land vertrokken.
Hier zijn de bermen nu geel en wit, pogen
jonge bijen stilstand te bewaren.
De hollewegen, die blijven bestaan.
Nu
het zomer is worden veldwegen alsmaar meer bevolkt door een autofiel
klootjesvolk. Ze kennen de regels niet van trage wielschopschrijders.
Ook de coureurs, in fluor getooid, flitsen voorbij. Ze hebben me al
eens van de weg gereden.
Later, wanneer het zonlicht
daalt, lijkt een onzorgvuldig gesponnen web tussen spijlspalken zacht
te bewegen alsof het strijklicht erin blaast. De nomadenspin is eruit
verdwenen. Insecten scheren erom heen.
Opnieuw riek ik aan mijn hand; nu zachtzinnig versteend in een opkomende avond.
Het blijkt gezond te zijn om veel boeren
en scheten te laten. Elke dag produceren we twee liter gas en dat moet eruit. Ik schuw grote woorden omdat ze
ingewikkeld zijn. Als ik ze toch gebruik loopt het verkeerd. Welkom beste gluurder in men wereldbeeld.
Het zonlicht schijnt over deze woorden. Vertrouw me, ik ben geen leugenaar.
Allang heb ik me voorgenomen om met een schaduw te schrijven over de simplesse
van een bestaan. Soms dans ik bij kaarslicht in een
nachtelijk uur en vraag ik me af of het wel zin heeft dat ik dat vertel. Ingekaderd en geboetseerd presenteer ik
men beeld van deze wereld zonder het schrijf- of dichterschap meester te zijn.
Innige bekoorlijkheid hangt om me heen en niemand gooit me buiten. Laat dat
voorlopig een goed teken zijn. De slaapkamer stinkt naar alcohol, zegt
ze als ze mij wakker maakt. Dan zal ik in het vervolg minder wijn
drinken voor het slapen gaan, antwoord ik. Ze gaat met vollemaan en twee vriendinnen
op reis. Ze logeren halfpension heb ik begrepen. Ik krijg een zoen voor ze
vertrekken. Gedraag U zegt zijbijmij. Aaanvankelijk was ik van plan om naar
Amsterdam te fietsen maar Stef gaat ook op reis. Ik blijf thuis. Iemand moet
voor de hond zorgen. Katten kan je alleen laten. Die trekken hun plan. Sommige
honden ook maar mijn hond lijdt aan suikerziekte. Ze heeft elke morgen een spuitje
nodig. 14h: Af en toe wat regendruppels tussen
opklaringen. De wind valt mee. Ik fiets naar Breda. Met wat geluk en veel
doorzettingsvermogenben ik morgenmiddag
weer thuis. Dat spuitje kan tot dan wel wachten. Een tent of een slaapzak heb ik niet nodig.
Het wordt een voltijdse rit. Ik neem een fles wijn en water mee. Fietsroutekaarten vind ik niet in de lade
maar de weg ligt mij van vroeger nog min of meer in het geheugen. 16h: In de omgeving van Haacht verdwaal
ik plots. Hoofdwegen die naar Mechelen leiden vermeid ik als de pest. Het moet
langs veldwegen en dorpen. Dan maar de zon. Rond dit uur staat die iets voorbij
het Zuiden. Antwerpen ligt Noord-West. Dat kan nooit mis gaan als ze blijft
schijnen. 17h30: Ik heb het kanaal Leuven-Mechelen
toevallig ontdekt. Tot mijn verbazing heb ik amper dertig kilometer vooruitgang
in vogelvlucht geboekt. Verbijsterd ben ik echter niet. Het begint grappig te
worden. Altijd rechtdoor op het jaagpad naast het
kanaal begint na een half uur te vervelen. Gelukkig was er die regenbui. Ik zag
het op me afkomen. Een donkergrijs wolkendek waar geen baksteen zou doorvallen.
Je zag hoe het in de verte een regengordijn mee droeg. Het begon koud te waaien
en te schemeren. Ik had nog net de tijd om onder een laagboom te schuilen. Prachtig is dat wateroppervlak door
slagregen gestriemd. Het word tijd om van de wijn te proeven. Aan een
kurkentrekker had ik niet gedacht. Dan maar met de schroevendraaier proberen. Floeps, wijnvlekken op mijn jas. Een kwartier later klaart het op. De zon
zal de rest van de dag blijven schijnen. Rond twintig uur komen de kaaien en de
haven in zicht. Ik wil een pakje friet. Verder dan hier ga ik niet. De stad
trek ik niet meer in. Alleen nog aan de kaaien zitten met een pakje friet tot
de zon is onder gegaan en elke slagschaduw verdwenen is. Ik denk aan haar, hoe ze nu bij een
viergangenmenu aan tafel zit. Ik hoor hun stemmen, hun lach, en moet bekennen
dat ik me nu heel even eenzaam voel. Ik blijf hier tot het donker is. Nu, in het donker ga ik terug langs
stegen en dorpen. Zolang er tegenwind is weet ik dat ik huiswaarts keer. Opnieuw kom ik bij het kanaal. Op het
jaagpad kijk ik naar het lichtschijnsel van de fietslamp. Af en toe zie ik een
vleermuis voor me heen. De insecten vliegen zich te pletter in mijn mond. In
Leuven zal ik een trapistenbier drinken om alles door te spoelen. 3 uur s morgens: In Leuven op de oude
markt zijn de cafés nog vol. Jongerencafés. Te veel lawaai zelfs in dovemansoren.
Ik zie het met mijn ogen. Wat komt die ouwe op dit uur hier nog
doen vragen ze zich dan af. Er is nog water in de fles. Ik heb amper
nog vijftien kilometer te gaan. Halverwege in het veld, rustend in een grasberm
drink ik het restant uit de waterfles. Er staan sterren tussen de wolken. Het
is windstil. Ook al ben ik bijna thuis, ik verkies om
in de berm te slapen. Niemand wacht op mij.
Waarom ben ik vandaag zo destructief en
niet constructief vraag ik me af in windvlagen gezeten. Ja, de wind vlaagt,
blaast door het geruimte van die enige zilverberk. Zal ik net zoals mijn vader
op hoogbejaarde leeftijd besluiten om hem te kortwieken? Ik denk het niet op
dit ogenblik. Onder die berk lees ik andermans gedichten en ervaar dezen met
die wind die onzichtbaar blijft. Ik herken hem omdat hij dingen doet bewegen en
langs mijn kaken blaast. Vandaag heb ik me misbaar verklaard. Vandaag
wil ik als een puber aan de wereld rieken.
Ze hebben me gefilmd en geïnterviewd. Ik heb gesproken over duivenmest,
licht en bouwstructuur.
zo zit ik hier te schrijven
deel ik een stuk geitenkaas met de hond
en zij slaapt
op het bovenste verdiep
er is geen sterrenbeeld in de hemel
waait koude naar binnen
laten we een uitstap maken,
op schoolreis gaan
zal er dauw zijn morgenvroeg
morgen in verleden tijd
en dan
ja dan
aardbeientaart
het beste ervan is als iedereen weg is
nog wat overschot wegscheppen in een laat uur
ja, met een aardbij,
een aardbij doet me denken aan men grootmoeder.
ik keek naar die groene aardbijen in de hof
helemaal groen waren ze nog, en dan werden ze rood.
we spoelden ze niet eens met water zomaar uit onwetendheid
nu liggen ze overal afgeprijsd,
op een taart met slagroom
slurp ik ze in voldoening
en zoek ik niet meer het rijpe rood tussen het groen
natuurlijk is dat niet spijtig.
Ik zou nog eens het vuur willen aansteken in de smidse en de schrik ervaren van
de petsende vlam uit een apparaat waarvan ik niets begreep.
De kroketten en het
varkenshaasje zijn bijna gaar. Hij serveert zichzelf een bierglas met wijn en zegt terwijl hij zijn gitaar uit de
staander gritst: Ik zal het overschot opwarmen als ik terug ben. We hebben
repetitie. Er komt een zangeres. Al zes weken wachten
ze op haar, hebben ze gerepeteerd, is ze
niet gekomen, die Hollandse die in Antwerpen woont. Nu plots heeft ze gebeld om
te zeggen dat ze naar de repetitie komt. Een repetitie die niet eens gepland
was. Die gasten stuiven halsoverkop bij elkaar, laten hun eten staan voor dat
zangeresje dat net nu tijd en goesting heeft. Zeg me niet dat die vrouw niet
domineert. Raccist, zegt de
vrouw des huizes. Je zit vol vooroordelen. Ik had beter van je verwacht. Kan me niets schelen. Die gasten
kruipen wanneer het niet nodig is. Macho, hoe durf je. Ik probeer mijn lach te
verbergen en dat heeft ze gezien. Ik zie het aan de glimlach in haar ogen.
in mijn handpalm een parfum van aanraking ben niemands man zeker van het rijmt dan nog een dronk van de trog almoezenier of aalmoezenier in een onbekend akkoord twijfel in de spelling ontbonden, vroom telkens een nieuw bestaan
veel later: Dag pap. En ? Tof. Zingt ze goed? Prachtig. En heeft ze présence? Ja. Uw eten staat in een stoofpotje.
Zet het in de microgolf.
Geel troeft grijsheid af. De klok luidt
de vooravondmis. Ooit zal ik deze kerk betreden, gelegen in een lijkgewaad. Dan
staan ze op de stoep zonder zich mijn naam nog te herinneren. Een sermoen.
Daarna verdwijn ik in een stenen pot. Die ene gele tulp bloeit telkens in het
begin van de lente op dezelfde plaats. Overdag staat ze open. s Avonds vouwt
ze zichzelf dicht. Dit seizoen heeft iets sacraal. De gewassen komen tot leven,
de bomen knoppen, het wild zit te paren. Vogels galmen in nog schemerige dauw.
Het is nieuw leven dat zich herhaalt. Zonlicht daalt langs de torenspits van
mijn dorp. Ik zie schichtige muggen. Er is geen wind meer.
Ze was rustig onderweg. Ze slenterde
zelfs. Regelmatig bleef ze staan om geuren op te snuiven. Mijn ouwe hond. Deze
dag is fris in tegenwind, heeft witte lucht en schittert licht. Ik ga de
kroonlijst doen. De keuken is opgeruimd. Even neusbloeden. Het schuurpapier schort de nerven zacht.
Het schuurt glad. Papa,
ik ga naar de bakker. Wil jij ook een broodje? Neen,
ik heb al gegeten. De hond staat voor het hek. Haar rughaar
kuift omhoog. Hoe vermagerd ze ook is, nu ziet ze er als een krachtpatser uit. Ik schuur verder. Daarna schilderen, ook
al motregent het zacht. De ladder op. De verfborstel is minder glad. Vanavond
maak ik een gestoofde kippenbil met ajuin en wortel klaar. Doe nu het
gereedschap weg en poets de grond. De dag is zo voorbij. Zie hoe die hommel weg
kruipt over de betonstenen. Hij is doordrenkt met water. Als hij voor het
donker niet opdroogt is hij verloren. Ik zal hem op een schotel lokken en in
huis te drogen leggen. Dan kan hij morgen zijn tocht verder zetten of ik stamp
hem dood. Als mens kan ik hierover beslissen. Toch niet. Hij is vanzelf
gestorven. Het eten is bijna gaar.Insecten stuiven met dodelijke kracht in het
tegenlicht. Nu zie ik het pas. De merels fluiten de regen door.
Azuurblauwe morgen. De kraai vliegt in
het gouden tegenlicht, samen met spurtende fazanten door dauw. Ik blijf staan
en kijk naar het zonovergoten heuvellandschap. Van huiruit zie ik alle
windstreken. In het Oosten hangen nog mistslierten in dalen. In het Westen ligt
mijn schaduw op omgeploegde leemgrond. Ze roffelen de tijd. De dovenetels
bloeien al.
Er
zit een roofvogel op een weidepaal. Hij vliegt weg als hij mij ziet. Ik
bewonder zijn vlucht.
Vanmorgen zag ik op een weidepaal een
grote roofvogel uitrusten. We waren zo dicht bij elkaar dat ik zijn blik kon
zien. Zijn bruine veren waren verward. Hij vloog weg toen hij me zag. Met
bewondering keek ik naar zijn vleugelslag. We gingen onze eigen weg. Het einde van de dag nadert. Het verkeer
raast nog door. De zon spuwt haar schoonste warm. Ik wacht op de merelzang. Ik hou van steen. Een heel klein beetje
begraaf ik mezelf in zijn verleden. Stenen vertellen een oeroud verhaal over
erosie en hun ontstaan. Als kind droomde ik vaak hoe ik naar de
diepste krochten in de aarde trachtte af te dalen. Zou ik er de hel ontmoeten
of juist niet? Stenen bewaren in hun binnenste hetzelfde
geheim. De zon is onder. De hemel is naakt. Het
wordt koud. Het lawaai is onuitstaanbaar. Ik doe mijn hoorapparaten uit.
Ik ben warket, en gebruik soms ook wel de schuilnaam warket.
Ik ben een man en woon in de wereld (de wereld) en mijn beroep is zien bouwen.
Ik ben geboren op 11/09/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: vanalles.