Het is mistig hier. de lucht lijkt op mat glas (koepel van opaal acriliet).
Het is vochtig en als je binnen het licht niet aandoet blijft het donker.
Het is ook fris. Geen lentegeur in de lucht. Een geur van smog zelfs op de
boerenbuiten.
Ik sta buiten moeilijke boomstronken te ontwrichten met een kliefijzer, een
bijl en mijn
"dikke hamer".
Mijn schouder doet pijn. De steel van mijn hamer is nu afgebroken.
In de haag zit een merel te broeden en in de klimop een mus. Ze zijn niet
schichtig als ik buiten kom.
Ik heb ook een krant gekocht maar die ga ik nu niet lezen. Dat is voor vanavond
na het eten.
Vanmorgen heb ik vier schapenkotteletten gekocht...een kleine bloemkool, wat
gehakt en tomaten. Er is nog een courget en een paprika in huis.
aan de overweg van verkeer schuurt lawaai de tijd gewetenloos stilte doorbrekend..
Komaan Warket, hou nu op met dat gelul en beschrijf wat ge ziet.
Bekijk dat zagemeel in dat roze lichtschijnsel en zie die verroeste kachel daar
buiten staan.
Het is hier verdomme stil. Niks beweegt. Zelfs de tijd neemt een pauze. Dat kan
een mens niet ontgaan. We wonen in een dorp dat verschroeit in moderniteit. Het
begon toen ze die ouwe boerderij sloopten en er een appartementsgebouw bouwden.
Daarna nog meer. Het dorpsplein werd geplaveid en er kwam een vijver met een
fontein. Meerwaarde voor vastgoed en commercianten. Nog een paar cafés en een
verkaveling erbij. De leeuwerik hoor je niet meer met al dat lawaai. Dit dorp
raakt overbevolkt. Zeg dan gewoon dat je dit dorp klote vind in plaats van tweehonderddertig
letters hieraan te spenderen. Wees nu eens eerlijk: is dat echt de moeite
waard?
Wie ben jij, dat ge mijn schrijfsel zomaar doorbreekt?
Ik ben wat jij geschapen hebt in uw waanzin.
In mijn pyjama kijk ik buiten naar die verroest kachel. Het is niet koud en
niets beweegt. Ze heeft gelijk. Ik kan er beter naar kijken.
Het nieuwe fietslicht schijnt in het
donker een ander licht. Modder in het midden van een veldweg en rechts een
berm. Ik rijd er tussen door. Koude regen en windvlagen striemen. De terugkeer
lijkt oneindig ver. Verwelkomd met een hete kom soep, eens mijn ijzig gezicht
ontdooid, ben ik thuis. In deze voorjaarsdagen rijpt verlangen stil en meer
alsof het de laatste lente zal zijn. Langzaam in de nacht blijft de maan
verscholen in joelende wind. De berk verliest zijn laatste wintertakken. Hier, elders
schreeuwt de wereld een lied.
Passagiersboot vaart roekeloos op rivier en
botst tegen een hindernis. De boot maakt water. Net voor hij zinkt kunnen we
overstappen op een andere boot. De kapitein is een vriendelijke vrouw met
lichte baardgroei. Op het benedendek open ik een deur en zie een zestal
zwakzinnigen TV kijken. Ik ben er niet welkom. Een bemanningslid kan net
voorkomen dat een van hen me brutaal met een broodmes te lijf gaat. We worden
aan wal gezet in een park waar een luidruchtige taxi ons oppikt en naar een
begrafenis van een naast familielid brengt. Ik ben verantwoordelijk voor de
kist. Er wordt van mij verwacht dat het lijk er per ongeluk niet uitvalt. De
uitvaartmis heeft plaats in een kathedraal. Ik trek net zoals vele aanwezigen
mijn schoenen uit, doch bedenk mij als de plechtigheid begint. Mijn
broekspijpen slenteren tegen de grond.De schoenen liggen in de sacristie door elkaar. Mijn schoenen zijn
verdwenen. De onderpastoor komt eraan. Bestel in het vervolg de mis bij mij,
zegt hij. Dan krijg je een betere service, worden schoenen netjes bij elkaar
gehouden en is er een discobar voor bij de koffie. De vrouw van de koster heeft twee vinnige
pijphonden meegebracht en vraagt of ik ze voor korte tijd wil bijhouden. Doe ik
wel. Ik neem ze mee binnen in de kathedraal waar wierookmist de aanwezigen doet
vervagen. Dan pas merk ik dat de pijphonden niet aan de leiband zijn. Luid
blaffend hebben ze zich bij de kist geschaard waardoor de gewelven beginnen te
mompelen. Ik tol naar beneden, word wakker en hoor
geluiden alsof het een aanraking is. Het is nog maar drie uur in de morgen. Soms verliezen we een spel, valt zomaar een
voegel in volle vlucht uit de lucht en gaan dingen verkeerd. Soms gaat alles
kapot in onherstelbare breuklijnen en zeggen we neen, voorlopig ontstemd door
losgeslagen regendruppels pletsend op een gespannen vilt. Dan lezen we een boek tot de bladzijden
loodzwaar in slaap dwelmen en het rijk der dromen tot leven komt. Dan ging ik met mijn ouders en broer op
reis met een groot schip. Op het benedendek zaten marktkramers hun waar te
verkopen. De meesten waren Arabieren. Hoewel het me door mijn ouders verboden
werd, waagde ik me tussen de kooplieden die me meteen aanklampten. Ach ja, aanklampen is een groot woord. Het
leek daar een gewoonte te zijn dat mensen massaal tegen elkaar riepen en mekaar
aanraakten. Er werd gekookt, geproefd en gezongen. Ik
kocht vier grote gekookte oesterzwammen: één voor mijn vader, voor mijn moeder,
mijn broer en mezelf. Ik hoorde vertellen dat sommigen mij vijandig gezind
waren. Vooral de Afrikanen die op het middendek vertoefden waren hier niet
welkom omdat ze arm en primitieven waren. Voor mij werd een uitzondering
gemaakt. Wij zaten op het bovendek. Het was daar muisstil omdat iedereen in
aparte kamers zat. Toen ik terug wou keren naar het bovendek
kon ik het niet nalaten langs het middendek te gaan alwaar ik door een Afrikaan
beroofd werd van mijn oesterzwammen. Die keerde echter op zijn stappen terug en
toonde spijt van zijn daad. Ga mee naar beneden. Ik zal tonen waar ik
die zwammen gekocht heb. Toen werd hij bang. Toch ging hij
schoorvoetend mee. Tot zijn grote opluchting leek
niemandzich tegen hem te keren.
Integendeel, er werd hem thee en fruit aangeboden. Vanaf dat moment werd er een bestand
gesloten. Van het bovendek wilde niemand hiervan iets weten. Zelf was ik daar
niet meer welkom. Alleen mijn vader mocht ik nog bezoeken. Die vroeg me
voortdurend of ze mij niet beroofden. DeAfrikaan had me een kortere weg naar het benedendek getoond. In het
begin was het moeilijk omdat we langs ijzeren staven en steenblokken moesten
klimmen, maar ook dat werd een gewoonte. Soms waren er rellen die bloedig konden
zijn, maar telkens kon ik bemiddelen. Mijn vader stond hier afkerig tegenover. Hij werd gekweld door angst en had
verdriet omdat ik door de mensen op het bovendek verstoten werd. Bovendien had mijn broer een raad
opgericht die moest toezien dat niemand naar boven kwam. Mijn vader vreesde dat
het ooit tot een fatale confrontatie zou komen tussen mijn broer en ik. Mijn
moeder zou dat nooit teboven komen. Ik voelde me hiervoor schuldig maar kon
het het me niet laten om telkens met de Afrikaan naar benden te klimmen. Meestal gingen we dan geschillen tussen
kleine gemeenschappen bijpraten. Dat ging gewoonlijk over een vrouw, want die
waren nauwelijks aanwezig. Soms ging het over handelswaar. Het temperament van
die mensen dreef hun zover dat ze ervoor zouden willen doden. Het deed me
pijn maar een raadsel bleef het niet. Ik zocht naar een engel, en zo werd ik
verliefd op een van de weinige vrouwen tussen de Arabieren. Ik keek in haar ogen als die me bij
toeval raakten. Meer vrouwelijkheid had ik nooit gezien. En dan kwam het schip ter plaatse en werd
er geen afscheid genomen. Alles werd zoals voordien. Daarna zat ik op een bus toen de
chauffeur, die in feite fietste, langszij viel. Het leek of hij al rijdend iets
van de grond wou rapen, maar uiteindelijk viel hij krampachtig neer. Zijn gezicht was overdadig bezweet en hij
stamelde: mijn hart gaat het begeven
Heeft
iemand een telefoon bij de hand? Hij krijgt een hartinfarct! De reizigers stonden rond ons heen te
drummen terwijl de chauffeur zich aan me vastklampte. Volhouden, schreeuwde ik. Ze komen U
halen. Uit zijn mond stulpte een groenachtige
vreselijk stinkende brij die tenslotte langs mijn hemdsmouwen droop. Uiteindelijk is hij nog voor de
hulpdiensten kwamen gestorven in mijn armen. Er was geen houden meer aan. Het is nog maar twintig voor vijf in de
morgen. Ik heb nog anderhalf uur tijd. Net op tijd om met haar een huis te
huren voor een week. De keldertrap lag bezaaid met op maat
gezaagde boomstammen. Af en toe kwamen kennissen van vroeger op bezoek. We hadden een hond en een kat. De hond
liep voortdurend weg langs een overweg en de kat zat onder de builen. We hadden met dat beest te doen maar
konden aan haar aandoening niet verhelpen. In het huis was een ruimte waarin de
muren vol hingen met kleine brandende kaarsen die ik telkens moest doven als we
weggingen. Terwijl ik dat deed morste ik met tabak
en wijn op de dure meubels en stroomde er water over de vloer, doch niet
overvloedig. Telkens zei ze voor we vertrokken: pas toch op, we gaan een
schadevergoeding moeten betalen aan de eigenaar. Ik voelde dan ouderdom en
verval en als we uiteindelijk naar buiten gingen
leek het alsof iemand op me stond te wachten. En op een keer, in klaarlichte dag, vloog
er een straaljager pijlsnel in het rond. Hij maakte vervaarlijke bochten met
een hels lawaai en begon lager te vliegen tot hij dichtbij neerstortte. We waren net niet geraakt maar ik zag de
bommen voor het venster dampen. We belden de hulpdiensten. Die vertelden
nadat ze twee vliegeniers opgeborgen hadden, dat het ongeluk te wijten was aan
overmatig gebruik van cannabis. Mijn zoon zegt dat onze samenleving
rotzooi is en dat hij leeft om zich voort te planten, en ik zeg: je hebt
gelijk. Overleef in deze strontbedorven cultuur met een visie, bekijk het
tafereel maar probeer in godsnaam geen wereldverbeteraar te zijn want dat doet
pijn tot het einde. Hij is nu een volwassen mens. Hij weet
precies wat hij wil. Dat denkt hij. Hij vertelt me dat de tijd sneller gaat
wanneer men geen afwisseling heeft in het leven. Ik zeg: ge hebt gelijk. Hij zegt dat beweging positief is en ik
zeg: ja, ge hebt gelijk. Hij heeft zijn haar laten knippen om
betere kansen. Hij wil het maken op zijn manier. Zijn
droom is om boswachter te worden. En ik zeg: dat is een prachtig beroep. Voor hij met de hond naar het bos
vertrekt vraagt hij mij of hij mijn fototoestel kan lenen. Hij is vertrokken
voor een uur of drie. Hij zij: ik hoop dat het nog gaat sneeuwen. En ik zei:
dat zou prachtig zijn, ik maak voor vanavond stoofvlees klaar. In zijn bizarre dagelijksheid redt hij
mij van de ondergang aan de dagelijksheid. Wat vieren wij vandaag? wat is het
vandaag eigenlijk? Daglicht vol vogels. En volle maan.
Daarvoor moet het donker zijn.
8h: Met wind in de buik wordt ik wakker.
Zijbijmij strijkt een kledingstuk dat ze meteen zal aantrekken. Dan gaat ze
weg. Ik denk aan Kamiel, een jeugdvriend van
mij. Gisteren liet hij mij weten dat hij al maandenlang vecht in een ongelijke
strijd met zijn lichaam. Ze hebben net een nieuw boek van hem gepubliceerd. Hij
vroeg me of ik zou komen naar de presentatie ervan. Ik hou me taai, schreef hij
nog. 8h30: Onder een grijze lucht een tas koffie
en een zelfgedraaide sigaret. Gescharrel in letteren uit een half uitgelezen
krant.Het gaat zo snel. Zijbijmij heeft gevraagd om de was te
drogen. Op de slaapkamer staat een rek. Doe ik zo meteen. Eerst wil ik mij die nare
droom nog herinneren. Jij hield mij wakker in paniek met blauw
flitslicht in de kamer. Ik hield een baby zonder ledematen in mijn armen. Het
hoofd lachte de wereld toe. 11h: Vandaag schipper ik ondeskundig, doch
met interesse tussen wat ik zou willen doen en wat ik hoor te doen. Breakdansend zal ik deze dag niet
doorkomen. Hooguit wel mezelf onwaarschijnlijk schrijvelaarsachtig overtreffen
en halve waarheden tot de verbeelding sublimeren. 12h: Een boterham met kaas en
voorjaarskriebels in de tuin soigneren. Er druipt onverwacht een speekselgeut uit
mijn mond. De inwonende zoon is ook opgestaan. Ik ben de vader die papa noemt. Kijk naar die ouwe stoel in de struiken die
reikt naar afwezige tijden. Zie het uitgedroogde wijnglas van gisteren rood aangeslagen
staan. Het zijn getuigen in langzaam verderf. Deze dag omhult als een parasiet de tijd en
veegt de dood van tafel. Niet verplicht denk ik aan Kamiel. 16h: Terwijl ik zachtbeulend maretakken uit
bomen haal, woekerende bruidsluiers uit dakpannen snoei, kijk ik ernaar uit om
vanavond een kieken te braden met zelfgemaakte appelmoes. Daarna ga ik proberen
mijn leven te beteren want het is niet alleen van mezelf.
Tien voor negen. Ze is net vertrokken als ik
beneden kom. Ik ruim het huis, vul het afwasmachien, kuis het gasvuur, dweil de
vloer, klop het tapijt en de kussens uit, cireer de eettafel en maak nu
stoofvlees klaar. De zon schijnt al sinds vanmorgen. Het huis
ruikt naar kruidig stoofsel van laurier en tijm. De temperatuur is zacht. Het
nageslacht eet vanavond mee. Ik ga zelfgemaakte frieten bij het stoofsel serveren.
Niet vergeten om naar C. te bellen. C.? Hé, gij zijt het. Ik dacht u ook te bellen. Is dat Cubaans optreden vanavond? Ja. We kunnen niet komen. Dat is jammer. Zeg, ik ga afleggen want ik
sta hier in t stad in een pashokje. Even in het kasserol roeren en wat trappist
bijgieten. Dan ga ik aan de buitentafel in de zon, in witlicht en insecten in
tegenlicht zitten. Er ligt een goudgroen kussen op de tafel. Het is het
zonlicht dat het groen een goudkleur geeft. De paasbloem die twee weken geleden
verplant werd staat nog recht. Iemand in de buurt maait het gras. Een
herkenbaar zomers zaterdaggeluid. Het is nog geen zomer. Achteraan in de hof staat een meer dan
honderdjarige Taxusboom en een houten kruis met een Christusfiguur eraan
genageld. Recht tegenover is de pastorie. Tussen het kruis en de pastorie loopt
een smalle kasseiweg. Ik proef van de saus. De stoofpot mag van
het vuur. Nu kunnen de kruiden nog twee uur in het stoofvlees trekken. Zijbijmij is blij als ze s avonds thuis komt
en haar zonen en schoondochter ziet. Het eten is klaar. Tafelen in gepalaver.
De muren luisteren mee. De volgende ochtend sta ik als eerste op.
Het is half negen. Wind en motregen. Geroosterd brood met kaas en hesp. Sterke
koffie. Ik drink een tweede grote jat met veel suiker en melk. Je moet eens naar de kapper gaan zegt ze,
wanneer ze een half uur later erbij komt zitten. Ze wil ergens naartoe vandaag.
Desnoods gaat ze alleen weg. Ik aarzel, bedenk, wankel in gedachten en Waarheen
zullen we gaan? Naar een museum? Te saai. De markt? Er is nog eten genoeg. Laten we een nieuwe
regenton kopen. Oh ja. Een houten regenton. Maak je klaar
en kam je haar. Ze straalt. Ik rijd. Ze kijkt verbaasd. Het gaspedaal
staat rechts. Anavent, we zijn vertrokken met dertig kilometer per uur. Het
moet nog wennen. Op de hoofdbaan wordt de snelheid stoutmoedig naar
vijfenzestig gedreven en op de autostrade halen we een duizelingwekkende
snelheid van honderd kilometer per uur. Nog
een wegomleiding, wat verkeerslichten, zien dat niets omver gereden wordt kijk,
een tuincentrum! Waar is de parking? Aan de overkant. We zijn er net niet
voorbij. Opgelucht volg ik haar langs de automatisch
opengaande deur naar de naar anijs-ruikende democratie. Namiddag: we zijn terug, doch zonder
regenton. Het moest een houten zijn. Na deze wanhoopsdaad is het goed om een
thuis te hebben. De jongste zoon doet aikido in de tuin. Het gaspedaal staat nu weer op nul. Op de
tafel ligt het paradijs: een half uitgelezen boek, een ongelezen krant en wat eigen
schriftuur om te verbeteren. Ik heb ook nog iets ruw in mijn hoofd om met een
schrijfpen op te schrijven. Zal ik wat houtklompen klieven en het vuur
aansteken? Doe dat. Ik maak voor vanavond een
quiche-schotel klaar.
Ik ging meehelpen op een groot Iers
openluchtfeest. Mijn taak bestond erin om drank te serveren. De barman toonde hoe
het moest. Eerste tapte hij een kruik vol met bier en
deed er dan enkele scheuten whisky bij. Dan goot hij het in zijn hemdsmouw en schudde
hij ermee. Je schenkt de glazen vol vanuit de mauw. Vraag nooit of iemand nog iets wil.
De glazen moeten vol blijven, vervolgde hij. Ondertussen kwamen de genodigden een voor een
aan de tafels. Het ging er joviaal aan toe. Het was niet nodig dat ik de taal
verstond want men schreeuwde met wijde gebaren. Tegen de avond werd ik verzocht de
brandweerlui, die om een ongekende reden op het dak zaten, te bedienen. Met een volle mouw biercocktail klauterde ik
met moeite langs schamele houten ladders en wankele dakgoten tot op het hoogst
gelegen dak. Terwijl ik de brandweermannen serveerde dronk
ik mee en werd ik bedwelmd door de drank. Toen ik wakker werd waren ze verdwenen. Ze hadden
de ladders meegenomen. Ik zocht naar een afdaling. Daarvoor moest ik
over glazen daken. Alles waaraan ik me vastklampte was versleten en stond los.
Ik was toegewezen op mijn schamel evenwicht. Dan kwam ik een vriendin tegen. Ze liep als
een kat over boorden en de glazen daken. Ik vroeg haar langs welke weg ze gekomen was. Ze zei: trek uw plan. Ik heb u al zolang niet
meer gezien. Zoekend met evenwichtsstoornissen ontdekte ik
een stalen trap die naar beneden leidde. Ook die was onstabiel en toen die een paar
verdiepen boven de begane grond eindigde, klom ik op een glijbaan schuin ernaast. Ik slurpte het restant uit mijn hemdsmouw en
gleed naar beneden. Op dat ogenblik viel de trap met een hels lawaai vlakbij de genodigden te
pletter. Waar ben je gebleven, vroeg de barman
teleurgesteld. De Ieren hebben dorst. Her en der lagen mannen en vrouwen
uitgestrekt in het gras. Ik serveerde hen opnieuw uit mijn hemdsmouw.
Het feest kwam terug tot leven. Dan werd ik wakker en beleefde ik de dag.
Waar zit de werkelijkheid, vraag ik me dan af.
Met de fiets in het
verkeer adem ik langs mijn neusgaten. Die pikante lucht mag niet langs die keel
van mij. Ik wil het paradijs. Het is winderig vandaag, en bewolkt. Eet een stuk pizza mee.
Warket, wordt niet zat zodat je nog thuis geraakt. Vannacht heeft het gestormd.
Ik heb er niets van gehoord. Ze ziet er belabberd uit in die halfdichtgeknepen
kamerjas. Ze heeft de griep. We geven mekaar geen kus. Onderweg liggen
afgeknakte takken over de veldweg en een enkele omgewaaide boom. Het stormt nog.
Ik moet van mijn fiets. Alleen bergafwaarts ga ik op mijn pedalen staan. Deze
windstreek leeft. Als ik thuis kom poets ik al wat zichtbaar is binnenshuis,
maak ik de vuilbak leeg en kook ik een waterzooi. s Avonds komen zij twee onverwacht.
Zij en hij ook. Eet mee zeg ik nog. Ze
slurpen uit de taljoren. Ondertussen houden we van elkaar. Die vrijdag is
ondertussen drie dagen geleden in een
tijdsdronk verdwenen. Zelf heb ik niks speciaals gedaan. In de wereld is ondanks
veel geschreeuw niks veranderd. Alleen de rupsen gaan wat vervroegd op de
eikenboom kruipen en de paasbloemen bloeien iets vroeger. De spirea begint ook
al te witten. Het verleden gaat op pensioen. Niks is hier aan de hand. En ja,
dat mag ik niet vergeten te vertellen: in dit huis schreeuwt momenteel rock-and-roll.
Ik ben vannacht afwezig geweest. Het stormt buiten. De wind gaat door mijn kleren. Toch sta ik hier met tranen in een omgekeerde lach te kijken naar wat onwaarheid zou kunnen zijn.- En ooit, zal ik misschien men geveinsde waarheid ontkennen. Ooit.
Mooi, gevoelig? In feite
is het niets meer dan een geboorteherinnering. Niemand gelooft mij als ik het
vertel. De Warket kletst weer uit zijn eigen wereld, zeggen ze dan. Wat is er nu zo triest
aan om uit een baarmoeder te glijden? Ik ben content geboren te zijn en angstig
om eens te moeten sterven. Ik ik ben ontstaan. Ik
kijk en verlies naar menselijkheid. Dan is het duidelijk dat
je de geboorte in elk geval wel herinnert, wat vaker voorkomt overigens. Ik
geloof je best. Mijn eerste herinnering was toen ik 1 en 2 maanden was en zelfs
van daarvoor meen ik me dingen te herinneren. Beeldmateriaal uit die tijd
veroorzaakt echter verwarring. Wat was er eerst? Waarom eigenlijk niet in ik-vorm geschreven? Waarom niet in de ik-vorm
geschreven? Dat doe ik al vijfentertig jaar. Soms wil ik dat ik hij is. Het
maakt geen verschil. Er slentert een spin naast dit toetsenbord. Vroeger zou ik
ze dood pletten met de onderkant van mijn vuist. Nu kijk ik ernaar. Dat maakt
het verschil. Hoe is de herinnering aan die eerste maanden? Zelf herinner ik me de vloer waarover ik
kroop, en een koude deurkier naar een
verboden trap. Ik klampte me vast aan uitsteeksels in muren en rook aan mijn
pols. Dat doe ik nog.
Mooi, gevoelig? In feite
is het niets meer dan een geboorteherinnering. Niemand gelooft mij als ik het
vertel. De Warket kletst weer uit zijn eigen wereld, zeggen ze dan. Wat is er nu zo triest
aan om uit een baarmoeder te glijden? Ik ben content geboren te zijn en angstig
om eens te moeten sterven. Ik ik ben ontstaan. Ik
kijk en verlies naar menselijkheid. Dan is het duidelijk dat
je de geboorte in elk geval wel herinnert, wat vaker voorkomt overigens. Ik
geloof je best. Mijn eerste herinnering was toen ik 1 en 2 maanden was en zelfs
van daarvoor meen ik me dingen te herinneren. Beeldmateriaal uit die tijd
veroorzaakt echter verwarring. Wat was er eerst?Waarom eigenlijk niet in ik-vorm geschreven? Waarom niet in de ik-vorm
geschreven? Dat doe ik al vijfentertig jaar. Soms wil ik dat ik hij is. Het
maakt geen verschil. Er slentert een spin naast dit toetsenbord. Vroeger zou ik
ze dood pletten met de onderkant van mijn vuist. Nu kijk ik ernaar. Dat maakt
het verschil. Hoe is de herinnering aan die eerste maanden?Zelf herinner ik me de vloer waarover ik
kroop, en een koude deurkier naar een
verboden trap. Ik klampte me vast aan uitsteeksels in muren en rook aan mijn
pols. Dat doe ik nog.
8h: de koffiegeur maakt
me wakker. L. is vroeg opgestaan. De lucht is nog gesluierd. Ze voorspellen
zomerweer. Wat eten we vandaag? Ik
ga straks winkelen in het dorp. Er klopt iemand op de
deur. Het is onze pa en ons ma die langs komen. Ze hebben een fruittaart en
schuimwijn meegebracht. Hij vertelt over het verleden. Zal ik een carpatio maken,
ik moet toch naar de beenhouwer. Neen. Wij vertrekken zo
meteen. Bij de beenhouwer koop ik
vier stukken soepvlees, een halve kilo gehakt en twee zwarte pensen. Bij de
kruidenier een bot wortelen, tomaten, champignons en tomatenpuree. Ik maak spaghetti
klaar. De saus pruttelt. Met
kousen en sandalen aan ga ik aan de buitenschrijftafel zitten. Koud is het
niet. Het is windstil. Ik heb mijn mouwen opgerold. L. draait een sigaret. De
zon schijnt net tussen twee wolken heen. Een lichtscheut om zo weer te
verdwijnen. Ik ga de saus bijkruiden. Wil jij ook nog een stuk
taart? Ze twijfelt voor een kleine portie maar. Als het begint te waaien
gaat ze binnen een boek lezen. De opklaringen verminderen. De hond heeft de
keukendeur open geduwd. In de tuin staat een bank
die zo oud is dat het riskant wordt om er nog op te zitten. Ze heeft
feestavonden gediend. Nu staat ze daar langzaam in elke zonsondergang te
vergaan, dient ze enkel de herinneringen
nog. Is er spaghettisaus
genoeg? Jean zou graag mee eten. Hij heft het deksel op van het boordevol
cassool als hij dat vraagt. Ja, meer dan genoeg. We
eten om halfzeven. L. doet een namiddagdut.
Niet wakker maken. Pas om kwart na zes fluister ik in haar oor: Binnen een
kwartier wordt het eten uitgeschept. Het is donker geworden.
De oranje pleinverlichting weerkaatst haar licht over een deel van de tuin en
de binnenkoer. Echt donker is het hier niet. Ik kan buiten in de nacht mijn
teksten lezen en schrijven. Soms mis ik het donker. Wil jij nog een stukje
taart? Neen, het is genoeg
geweest. Ze is verkouden. Ik bal lucht in mijn vuist.
Het ouderhuis werd verkocht en staat nu
leeg. Op de bank achteraan in de tuin zitten ze getweeën gevangen in een onbewogen
blik. Het is de laatste dag, tevens de eerste bezitteloze dag. Nu moeten ze weg.
Te laat om opnieuw te beginnen, te vroeg om een einde. Nog voor de nieuwe eigenaars komen, verken
ik de ruimten waarin ik opgegroeid ben. Voor het eerst zie ik leegte in dit huis.
Mijn inscripties in de dwarsbalk op zolder zijn nog duidelijk zichtbaar. Ik had
er een plaats voor mij alleen waar ik me kon terugtrekken in geborgenheid. Ik voel en riek het nog. De slaapkamer die
ik met mijn broer deelde, hun slaapkamer die steeds netjes was, de woonkamer
die gek genoeg nu door haar leegte kleiner lijkt, het waskot met de waterput Een
voor een bezoek ik de lege ruimten en schraap er de herinneringen weg. Ik
bewaar ze in het breekbaarste van mezelf als troost voor die twee op de bank
achteraan in de tuin. Hij heeft haar hand in de zijne gevouwen
alsof hij bang is dat ze zou wegkantelen. Die sterke werkmanshand is
onveranderd gebleven. Ze kijken elkaar niet aan. Ze kijken mij niet aan. Te
broos voor aanspreekbaarheid. Kom, het is tijd om te gaan. De weg is nog
lang. Pas dan raken onze ogen elkaar. Wij drie als enig overgeblevenen uit een onstuimig
leven, nu als een gebroken spiegel in niemandsland.
6h: het
gaat beter met mijn keel, en dat na amper drie capsules antibiotica. De dokter
had pas voor morgen beterschap verwacht. De hond
legt zich klaar voor haar spuitje. Ze weet dat ze daarna haar eerste maaltijd
krijgt. Dan gaat ze buiten een plasje en een kakje doen waarna ze languit in de
zetel verder gaat slapen. Ik kook
drie eieren en maak koffie. De boter heb ik al uit de koelkast gehaald zodat
die zachter wordt.
7h15:
met een boterham, een ei en een tas koffie op een bord sluip ik naar boven, doe
het licht in de slaapkamer aan en roep enthousiast: Verrassing, ontbijt aan
bed!. Het
laken kronkelt. Met dichtgeknepen ogen kreunt ze: Oh neen. Doe dat licht uit. Ik had
het kunnen weten. Voor haar is het nog een uur te vroeg. Bovendien heeft ze
vannacht slecht geslapen. Dat komt door de werkomstandigheden. De zaak werd
onlangs verkocht aan een multinational. De reorganisatie die daarmee gepaard
gaat (goedkoop personeel, geen ondersteuning van het bedrijf, doelstellingen
onevenredig met de middelen ) heeft al geleidt tot het ontslag van haar
collega. Management op hedendaags topniveau, beleden door een universitaire Pipo
die de mensen met gekruiste armen en gespreide benen toespreekt. Wanneer
ze naar het werk vertrekt tranen haar ogen uit wanhoop. Zelf heb
ik het jaren geleden ook meegemaakt. Een mailbox dagelijks volgestouwd met
a.s.a.p.berichten. De klant kan de pot op.
10h: ik
poets mijn tanden en was me grondig. Me scheren doe ik niet. Dat is voor niks
nodig. Niet vergeten om straks de sifon in de badkamer te ontstoppen. Eerst de
keuken opruimen en de vuilbak leeg maken.
12h: aan
de krantenwinkel is de Brusselse filmschool druk bezig met de voorbereiding van
een opname voor een kortspeelfilm. Ze hebben enorme lichtreflectoren geplaatst
rond een grijze luxewagen waarin vier kerels in maatpak met zonnebril zitten.
Verder gebeurt er niets. Ik heb een krant gekocht. L en S
zijn thuis gekomen. Middagpauze. Terwijl
ik de krant lees eten ze tête à tête een boterham. Wanneer S vertrekt speelt
zij haar favorietenspel op de computer. Dat zorgt voor wat afleiding. Dan is
het haar beurt om te gaan. Je komt
er goed voor. Vind je
dat? antwoordt ze ontroostbaar. Als ze
naar de wagen stapt kijk ik haar na vanuit de deuropening. Ze is te gevoelig
geworden voor absurde veranderingen in haar werkomgeving. Mensen met praatjes, een
lange arm en een vingertje is niets voor haar. Prostaatbedrijven, ze krioelen
in dit land.
Krantentitel
van de dag: Openbaar vervoer voldoet niet aan de eisen van gehaaste en
gestresseerde jonge ouders.
15h: niksnutten
is een zalige bezigheid, zowel binnen als buiten. Zoals nu, onder een
wolkenloze hemel die zonlicht en schaduwen impliceert. Een mooier cadeau kan je
niet krijgen. Kijken naar de glinstering van pas geschreven woorden.
Doodbloeden in verveling zal ik niet doen. Ik heb nog een sifon te ontstoppen.
Dat ga ik nu meteen doen.
17h: een
uurtje in de zetel gelegen wegens rugpijn. Is waarschijnlijk een nevenwerking
van de medicijnen. Of zou het de schuld zijn van die twee glazen wijn die ik
gedronken had? Met de pijnstillers ben ik gestopt. Het
lijkt wel of de zon elke dag later begint te zakken. Hier is de lucht voorlopig
nog proper. Hier is het nog relatief rustig. Alleen in het spitsuur van de
razers is er lawaai. Dan doe ik mijn hoorapparaten uit en vertoef ik in de waan
van de stilte. Straks braad ik een haantje met gestoofd witloof. Eerst nog wat
turen naar het avondlicht. Zo kom ik voor het eerst op eigen kracht te weten
dat wind en water geen geluid maken. Het is hun aanraking met de dingen die we
horen. De man van de pastorij zet de vuilniszakken buiten.
Hoe kan
iemand versteend
in verlangen gevangen
in haar ogen als een
verdwaald dier nog
ontkennen niet bedwelmd
te zijn door
haar geur als ze
uitgevouwen in haar vrouwelijkheid doordrenkt
in dit nachtelijk uur zwijgzaam
aan de rand naar het water staart.
Wie dan
nog aarzelt in gedachten of
twijfelt moet een
treuzelaar zijn.
In een
gesprek
een aanraking dan
tranen ogen
schieten woorden tekort
omdat ze zo verontschuldigend zijn
Een knuffel
mensen onder elkaar
troostend
Toch wil ik soms
dat ze mij niet
en ik hen niet zou kennen
Wie weet
zou het ongeluk
van alleen te zijn
goed kunnen zijn.
De
volgende ochtend is het opnieuw onophoudelijk aan het sneeuwen. Onbegonnen
moeite om hierdoor te fietsen. Het kerkplein ligt er verlaten bij. Het schiet
hem te binnen om hiervan een foto te nemen. Hij draait de digitale camera op
het statief en richt vanuit de open voordeur, het toestel half beschermd , naar
het sneeuwgordijn. Het is zes uur s
morgens.
De geparkeerde autos die anders het dorpsplein schulddelgend ontsieren worden
opgeslokt in een uitgestrekte sneeuwbal. Het dorp slaapt in een bijna gemiste
winter.
Enthousiast gaat hij naar de slaapkamer waar
zij zich niets vermoedend de
voorlaatste keer omdraait onder de lakens.
Het is opnieuw aan het sneeuwen!
Wat zeg je?
Alles is ondergesneeuwd, kijk maar naar het raam boven het bed.
Ze verheft haar hoofd schuin naar het dakvenster, zucht en trekt dan het laken
tot net boven haar voorhoofd. Ze heeft nog recht op een uurtje slaperige
zaligheid. Je gaat toch niet met de fiets naar het werk?
Ik twijfel, alhoewel
Neem de auto. D. zal me naar de luchthaven brengen.
Ze heeft gelijk. Fietsen kan hij morgen in klaarlichte dag. Nu hij met de wagen
gaat schiet er extra tijd over voor een tas koffie en een sigaret die hij in de
deuropening genotzuchtig oplurkt.
De rit naar de stad verloopt traag. Het wordt dag. Natvoetige kinderpret is nu
niet aan de orde. Het land wordt lamgelegd door vijftien centimeter sneeuw. Wie
het zich kan permitteren pleegt onschuldig verzuim op deze laatste werkdag. Het
verkeer sukkelt en strandt halverwege. Overmacht krijst overal. De ambtenarij
is met onbesproken verlof. In Rusland zouden ze om zon interludium giechelen,
maar hier, die vrijdag, is het ernst.
Het tast de economie op het dagmenu aan; de witte vleugels houden alles in hun
greep. Er wordt haast vergaderd over het rampenfonds in préfase één.
Als hij s avonds thuis komt veegt hij de sneeuw van de terrastafel en legt er
een marmeren plaat op zodat het schrijfpapier droog blijft. Hopelijk begint het
niet opnieuw te sneeuwen want de alle seizoenen trotserende parasol blijft
nukkig dicht. De ochtendsneeuw is blijven liggen. Het witte stuifsel glinstert
in het oranje straatlicht van die enige pilaar vlakbij. Een stilistisch fragment
op dit vroegavonduur. De loshangende flappen van de parasol bewegen uitdagend
in zachte bries. Het is vredig hier zo te niksen om een ongemist moment. Er
dwarrelt fris sneeuwvocht uit de hemel dat de inkt doet uitvloeien. Woorden
verwateren op den duur in doorweekt schrijfpapier. Het wordt tijd om onderdaks
te gaan en veel koffie te drinken.
Willekeurig uitgelopen schrijfsel, voorovergebogen met gespreide armen in het
droge aan een houten tafel herschreven. Weerspiegeling van de boom in de
jaarringen van het tafelblad, net zoals de patine van messneden en opgeslorpte
vervuiling de tafelaars ontsluiert. Wachten op de wispelturigheid van ongeboren
woorden in het nachtelijk uur. Zo zit hij tijdloos over een bladzijde gebogen krabbels
te herschrijven.
Ze heeft hem gebeld. Door het winterweer heeft het luchtverkeer vertraging
opgelopen. Teletext blijft in het ongewisse over vlucht FT175 vanuit Rome. Het
vliegtuig stond nog aan de grond. Ze zou hem terugbellen als ze geland zijn. De
overdosis koffie begint ondertussen zijn nut te verliezen. Zijn gedachten slaan
ijsberend op hol. Zou Mozes de staat Israël opgericht hebben? Waarom zijn ronde
vormen vrouwelijk? Zal de wieleromloop afgelast worden wegens te guur
winterweer? De vragen tollen willekeurig in het rond en breken zijn door de
tijd losgeslagen brein tot de telefoon om kwart na drie opnieuw bevrijdend
rinkelt. Kom me halen, klinkt een vermoeide stem. Zijn laatste kennis vandaag
is dat het in Rome koud was en dat ze het vliegtuig moeilijk terug aan de grond
kregen.
Daarna verkiest hij om slapeloos te bevriezen in het buitenleven in een
ondergesneeuwd woud. Hij ziet de bomen als levende pilaren in een tempel waar
krakende voetstappen de stilte breken. Hij is van het bospad in niemandsland
gesukkeld en volgt onbewust een hondenspoor. Nu weet hij waarom mieren sporen.
Ze doen het gewoon. Zijn versufte geest ontneemt hem elke innerlijke dialoog.
Gedachten ontstaan en worden telkens abrupt afgebroken. Op den duur blijft er
niets meer over. Alles is nieuw en wordt vernieuwd. Deze dag is het hoogtij van
niemandsland.
Besneeuwd land als een ongeschonden doek,
Maagdelijk onbevolkt en een sneeuwboog
Van Oost naar West.
Doorkloven geest omhuld in wit satijn,
Vermomd in schrijfgebaar,
Geen enkele gedachte ongeschonden
Bevroren in dit rijk.
Moest melancholie de grootste vijand en
Liefde het opperwezen zijn,
Zou dit schrijven niet geschreven zijn.
Een indianenritueel. Ze wikkelden hun doden in dierenhuiden en zongen droevig, sprakeloos. Afstandig keek ik ernaar. Dan kwam het doodsgelaat van een oude vrouw opnieuw tot leven. Ze propeerde mij met haar lijkgeur te omhelzen. Ze willen mij levend begraven, fluisterde ze. Afstandig stond ik daar. De stront van een verstopt wc gleed stinkend over de vloer. Dan begon de aarde te beven en viel mijn huis in de tuin van mijn vader in duigen. Trek het u niet aan zei hij. Morgen beginnen we opnieuw.
Ik ben warket, en gebruik soms ook wel de schuilnaam warket.
Ik ben een man en woon in de wereld (de wereld) en mijn beroep is zien bouwen.
Ik ben geboren op 11/09/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: vanalles.