Weeral die ijle
kop. Geef mij maar het bos vandaag.
Nog duizend dagen
te leven. Niet omdat het zo is. Ik wil een kalender in dalende lijn, de tijd
aftellen naar het duizendtal. Vanaf nu nog negenhonderdnegenennegentig dagen.
Op de duizendste dag is het feest. Als je goesting hebt, kom dan maar af.
Het is lang
geleden dat ik in dit woud ben geweest. Toen waren mijn oren nog niet zo
slecht. Ik ben op zoek naar de plaats waar ik met zijbijmij gespijbeld heb van
school. Ze was amper zestien. We hadden een stokbrood, kaas en limonade mee.
Verscholen onder een den hebben we mekaar de ganse dag gekust. Ik had nog nooit
borstjes gezien. De regen voelden we niet eens.
Het dennenhars en
haar geur zijn in mijn geheugen gebleven. Ik ken nog de weg.
Eerst die varens
door langs een onzichtbaar pad. Dan de open plaats waar het dennenbos begint.
In het midden staat nog die grote den. Ook de jongen en het meisje liggen
eronder nog te kussen.
De ouderling gaat
zitten, spijbelt deze keer alleen en neuriet meera voor zich uit.
Verdorie toch, ik
wil opnieuw beginnen en maak er vijftienduizend dagen van.
Een heel eind
verder, op een onverharde weg, komt een vrouw veel jonger dan ik met een hond
voorbij. Haar haren zijn nog pikzwart. Ze moet zo rond de dertig zijn. Ik kijk
haar medelevend aan. Ze bekijkt me wantrouwig. Wat zit die jonge grijsaard
tijdens de werkuren in dit bos te schrijven in een kladblok op een zadel?
Ze versnelt haar
pas en roept kikkie tegen de hond.
Het is één april
tweeduizendennegen. Die rode bol die langs de takken zakt,
vliegtuigstrepen, muggen in tegenlicht...ik weet dat ik opnieuw
datzelfde vertel met een halfblinde hond in een nieuw seizoen. We zijn
elkander gelijk.
Het zadel van mijn
tweewieler is krom door sleet. De bambou beweegt. Waar slapen de muggen
als het donker wordt, hoelang blijft het leven in een pas afgezaagde
tak? Zullen we het aan onze kinderen vragen misschien.
De dag verdwijnt langzamer dan hij begonnen is. Morgen koop ik zonnesmeer want mijn kop wordt rood.
Wat ik hier schrijf is geen
poëzie noch proza. Het is een onweerstaanbare drang. Moest ik weten
waarom ik dat doe zou ik het niet doen.
Het wordt donker nu, mijn vingers krijgen kou in schemerschrift...
Toen ik er bijna was waar ik hoorde te zijn besloot ik plots om mijn
dagtaak niet te vervullen. Het is goed om onmisbaar te zijn. Het is
negen uur. Ik slenter rond. Tijd zat. Welkom in de leegte, laat ons
iets eenvoudig doen.
Het kluitenland schuift onder mijn tweewieler door. Ik wil geen wielrenner zijn.
De deuren van een warenhuis gaan open. Mensen staan in de rij met ik wil de eerste zijn op kop.
Voor ik het vergeet, het heeft nog niet geregend vandaag en ik ben geen spijbelaar. Integendeel.
Aan het voetbalstadion moet de inwendige orde nageleefd worden.
Toch plas ik tegen een boom. Misschien wordt dit een goed kortverhaal.
Ik ga nu verder en schrijf de toekomst later op.
Neem een andere weg, een onbekende weg. Een weg van twijgen en
knoppen kijken. De herfstbladeren zijn krokant. Mijn tenen krijgen kou.
Ik ga verder.
Op een vitrine is een aankondiging geplakt. Iemand wil een
pachthof tot woning en kantoor verbouwen. Aan de kleuterschool krijsen
kinderen. Het is speeltijd nu. Een boer pompt koeienzijk in de beek.
11h: Eindelijk verdwaald in een holleweg. Hier zijn konijnengaten.
Daarboven ligt mijn houten zwaard begraven. Nu gaat het bergop in zure
tegenwind. Zet een zonnebril op om de wind tegen te gaan in men ogen en
grijsheid te verbergen. En voor de rest kom ik thuis, maak de tafel
schoon en zorg voor het eten. Daarna zien we wel hoe het donker wordt.
Ik ben er niet zo zeker van dat ze mijn rug streelt voor het slapen
gaan.
Gisteren keek ik in vuur hoe vlammen een houten rots omarmen tot
hij gloeiend breekt, verzwolgen wordt en het vuur dooft. Ik was op zoek
naar je in een andere wereld. Telkens als je verscheen glipte je weer
weg. Er wonen maar weinig mensen daar. De man met het paard, de stier,
en er is een kamelendorp. Ze kennen mekaar al heel lang. Als
vreemdeling moet je op je hoede zijn. Het paard beschermt je tegen de
aanstormende stier.
22h: De stilte maakt lawaai. Ik hoor het bloed door men aders stromen. Mijn lichaam leeft.
De zoon heeft een nieuwe geluidsversterler gekocht speciaal voor
akoustische gitaar. Vanaf nu kunnen we tesamen spelen als we dat
willen. Honderdvijftig watt. Met gehoorapparaten aan lukt dat wel. Nog
een micro voor mijn bluesharp. Het is vrijdagavond
vandaag...bewolkt...nu sterren in een opklaring. En nog wordt het niet
nacht.
Ook vandagg schijnt de zon. 's Morgens paren de vogels. Laattijdig snoei ik de zilverberk. Het is tien uur.
De hond blaft voortdurend. Stef is bij zijn broer blijven slapen.
In het dorp wordt weeral iemand begraven. Vorige week ook al.
De twijgen bind ik in bussels om in de winter de kachel aan te steken.
Tien voor twaalf: asperge
met een ei. De zon komt op de binnenkoer. Ik drink een glas wijn. Er
vliegt een dikke hommel voorbij. Hoe kan hij zijn gewicht dragen met
die dunne vleugels? Is het een hij of zij?
Haar geblaf werkt op mijn
zenuwen. Ze heeft opnieuw een knobbel op haar kop. Vorige keer had ik
eraan zitten prutsen. Dacht dat het een teek was maar het was een
gezwel. Gelukkig heeft ze het overleefd.
Ik gooi nu de
aspergeschillen op de composthoop. Van twijgen binden, daar krijg je
rugpijn van. De tak is van de boom. Ik schuif de ladder uit en zet hem
tegen de stam.
Stef komt thuis. Hij heeft een skateboard gekocht. Eindelijk zwijgt de hond.
Wanneer ik het leeggoed weg
doe zie ik hem op straat skaten als een kind van drie-entwintig. Even
later komt Lowie met een zonnebril aan. Lang niet meer gezien.
Een dikke tak afzagen is
maar een kwestie van geduld en spijt. Het sap loopt langs de stam. Ik
proef van berkensap. Met regelmaat ga ik aan mijn schrijftafel zitten.
Ze baadt in de zon. Het is de schaduw van mijn pen die schrijft.
Telkens als ik hem in de inktpot sop zie ik de groeven in mijn hand en
gezwollen aders door de inspanning om schoon schrift.
Nu klim ik in de berk. Van
hieruit kan ik het dorp zien. Kijken als een apenkind zoals vroeger. De
zon bijt in de kruin zilverlicht in men ogen.
Op een
bank eet een bejaarde vrouw friet. Ach ja, bejaard ben ik ook niet ver vandaan.
Het tikken van de timmerman galmt door de winkelstraat en ook de hoge hakken
van chique dames in gezoem van optrekkende scooters. De betonmolen maakt lawaai en snerpend slijpschijfgeluid
van de man die straatstenen maait. Ik kijk naar de benen van een mooie vrouw.
Een kind kraait iets onverstaanbaars in de lucht. Aan het einde van de
laanpieken torens kitsch-kitsch-kitsch
met geleerdenbeelden in mijn zicht. Iemand schreeuwt tegen mij omdat ik haar
geen voorrang verleen aan het zebrapad. Stom van mij, die onoplettendheid. Waar
gaan al die mensen naartoe?
Ik ga
zitten op een bank en kijk hoe iedereen zich verplaatst. Zie de stadsduiven
zonder hoogtevrees. Als ze tippelen sjokken ze met hun kop. Mijn bank is nat.
Niemand komt erop.
Vanuit
een bruin café kijk ik door het venster naar een jonge vrouw die terrastafels
buiten zet. Als ze zich buigt zie ik de welvingen van haar rug naar haar dijen
gaan. Schoon is dat. Het beest in mij is nog niet verdwenen. Is die
kortgekleedheid nonchalance of doen ze het met opzet vraag ik me af. Een man
speelt scrabbel aan de toog met lauwe thee.
Ik ga
verder en bij de volgende stop aan mijn vertrouwde bank kijk ik naar de
verdroogde modder op mijn fiets. De bank is nu nog bemost deze waar ik sliep met
zielsgenoten. Die wordt opnieuw zomer.
Het is
bewolkt vandaag. Toch noopt het licht mij een zonnebril aan te doen, kraait het
licht. Later scharrelen kraaien restanten uit een gemaaid maïsveld. Op de
terugweg beukt de wind in men ogen. Het lijkt of de zon gaat schijnen, maar
nee, het motregent nu. Toch zwermen muggen in een zwak tegenlicht. Hoe houden
ze hun vleugels droog? Als ik thuis kom kus ik haar hals.
s Avonds op stap kwam ik
voorbij een gebouw dat met schaduwen verlicht werd. Het bestond uit meerdere
torens overkoepeld met glas. Het leek op een modern paleis. Hoewel het donker
was kon ik de omgeving duidelijk waarnemen. Er hing doorzichtige mist die langzaam
bewoog. In die mist hing de zon, de maan en nog andere hemellichamen. Vreemd
genoeg verspreidden ze geen licht. Nochtans zag ik hun wezen. Het was als een
uitgedoofd heelal dat tot in de aardatmosfeer gezakt was in vredige stilte die
mij aanvankelijk schrik aanjoeg maar geleidelijk tot me doordrong. Dan zag ik
grote luchtbellen zweven. Er zaten heiligen in die me roerloos aankeken.
Ik kon ze net niet aanraken. Toen ik begon te zweven werd ik wakker, viel
opnieuw in slaap en kwam bij een collega terecht. Hij was druk bezig met een
architect. De plannen lagen verspreid over de vloer. Hij wou dat ik hen mee
hielp. Ik moest echter naar een verjaardagsfeest van mijn zoon dat reeds in de
kelder begonnen was. Zijn vriendjes hadden speelgoed meegebracht. Mijn moeder,
die voor het eten zorgde, maande me aan om in het vervolg op tijd te komen. Ik
fotografeerde de aanwezigen in hun spel. Toen mijn vader de fotos zag schold
hij me uit voor pedofiel. Ik werd opnieuw wakker.
We weten
dat er iets anders is maar wat precies weten we niet, zei ik luidop waarna
zijnaastmij me porrend zegde dat ik luidop aan het dromen was.
Rond twintig voor vijf wordt ik wakker. Het is nog te vroeg om op te staan.
Ik trek het deken over me heen. Ze kreunt in haar slaap door die beweging.
In een resterende droom stap ik langs een autoweg op sandalen naar Namen,
verlies ik de weg en kom ten einde raad een opdrachtgever tegen die me iets te
drinken geeft. Dan wordt ik opnieuw wakker, deze keer rond halfzeven.
In de spiegel is mijn linker oog rood en kleiner dan het rechter.
Ik poets mijn tanden en was mijn lijf. Mijn haar en wimpers zijn te lang.
Het licht komt eraan met zes kraaien in een naakte boom en een vuurbal uit
de grond. Ik ga naar de coiffeur rond het middaguur.
Zal ik mijn gehoorapparaten aan doen?
Neen, dat hoeft niet. Wij praten
toch niet tegen elkaar.
Dan doe ik mijn ogen dicht en voel haar schaar en vingers in mijn haar. Zalig
is dat. Af en toe bekijk ik haar in de spiegel. Haar buikje is verdikt en haar
tepels drukken door haar blouse. Zou ze zwanger zijn? Ik durf het niet te
vragen en sluit opnieuw mijn ogen.
Op de terugweg trekken ze voren in de berm opdat zigeuners er niet zouden
kamperen.
Jij hield mij wakker in paniek met blauw flitslicht in de
kamer. Ik hield een baby zonder ledematen in mijn armen. Het hoofd lachte de
wereld toe.
Ze strijkt een kledingstuk dat ze meteen zal aantrekken. Ze
vraagt om de was te drogen. Op de slaapkamer staat een rek. Doe ik zo meteen.
Dan gaat ze weg.
Vandaag schipper ik tussen wat ik zou willen en wat ik hoor
te doen: mezelf onwaarschijnlijk overtreffen en halve waarheden tot de
verbeelding sublimeren. Er druipt onverwacht een speekselgeut uit mijn mond.
Kijk naar die ouwe stoel in de struiken die reikt naar
afwezige tijden. Zie het uitgedroogde wijnglas van gisteren rood aangeslagen
staan. Het zijn getuigen in langzaam verderf.
Deze dag omhult de tijd en veegt het brood van tafel. Niet verplicht denk ik
aan Kamiel. Ik houd me taai, had hij gezegd.
Terwijl ik zachtbeulend maretakken uit bomen haal, woekerende bruidssluiers uit dakpannen snoei, kijk ik
uit naar vanavond. Ik ga proberen mijn leven te beteren want het is niet alleen
van mezelf. Soms verliezen we een spel, valt zomaar een vogel in volle vlucht
uit de lucht en gaan dingen verkeerd. Soms gaat alles kapot en zeggen we neen,
ontstemd losgeslagen. Dan lezen we een boek tot de bladzijden loodzwaar in
slaap bedwelmen.
Tien voor negen. Ze is net vertrokken als ik beneden kom. Ik
ruim het huis, vul het afwasmachien, kuis het gasvuur, dweil de vloer, klop het
tapijt en de kussens uit, cireer de eettafel en maak nu stoofvlees klaar.
De zon schijnt sinds vanmorgen. Het huis ruikt naar kruidig
stoofsel van laurier en tijm. De temperatuur is zacht. Het nageslacht eet
vanavond mee. Ik ga zelfgemaakte frieten bij het stoofsel serveren. Niet
vergeten om naar C. te bellen.
C.?
Hé, gij zijt het. Ik dacht u ook te bellen.
Is dat Cubaans optreden vanavond?
Ja.
We kunnen niet komen.
Dat is jammer. Zeg, ik ga afleggen want ik sta hier in t
stad in een pashokje.
Even in het kasserol roeren en wat trappist bijgieten. Dan
ga ik aan de buitentafel in witlicht met insecten zitten. Er ligt een goudgroen
kussen op de tafel. Het is het zonlicht dat het groen een goudkleur geeft. De
paasbloem die twee weken geleden
verplant werd staat nog recht. Iemand in de buurt maait het gras. Een
herkenbaar zomers zaterdaggeluid. Het is nog geen zomer.
Achteraan in de hof staat een meer dan honderdjarige
Taxusboom en een houten kruis met een christusfiguur eraan genageld. Recht
tegenover is de pastorie. Tussen het kruis en de pastorie loopt een smalle
kasseiweg.
Ik proef van de saus. De stoofpot mag van het vuur. Nu
kunnen de kruiden nog twee uur in het stoofvlees trekken.
Ze is blij als ze s avonds thuis komt en haar zonen en
schoondochter ziet. Het eten is klaar. Tafelen in gepalaver. De muren luisteren
mee.
De volgende ochtend sta ik als eerste op. Het is half negen.
Wind en motregen. Geroosterd brood met kaas en hesp. Sterke koffie. Ik drink
een tweede grote jat met veel suiker en melk.
Je moet eens naar de kapper gaan zegt ze, wanneer ze een
half uur later erbij komt zitten. Ze wil vandaagergens naartoe. Desnoods gaat ze alleen weg.
Ik aarzel, bedenk, wankel in gedachten en Waarheen zullen we gaan?
Naar een museum?
Te saai.
De markt?
Er is nog eten genoeg. Laten we een nieuwe regenton kopen.
Oh ja. Een houten regenton. Maak je klaar en kam je haar. Ze
straalt.
Ik rijd. Ze kijkt verbaasd. Het gaspedaal staat rechts.
Anavent, we zijn vertrokken met dertig kilometer per uur. Het moet nog wennen.
Op de hoofdbaan wordt de snelheid stoutmoedig naar vijfenzestig gedreven en op
de autostrade halen we een duizelingwekkende snelheid van honderd
kilometerper uur. Nog een wegomleiding,
wat verkeerslichten, zien dat niets omver gereden wordt kijk, een tuincentrum!
Waar is de parking?
Aan de overkant. We zijn er net niet voorbij.
Opgelucht volg ik haar langs de automatisch opengaande deur.
Namiddag: we zijn terug, doch zonder regenton. Het moest een
houten zijn.
De jongste zoon doet aikido in de tuin.Het gaspedaal staat nu weer op nul. Op de
tafel ligt het paradijs: een half uitgelezen boek, een ongelezen krant en wat
eigen schriftuur om te verbeteren.
Zal ik wat houtklompen klieven en het vuur aansteken?
8h: wakker
worden met een maandagochtendgevoel op een zondag. Koffie met een witte pens. Daarna
een sigaret in pyjama.
9h30: ze
scharen zich met een een slaapkop achter tv. Het zal nog een uur duren
vooraleer ze zich omkleden.
10h:
ik scan het verleden en leg het vast op internet.
12h10:
ik blijf in de auto zitten als ze in het warenhuis gaat. De mensen die hier in
en uit lopen velen dragen een trainingsbroek. Er staat zelfs een coureur met
schoenen zonder kousen aan en een helm op zijn kop. Sloddervossen op een
zondagmiddag. We gaan brunchen.
Brunch
We
huren een helicopter in New York.
Dan ben je algauw honderd euro kwijt op een
kwartier. Dan nog liever een bordeel.
Da ga
keineig worden. Twee dames op sittietrip in New York. Ik zou als een vlieg
met hen willen mee reizen om er een kortverhaal over te schrijven.
Hij zit gevangen
in iets dat hij niet begrijpt. Hij schaterlacht en soms is hij lastig. Hij is
op een andere manier zichzelf. Ik was bang om hem te ontmoeten. Toen we in zijn
kamer kwamen was hij er niet.
Het was halfvier
en volgens de verpleegster zou hij na de therapie, die tot vijftien uur duurde,
nu op zijn kamer moeten zijn.
Eerst ijsbeerden
we benieuwd, dan in de gang tot Marcos besloot om hem te gaan zoeken.
Ga eerst eens kijken in het cafetaria, misschien zit
hij op café.
Hij herkende mij
niet meteen toen Marcos met hem uit de lift kwam.
Langzamerhand
besefte ik dat hij anders geworden is.
Kunt ge opstaan en u voort bewegen?
Hij grijpt mijn
hand en we stappen twee meter verder. Dan laat ik hem los.
We luisteren naar
de onzin die hij vertelt en drinken met hem champagne.
Eet u geen indigeste met die praniles we
trekken streepjes op de muur.
Hij
schaterlacht wij schaterlachen.
Kom, we gaan op café.
Als ik hem zijn
jas aantrek is hij dicht bij mij en tiert hij: Ge stinkt naar den toebak
Eens buiten met
hem kwam een jonge verpleegster aangelopen die zei dat het verboden was om
zonder toestemming van de balie met een patient het pand te verlaten. Gelukkig
bemiddelde vollemaan en stoven we verder.
Ge ziet er goed
uit, zegt kristjan.
Hij glundert.
Ik heb veel lieven gehad lacht
In het café doet
iedereen zijn best om ons met een rolstoel binnen te laten. Dan neem ik
afscheid van hem en zegt hij: allee, het feest begint pas. Daarna zegt hij
mercie.
Een paar dagen
later verliest een kraai haar schraapsel, draait ze in scheervlucht om en verliest ze bij het opstijgen opnieuw
haar buit.
In een berm
kamperen zigeuners, lopen vrouwen in gevlochten haren met kinderen om zich heen.
Ik kijk met
smeltende sneeuw in mijn ogen. De kou kleeft aan mijn kin. Ik wil met een mes
een wilgentak afsnijden en een wandelstok maken.
In de
werfbarak ligt snoepverpakking, staan koffiethermossen op twee goedkoop
versleten tafels. De timmerlieden zitten met wollen mutsen op het dak. Ik zie
door hun plastieken brooddozen dat ze van hun vrouwen boterhammen met kaas
meekregen. Waarom altijd die Hollandse kaas? Jonger dan ik zijn ze heel vroeg
in de ochtend vertrokken.
Ik heb
geleerd om mij alles af te vragen. Deze voormiddag schijnt een vreemd zonlicht
over de stad. Toch vraag ik mij niet af waarom.
Iemand
fietst met een grijze haarlok vervreemd in zwart voorbij. Is het met opzet of
zo?
Kijk,
daar begint het weer in dagelijksheid. Wat is de samenstelling van de inkt die
deze woorden zichtbaar maakt, hoe maken ze een inktpot die betaalbaar blijft, waarom
kiezen mooie vrouwen voor lelijke mannen?
Geen
zier weet ik van de dingen en neem het afvragen mee in het graf.
Ik
vraag me af waarom zovelen zich weinig afvragen en vraag me af of dat wel zo
is.
De Cé is een week
geleden gecremeerd. Het was doodstil in de kerk toen ze hem binnen droegen. Er
werd zelfs niet gekucht. Stef droeg mee de kist. Wij stonden achteraan in de
zijbeuk. De kist werd bijgezet in het koor.
Dan doorbrak een
ijzig geluid de stilte. Undefined speelde life.
Lowie heeft iets
voorgelezen. Daarna is hij ineengestort.
Cé zijn zus had
ook iets te vertellen. Eerst trilde haar stem, dan werd ze zangerig en af en
toe sprak ze tranen. Weinig dichters kunnenzon waarachtigheid evenaren.
Voor ze hem buiten
droegen gaf zijn ma hem nog gauw zijn pet mee. Daarna viel Stef in moeders
armen. Hij had zich kranig gedragen.
Vandaag ben ik
thuis gebleven. Het is opnieuw beginnen sneeuwen. Nochtans is het ijs aan het smelten en is de poolster
zichtbaar. Het lijkt erop dat deze winter niet wil sterven.
Het merelkoppel is
terug gekeerd. Speels knisperen ze in een gewiekste vlucht naar de berk vlakbij
de wilde haag waar ze overnachten. Ze planten zich elk jaar drie keer voort. Ze
gedragen zich in het licht van lengende dagen.
Wat u niet ziet is
hoe ik met mijn rechterhand deze woorden schrijf terwijl mijn linkerhand het
bloed dept dat uit mijn neusgat druipt.
Mensen op hun
knieën met een kartonnen bekertje roerloos voor zich uitstarend als wassen
beelden. Je ziet het meer en meer in de straat, in drukke winkelstraten zonder
verkeer. Ook in de vrieskou. Ze kijken niet meer op naar de voorbijgangers. Ze
spreken niet meer. We durven hen niet in de ogen kijken uit schaamte. Bedelaars,
het slechts betaalde beroep ter wereld. Zelfs vrolijke zigeunermuzikanten
voelen zich er onwennig bij.
Ik had in een
pittabar een Afrikaanse schotel besteld. Dat is hetzelfde als een kebap maar
dan met meer sla, tomaten, ajuin en pepers opgediend op een bord met frieten en
drie sauzen erbij. Halverwege de maaltijd kwam er een in kleurrijke lompen
geklede vrouw binnen die meteen naar de toog ging. Ze droeg een kind in haar
rechter arm en vroeg iets aan de man die mij bediend had. Ik zag hoe hij
afwijzend zijn hoofd schudde. Tenslotte kwam ze zonder aarzelen naar mijn
tafel. Ik was de enige aanwezige klant. Eerst keek ze naar mijn bord en dan
recht in mijn ogen terwijl ze haar duim met wijs- en middenvinger tegen elkaar
gedrukt naar haar mond bracht. Geen enkele taal zou dit gebaar kunnen evenaren.
Instinctmatig
sneed ik het broodje dat bij de schotel opgediend werd langsdoor en liet haar
kiezen wat er tussen moest. Voor ze wegging keek ze me kort vanzelfsprekend aan.
Zelden heb ik me zo klein gevoeld.
Ik heb gedroomd over een veerboot met vrouwen. Het lijkt of
het nog nacht is buiten. Gisteren heeft het de ganse dag hard gevroren. Het
huis geraakt moeilijk verwarmd. Ik neem de vrijdagskrant mee. Eerst nog tanden
poetsen. Tandpasta vinden. De tube is leeg geperst. Geen tandpasta vergeten als
we naar de GB gaan en ook geen glansmiddel voor de afwas.
We schrijven het nooit op. Zo komt het dat we dingen vergeten. In plaats van
een boodschappenlijst bij te houden denken we dat we het niet zullen vergeten.
En toch vergeten: tandpasta, glansmiddel en scheermesjes.
Later begint de sneeuw te smelten in het bos. Hij druipt van
de takken in mijn nek. We slaan een modderig bospad in. Daar ga ik niet door,
zegt ze.
Mijn paté met kerstmis was heerlijk en mijn zus had lekker
gekookt.
De bliksem beweegt zich voort met een snelheid van
driehonderdduizend kilometer per seconde. Ons leven gaat iets trager maar de
gebouwen, wegen en nog wat, blijven bestaan als we er niet meer zijn. Ik bedoel
maar, verspil geen seconde van dit leven als het je dierbaar is want het is zo
voorbij. Te snel om alles te begrijpen.
Dag vriend. Uw e-mailadres is letterlijk in het bierkaartje
verwaterd door een regenbui net voor ik verleden jaar s morgens thuis kwam. Ik
doe een gok om het correct te spellen al zal dit bericht u wellicht nooit
bereiken. In dat geval zal het als een spreuk in een wijnfles op de internetzee
blijven dobberen en zal ik de enige zijn die het kan weten. Toch probeer ik enkele
zinnen te lispelen. Geen wereldfilosofie
of verzonnen waarheden maar iets over halfweg tussen Leuven en Duisburg.
Halverwege omdat net op dat moment de volle maan in mijn gezichtsveld door de
wolken breekt en de hemel in het oosten begint op te klaren tussen nacht en
ochtend. Ik denk aan hier en nu, een fragment uit de toekomst dat al sluimerde
toen we nog op de schoolbanken naar spannende avonturen van Jan Zonder Vrees
luisterden. Was het niet die meester Volders die zo'n boeiende verteller was?
Weet ge, het heeft me ontzettend goed gedaan iemand zoals u
eens te ontmoeten want soms voel ik me als overschot van een op de klippen
verpletterd schip. Het komt misschien door het verlangen naar onmogelijke schoonheid
of naar een zweem van solidariteit dat ik niet zie in mijn straat.
Maar beste, nu in tweeduizendennegen bestaat ge al bijna een jaar niet meer. Ik kon
het mij niet laten dit te schrijven.
Vannacht riep een
uil vanuit het gebergte. Dankbaar voor de schaduw op dit tafelblad ruik ik aan
mijn pols terwijl honden blaffen in het dal. De uil zwijgt allang.
Met een stoel aan
de afgrond zwabbert een lachtraan aan Marcos neus. Vanavond maken we een
kieken klaar.
Mijn nek kraakt
als ik achterover leun. De tafel wiebelt. Ik hoor het van de inktpot.
Elke ochtend
beitel ik aan een houtstapel een gedicht van steen voor iemand die ik
nauwelijks ken. Een ongekende die elke morgen mijn woorden leest in een wereld
voortdurend in het schemer.
Eens onderweg hoor
ik er niet meer bij, gebeuren ongelukken met schade en menselijk leed. Alleen
de bouwwerven blijven veilig.
Ik ben als eerste
opgestaan en veeg etensrest van tafel. Nog voor de vrouwen verschijnen is de
koffie klaar.
Na het ontbijt
drinken we champagne in een regenwolk, beuken mijn gedachten tegen een
rotsmassief.
Doe het venster
dicht. Dat houdt het gedierte buiten zeg ik tegen haar.
Begaanbaarheid
afbakenen in de sneeuw. Ik heb het lang niet meer gedaan. Ik hoop nog steeds
dat de sneeuw blijft liggen, wit onder een ijskoude blauwe hemel met in het
nachtelijk uur sterren en een wassende maan. Ik herdenk de doden die ernaar
keken.
Met een onderlip in scheve lach verkondigen heersers van alle
werelden het nietszeggende woord waarvoor jonge mannen ten strijde gaan naar
het eind van het pad der levenden. Grauw is de lucht als de wereld brandt, het
bloed in de rivieren verdampt en de bodem barst. Nu het buskruit zwijgt wordt
goed en kwaad vernieuwd, schreeuwen oude mannen een belofte van wraak terwijl
hun vrouwen wenen om het geleden verlies.
Moeders, we zijn blij door julie gebaard te zijn, het nageslacht
te vereeuwigen en niet gedoemd in armoede geschapen te zijn.
Ik zou een lied in dit
landschap van stilte willen zingen maar mijn stem is te schor, verschrompeld
door de roes van genot.
Niet ver vandaan breekt een
vlinder uit haar eerste gedaante. In een zonnestraal proeft ze nectar uit het
bloeisel. Zolang zal het duren tot haar veelkleurige dunne vleugels
verschrompelen in haar kortstondig bestaan.
Ga
niet over uw limiet. Drie dagen geleden hebt ge uw grens al eens overschreden..
dat is voor niks nodig.
Miskende
Godin der stormen, bemin ons met uw toorn. Omhels ons met mistdampen, grijp ons
met uw zwaarmoedigheid.
Ik ben warket, en gebruik soms ook wel de schuilnaam warket.
Ik ben een man en woon in de wereld (de wereld) en mijn beroep is zien bouwen.
Ik ben geboren op 11/09/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: vanalles.