In de kleerkast hangt een
kostuum. Mijn kostuum voor speciale aangelegenheden. Vandaag zal ik het dragen
ter uwe nagedachtenis. Ik zal U groeten, proper
gekleed en ongeschoren. Zo hebt ge mij nooit
gezien. Ik was een half uur te
vroeg en ging op een nabijgelegen terras ontbijten. Daarna kwam ik net zoals
de burgemeester tien minuten te laat. Uw collegas hebben U
ge-eerd en Jos Depauw heeft uw gedichten voorgelezen. Ik wist niet dat gij
gedichten schreef. Na mijn laatste groet aan
U heb ik uw vader aangesproken in dat prachtig Sterrebeeks dialect. Karogge heb ik hem nog
gezegd voor ik weg ging. De wind probeert nu uw
nagedachtenis weg te blazen maar koppig zet ik uw beeltenis recht. Niets is onschuldig
onder de mensen hebt ge zelf gezegd. Terwijl ze uiteindelijk
uw lichaam verbranden in as, keuter ik met een lucifer in een jeukend oor. Daar kan je oorkanker
van krijgen zegt een wijsneus gemeend. Van deugd ook, zeg ik in
men eigen. Nu de zeebezen rijpen
pluk ik ze als een aap uit de struiken. Ze smaken zuurzoet. Niets beter te doen. Beter? Het struikgewas ritselt
of is het de buitentafel die kreunt? Het speelt zich af in een
onbeteugelbaar ritueel met zikkel en gritsel.
Laat ik dit schrijven beginnen in de meest
eenvoudige vorm: Hoe gaat het met U? en om mijn vraag concreter te stellen: Hoe
gaat het met de gezondheid? Zelf verblijf ik momenteel in Piemonte, wat
letterlijk aan de voet van de bergen betekent. Ik zal deze brief pas bij mijn thuiskomst
versturen omdat ik het huisnummer van uw woonplaats vergeten ben. Waarom schrijf ik deze brief vraagt U en ik
zich af. Zomaar zou een oneerlijk antwoord zijn
van mijnentwege. Laten we het achterwege houden. Elke dag schrijf ik op dezelfde plaats een
vijftal regels voor deze brief bestemd. Gisterenavond bij het omkleden had ze voor
de spiegel gestaan. Die spiegels zijn zo confronterend. Ik heb geen mooie
benen had ze gezegd. Nu ligt ze gekruld onder de lakens.
Voorzichtig vang ik langs een kier in het gordijn een glimp van het
buitenlicht. Dan schuif ik het gordijn weer dicht om haar niet wakker te maken. Ik ga buiten. Van op een grasheuvel zie ik wijnstronken
en schrik wanneer een vlieg dicht voorbij mijn oor raast. Is het het geluid van de wind die in de
bomen blaast of het geraas van de benedenstad dat ik hoor? De dag herleeft.
Scarnafigi
13h
Luister hoe de mussen t sjilpen speels kwinkelen in het gloeiend
middaglicht met glijdende zwaluwschaduwen over het
asfalt. Op het terras verschuift licht de tijd tot een oude man met zwarte mouwen het dorpsplein aan fietst en zijn polshorloge gelijk zet met de klok.
Voor mezelf bestel ik een glas bier en voor
haar witte wijn. Wanneer de winkel hiernaast opnieuw de deuren opent koop ik
een hoed van stro. Vanmorgen had ze in Verzuolo water gekocht
voor onderweg. Voorbij Bar Centro moesten we schuin linksaf naar Manta om dan
verder te gaan naar Saluzzo. Daar hadden we in een buitengalerij cappuccino
gedronken en naar passanten gekeken. De tafel wiebelde. Leun niet tegen de tafel, anders gutst het
melkschuim uit de tas had ik haar gezegd.
Avond
Ik schat de tijd aan de hand van zeventien
handgeschreven regels. Dan moet het nu 19h45 zijn. Het regent niet voor lang. De wind waait
zacht en de drie bomen waaronder ik zit voorkomen voorlopig regendruppels op
dit blad papier. Gisterenavond had ik nog naar verre
bliksems gekeken die wolken schichtig deden oplichten. Deze plaats zou U aanstaan, beste
schoolkameraad. Vorige nacht ben ik in een droom Guido
tegen gekomen. Vijfendertig jaar geleden hadden we elkaar voor het laatst
ontmoet. Sindsdien is Guido blijven groeien en draagt hij een trapladder met
zich mee. Het is een hulpmiddel voor oogcontact als je met hem praat. Vooraleer ik de trapladder op klom omarmden
we elkaar en kwam iemand haastig vertellen dat mijn woonst door een onweer was
vernield.
Venasca,
14 juni 2008 koffieterras.
Ze bladert in de helaasheid der dingen
terwijl ik notities in mijn dagboek maak en veel zin heb in grapa. Love milk,
fruit, chocolate and grapa. Mensen komen en gaan, net
zoals die Italiaan aan de tafel naast ons die kuchend aan een door teer
verbruinde sigaret lurkt, of die vier motards die met veel tumult aan het
benzinestation stopten en nog kinderen bleken tee zijn toen ze hun helmen af
deden. Is dit leven niet als een
snel kolkende rivier, waarin het schuim door obstakels een uitdrukking is van
moed? Misschien is het wel een
langdurige heildronk op wat ons te wachten staat. Nog voor mijn thuiskomst
heb ik uw heengaan vernomen, beste zielsgenoot. Zinloos om deze brief nog te
versturen. Het zou U verheugd hebben
te weten dat ik niet bedroefd ben. Ge hebt de moed gehad te leven zoals gij het
zelf wilde.
Het weer is wisselvallig. s Middags heeft
het geregend. Dan scheen weer de zon en daarna werd het grijs. Ik fiets met opgestroopte mouwen zonder
jas. De temperatuur is s morgens ook zacht. De grijze lucht schittert nog. Ik
zie opnieuw een wesp in een boterbloem. De klaprozen blijven bloeien. Eigenlijk heeft het vandaag niet veel
geregend, zegt Stef. Neen, vanmiddag een uurtje maar, antwoord
ik. Ik heb zonet een bakharing gegeten. Mijn
huisgenoten lusten dat niet. Bakharing moet ik buiten roosteren en op eten. De milt is een delicatesse. Haringmilt met
een snee roggebrood. De hond ligt nu over mijn blote voeten. De
vogels beginnen te comuniceren. Mensenlawaai vermindert en de dorpsklok slaat
acht keer. Ik riek aan mijn pols naar de voorbije dag.
Het begint te waaien. Hoe-hoe erkoe kirt een bosduif vanuit de
zilverberk en een troep ganzen vliegen kwetterend over. Daarna zijn het merels
die nog spreken. De nachtegaal heeft het laatste woord. Vannacht zal blauw het donker opnieuw in
lichtvlagen verlichten en wezens op reis in een droom verbazen. Dan nog blijft
de maan en alles bestaan. Zal ik s morgens ontwaken, gaan plassen, een tas
koffie met een eerste sigaret en daarna een tocht langs een nieuwe dag
beginnen. De lucht blijft grijs en toch is haar licht
verblindend. Hoe-hoe erkoe!
In een vlaag van waanzin spreek ik tegen
een boom; een zilverberk om precies te zijn. Niet zomaar. Ik vertel hem een recept. Glucosestroop, suiker, gemodificeerd
zetmeel, gelatine, bijenwas, carmanbawas als glansmiddel en tenslotte nog wat
sulfiet om te bewaren. Voila. Terwijl de omgeving uitbundig varkensvlees
braadt in open lucht eet ik een vuistgrote zak Engglish Wineguns leeg, af en
toe sprekend tegen een zilverberk. Je zou het haast niet geloven maar heidens
zalig is dat. Oei, er vliegt een vliegtuig voorbij. Ik
doe mijn gehoorapparaten uit en hou voor een ogenblik op met schrijven. U kan
me trouwens nu niet horen. De voorspelde bewolking komt eraan. Mijn
schrift verliest haar schaduw. Alleen de merels fluiten nog. En ja, de
barbeques in de omgeving jonggleren verder in een uitbundig samenzijn. Die boom, waarom spreekt hij niet als ik
hem omarm? Ik hoor nochtans zijn stilte.
Ik moest niet lang zoeken naar de
Vanderachterstraat. Het huisnummer was ik vergeten, maar ik herinnerde mij nog
de verharde verfborstel aan de voordeur die als deurgreep diende. Atelier Dujardin, één van de smalle
rijhuizen in een al even kleine straat waar sporadisch een auto zich een weg
baant tussen het voetpad en geparkeerde voertuigen. De gevel is helemaal dicht gegroeid. In de zomer zit die vol met bijen, vertelt
hij mij. Hij stond me op het voetpad op te wachten. Het is bijna een jaar geleden dat we mekaar
nog ontmoet hebben. Zijn voorkomen is onaangetast gebleven in de ratrace van
het bestaan. Nog steeds diezelfde glimlach die zelden
voluit gaat. Functioneel gekleed, weinig tijd om naar de kapper te gaan en
vingers waarvan je niet anders kan vermoeden dat ze verbonden zijn met een of
ander kunstobject. Ik herinner me nog die dag in Toscanië,
toen hij me vroeg om met hem keien te zoeken in een laagvlakte. De hele dag
bracht ik hem stenen van afwisselend formaat terwijl hij die nauwkeurig
sorteerde en in een voor mij onwillekeurig patroon zorgvuldig stapelde. Daarna lag hij er gedroogd hooi tussen dat hij
s avonds in brand stak. Toen ik s morgens opstond en ernaar keek
vanop een heuvel zag ik een stenen vagina in het dal. Kom binnen. Ik heb camembert en Chileense wijn
meegebracht. Ik volg hem langs een smalle gang naar een
vertrek van vier meter op vier. Het ruikt er naar lijnolie, terpentijn en
andere in flessen bewaarde producten. Voor het venster, dat uitgeeft op een
minuscuul overdekt binnenkoertje, hangt de koersfiets van zijn vader. Een
prachtexemplaar uit de jaren zestig. De chromé is nog intact. De rest van het vertrek viert hoogtij met
wanorde. Pas wanneer ik aandachtig rond kijk ontdek ik de souvenirs die elke
vierkantecentimeter van de muren en horizontale vlakken opeisen. Dit is mijn fetisjkamer, zegt hij met een
zekere tevredenheid. Ondertussen improviseren we een tafel met
schone wijnglazen en drie stoelen. Dat is mijn
grootvader aan de muur. Je hebt hier ook drie kruisbeelden staan. Ja.
Een daarvan draagt een ivoren heilige. Hoe is het met uw dochter? Ik heb vernomen
dat je nu grootvader bent. Er wordt op de voordeur geklopt. Een derde
persoon. Gelukkig hebben we drie stoelen. Kom
erbij zitten, Jean Pierre. En hoe gaat het met u? Bwa, het gaat. Ik heb vandaag geplamuurd en
we zijn naar de biomarkt geweest. Jean Pierre is zelden uitbundig. Volgens
hem komt dat doordat de wereld zichzelf teveel onrecht aandoet. De mensen leven
te oppervlakkig. Niemand heeft nog tijd om stil te staan. Jaren geleden hebben we in Bretagne onder
ons twee op een uit de zee uitstekend rotsmassief de nacht doorgebracht. Overdag, toen het water zich teruggetrokken
had, gingen we er langs een zandvlakte naartoe. Nog voor zonsondergangwaren we omringd door de opkomende zee. We zagen een vuurtoren en hoorden de golven
klotsen. Die nacht heb ik als een bezetene tamtam
gespeeld terwijl Jean Pierre probeerde te slapen. Het was toen volle maan in een reusachtige
sterrenhemel. Lang blijven we hier niet tesamen. Over
grootse dingen wordt niet gepraat. Dat hoeft ook niet. We leven ons bestaan. Vooraleer ik weg ga, ga ik plassen. Het
toilet is boven naast de werkkamer. Die is opgeruimd. Naast de trap hangen drie tableaus
onafscheidelijk aan de muur. Zie dat ge die niet appart verkoopt, zeg ik
nog. Drie eigenzinnige zielen groeten tot
weerziens. Ooit. Scheuten bloeien uit de grond. Een schreeuw
de moeite waard.
Vooravond. Hoe gaat het met U? Goed. Mijn uitlaat proestte de wc pot vol Zou het door die inktvis zijn die we
gisteren aten? Alleszins lees ik een krant bij getik van
een lekkende kraan. Er klimt vlakbij een spin over de faiënce. Zal ik meppen of niet? Ze is te jong om in brutaliteit te
eindigen.
Het is vrijdag nu.
Ik heb een nieuwe eetplaats gevonden in de
schaduw aan een voetbalveld. Ze zien me niet zitten als ik een haring
eet en eenden ruziën om een stukje brood. Het is middag aan t stad.
Katrien, wat vind je ervan? Katrien wil pannekoek met peren en vooral veel suiker. Als ze dat eet drukt ze met haar
suikervinger beestelijk zacht een litteken over mijn
tekst. Dat kan je niet lezen maar zo is het wel.
Een vrouw duwt een kinderkoets voor zich
uit. Ik kijk er naar. In deze dagval vliegt een vogel langs een
verknipte omheining. Een ouderling verdeelt het mest en kijkt me
aan. De wind blaast koelte langs hem en mij.
het hooggras bloeit dofglanst in laag licht
mensen gaan mijn traagheid voorbij alsof beweging en tijd veranderd zijn in een wereld van verkapte zielen
noch de vleugelslag van een kraai of het spurten van een vogeldier gaan dit vermijden
Besneeuwd
land als een ongeschonden doek, maagdelijk onbevolkt en een sneeuwboog van Oost naar West. doorkloven geest omhuld in wit satijn, vermomd in schrijfgebaar, geen enkele gedachte ongeschonden bevroren in dit rijk. Moest melancholie de grootste vijand en liefde het opperwezen zijn, zou dit schrijven niet geschreven zijn.
We
hebben de tijd verzonnen nieuwjaar vervroegd het hoofd van vriend en vriendin gekust op een zelfgekozen moment en daarna thuisgekomen licht de hemel op boven deze plek wat ooit een dorp was knalt de solidariteit onder het wolkendek terwijl de hondenteven janken alsof de oorlog losgebarsten is
Ik was met zijbijmij en vollemaan in
Italië. Onze fietsen hadden we op de luchthaven gelaten. We logeerden in een
goedkoop hotel. Wilden we naar het toilet gaan moesten we naar de
tegenoverliggende kamer. Daar stond een wc pot vlak naast een bed. Ik vond het
genant om s nachts te gaan plassen want in het bed sliep een vrouw die dan
telkens wakker werd. Kan je niet buiten gaan plassen, riep ze
steeds. Het was warm in Italië. Er scheen een
vreemd licht. In een tuin zag ik mijn oudste zoon. Wat
doet die hier, vroeg ik me af. Zelf had hij mij niet gezien. Nog voor ik naar
hem toe kon gaan was hij weer verdwenen. De dag dat we naar huis zouden vertrekken
was ik nog gauw naar de supermarkt gegaan. Het was een half uur te voet. Door
mijn verstrooidheid was ik in stegen verloren gelopen. Niemand kon mij vertellen
waar de supermarkt was, tot ik de poetsvrouw van het hotel tegen kwam. Ze was
met de fiets. Net op tijd, want zijbijmij en vollemaan zouden zich afvragen
waar ik bleef. We moesten op tijd op de luchthaven zijn. Ik mocht achterop de
fiets. Ze reed als een bezetene langs een brede avenue tussen de autos door. In het hotel was de kamer leeg. Zijbijmij
en vollemaan zaten in het cafetaria op me te wachten. Opgelucht ging ik mee aan
tafel zitten. Net toen het eten opgediend werd kwam een bedelaar naar ons toe.
Hij droeg een in linnen gewikkelde boreling in zijn armen die hij ons wou
tonen. Vertederd kwam vollemaan dichterbij. Kijk, zei hij terwijl hij het
linnen opzij schoof. Verbijstert liep vollemaan weg. De boreling had twee
hoofden. In het vliegtuig mocht ik plaatsnemen naast
de piloot. Hij zag er beschonken uit. Tot mijn verbazing reed hij met het
vliegtuig langs een veldweg. Op de landingsbaan komt de wind uit de verkeerde
richting. We zoeken de autostrade. Ik heb dat nog gedaan, lachtte hij. Toen we opstegen kon hij net hoogspanningskabels en takken van een eik
ontwijken. Dan maakte het vliegtuig een salto en viel het als een steen naar
beneden.
Vernield door blijdschap gaat ze weg tot ziens al doet een landschap tienduizend beloften gaat ze toch misschien niet tot ziens
goulash met brood op de binnenkoer
het onweer klettert
de hond schuilt
en regen koelt, doordrenkt de omgeving
behalve deze tafel
waarop het potloodschriftuur in regendruppels niet verwatert
ik hoor nu merels fluiten
ze zijn blij
de bladzijde is droog gebleven
Stalen vogels trekken wegen door
purperblauw en beneden glinstert hooggras. Het is stil, behalve haar adem als
ik haar aai. Zangzindig riek ik aan mijn hand. Ze kwispelt voortdurend. Ben ik
een mens, vraag ik me af in gebroken stilte. Het schemert. We gaan terug
vanwaar we gekomen zijn; bloeden stenen in lange stegen onder haar poten en
mijn geschoeide voeten. Terug met haar naar zijbijmij. Met haar, zijbijmij naar
vollemaan. Met haar, zijbijmij en vollemaan naar een ander. Dan terug met haar.
Na een nacht en een halve dag zindert de
hitte in het middaguur. Op weg naar huis blijf ik staan in halfschaduw en kijk
naar bloeiend kruid tussen bewegende netels. Mijn lichaam zweet en is
beschermd. Het is een vlinderdag sinds vanmorgen toen
kraaien goedgezind in een vertraagd beeld opkrasten. De roofvogel is verdwenen. Ik denk voortdurend aan mijn zoon en tel zes uur bij deze tijd. Hij is naar een
ver land vertrokken.
Hier zijn de bermen nu geel en wit, pogen
jonge bijen stilstand te bewaren.
De hollewegen, die blijven bestaan.
Nu
het zomer is worden veldwegen alsmaar meer bevolkt door een autofiel
klootjesvolk. Ze kennen de regels niet van trage wielschopschrijders.
Ook de coureurs, in fluor getooid, flitsen voorbij. Ze hebben me al
eens van de weg gereden.
Later, wanneer het zonlicht
daalt, lijkt een onzorgvuldig gesponnen web tussen spijlspalken zacht
te bewegen alsof het strijklicht erin blaast. De nomadenspin is eruit
verdwenen. Insecten scheren erom heen.
Opnieuw riek ik aan mijn hand; nu zachtzinnig versteend in een opkomende avond.
Het blijkt gezond te zijn om veel boeren
en scheten te laten. Elke dag produceren we twee liter gas en dat moet eruit. Ik schuw grote woorden omdat ze
ingewikkeld zijn. Als ik ze toch gebruik loopt het verkeerd. Welkom beste gluurder in men wereldbeeld.
Het zonlicht schijnt over deze woorden. Vertrouw me, ik ben geen leugenaar.
Allang heb ik me voorgenomen om met een schaduw te schrijven over de simplesse
van een bestaan. Soms dans ik bij kaarslicht in een
nachtelijk uur en vraag ik me af of het wel zin heeft dat ik dat vertel. Ingekaderd en geboetseerd presenteer ik
men beeld van deze wereld zonder het schrijf- of dichterschap meester te zijn.
Innige bekoorlijkheid hangt om me heen en niemand gooit me buiten. Laat dat
voorlopig een goed teken zijn. De slaapkamer stinkt naar alcohol, zegt
ze als ze mij wakker maakt. Dan zal ik in het vervolg minder wijn
drinken voor het slapen gaan, antwoord ik. Ze gaat met vollemaan en twee vriendinnen
op reis. Ze logeren halfpension heb ik begrepen. Ik krijg een zoen voor ze
vertrekken. Gedraag U zegt zijbijmij. Aaanvankelijk was ik van plan om naar
Amsterdam te fietsen maar Stef gaat ook op reis. Ik blijf thuis. Iemand moet
voor de hond zorgen. Katten kan je alleen laten. Die trekken hun plan. Sommige
honden ook maar mijn hond lijdt aan suikerziekte. Ze heeft elke morgen een spuitje
nodig. 14h: Af en toe wat regendruppels tussen
opklaringen. De wind valt mee. Ik fiets naar Breda. Met wat geluk en veel
doorzettingsvermogenben ik morgenmiddag
weer thuis. Dat spuitje kan tot dan wel wachten. Een tent of een slaapzak heb ik niet nodig.
Het wordt een voltijdse rit. Ik neem een fles wijn en water mee. Fietsroutekaarten vind ik niet in de lade
maar de weg ligt mij van vroeger nog min of meer in het geheugen. 16h: In de omgeving van Haacht verdwaal
ik plots. Hoofdwegen die naar Mechelen leiden vermeid ik als de pest. Het moet
langs veldwegen en dorpen. Dan maar de zon. Rond dit uur staat die iets voorbij
het Zuiden. Antwerpen ligt Noord-West. Dat kan nooit mis gaan als ze blijft
schijnen. 17h30: Ik heb het kanaal Leuven-Mechelen
toevallig ontdekt. Tot mijn verbazing heb ik amper dertig kilometer vooruitgang
in vogelvlucht geboekt. Verbijsterd ben ik echter niet. Het begint grappig te
worden. Altijd rechtdoor op het jaagpad naast het
kanaal begint na een half uur te vervelen. Gelukkig was er die regenbui. Ik zag
het op me afkomen. Een donkergrijs wolkendek waar geen baksteen zou doorvallen.
Je zag hoe het in de verte een regengordijn mee droeg. Het begon koud te waaien
en te schemeren. Ik had nog net de tijd om onder een laagboom te schuilen. Prachtig is dat wateroppervlak door
slagregen gestriemd. Het word tijd om van de wijn te proeven. Aan een
kurkentrekker had ik niet gedacht. Dan maar met de schroevendraaier proberen. Floeps, wijnvlekken op mijn jas. Een kwartier later klaart het op. De zon
zal de rest van de dag blijven schijnen. Rond twintig uur komen de kaaien en de
haven in zicht. Ik wil een pakje friet. Verder dan hier ga ik niet. De stad
trek ik niet meer in. Alleen nog aan de kaaien zitten met een pakje friet tot
de zon is onder gegaan en elke slagschaduw verdwenen is. Ik denk aan haar, hoe ze nu bij een
viergangenmenu aan tafel zit. Ik hoor hun stemmen, hun lach, en moet bekennen
dat ik me nu heel even eenzaam voel. Ik blijf hier tot het donker is. Nu, in het donker ga ik terug langs
stegen en dorpen. Zolang er tegenwind is weet ik dat ik huiswaarts keer. Opnieuw kom ik bij het kanaal. Op het
jaagpad kijk ik naar het lichtschijnsel van de fietslamp. Af en toe zie ik een
vleermuis voor me heen. De insecten vliegen zich te pletter in mijn mond. In
Leuven zal ik een trapistenbier drinken om alles door te spoelen. 3 uur s morgens: In Leuven op de oude
markt zijn de cafés nog vol. Jongerencafés. Te veel lawaai zelfs in dovemansoren.
Ik zie het met mijn ogen. Wat komt die ouwe op dit uur hier nog
doen vragen ze zich dan af. Er is nog water in de fles. Ik heb amper
nog vijftien kilometer te gaan. Halverwege in het veld, rustend in een grasberm
drink ik het restant uit de waterfles. Er staan sterren tussen de wolken. Het
is windstil. Ook al ben ik bijna thuis, ik verkies om
in de berm te slapen. Niemand wacht op mij.
Waarom ben ik vandaag zo destructief en
niet constructief vraag ik me af in windvlagen gezeten. Ja, de wind vlaagt,
blaast door het geruimte van die enige zilverberk. Zal ik net zoals mijn vader
op hoogbejaarde leeftijd besluiten om hem te kortwieken? Ik denk het niet op
dit ogenblik. Onder die berk lees ik andermans gedichten en ervaar dezen met
die wind die onzichtbaar blijft. Ik herken hem omdat hij dingen doet bewegen en
langs mijn kaken blaast. Vandaag heb ik me misbaar verklaard. Vandaag
wil ik als een puber aan de wereld rieken.
Ze hebben me gefilmd en geïnterviewd. Ik heb gesproken over duivenmest,
licht en bouwstructuur.
zo zit ik hier te schrijven
deel ik een stuk geitenkaas met de hond
en zij slaapt
op het bovenste verdiep
er is geen sterrenbeeld in de hemel
waait koude naar binnen
laten we een uitstap maken,
op schoolreis gaan
zal er dauw zijn morgenvroeg
morgen in verleden tijd
en dan
ja dan
aardbeientaart
het beste ervan is als iedereen weg is
nog wat overschot wegscheppen in een laat uur
ja, met een aardbij,
een aardbij doet me denken aan men grootmoeder.
ik keek naar die groene aardbijen in de hof
helemaal groen waren ze nog, en dan werden ze rood.
we spoelden ze niet eens met water zomaar uit onwetendheid
nu liggen ze overal afgeprijsd,
op een taart met slagroom
slurp ik ze in voldoening
en zoek ik niet meer het rijpe rood tussen het groen
natuurlijk is dat niet spijtig.
Ik zou nog eens het vuur willen aansteken in de smidse en de schrik ervaren van
de petsende vlam uit een apparaat waarvan ik niets begreep.
De kroketten en het
varkenshaasje zijn bijna gaar. Hij serveert zichzelf een bierglas met wijn en zegt terwijl hij zijn gitaar uit de
staander gritst: Ik zal het overschot opwarmen als ik terug ben. We hebben
repetitie. Er komt een zangeres. Al zes weken wachten
ze op haar, hebben ze gerepeteerd, is ze
niet gekomen, die Hollandse die in Antwerpen woont. Nu plots heeft ze gebeld om
te zeggen dat ze naar de repetitie komt. Een repetitie die niet eens gepland
was. Die gasten stuiven halsoverkop bij elkaar, laten hun eten staan voor dat
zangeresje dat net nu tijd en goesting heeft. Zeg me niet dat die vrouw niet
domineert. Raccist, zegt de
vrouw des huizes. Je zit vol vooroordelen. Ik had beter van je verwacht. Kan me niets schelen. Die gasten
kruipen wanneer het niet nodig is. Macho, hoe durf je. Ik probeer mijn lach te
verbergen en dat heeft ze gezien. Ik zie het aan de glimlach in haar ogen.
in mijn handpalm een parfum van aanraking ben niemands man zeker van het rijmt dan nog een dronk van de trog almoezenier of aalmoezenier in een onbekend akkoord twijfel in de spelling ontbonden, vroom telkens een nieuw bestaan
veel later: Dag pap. En ? Tof. Zingt ze goed? Prachtig. En heeft ze présence? Ja. Uw eten staat in een stoofpotje.
Zet het in de microgolf.
Ik ben warket, en gebruik soms ook wel de schuilnaam warket.
Ik ben een man en woon in de wereld (de wereld) en mijn beroep is zien bouwen.
Ik ben geboren op 11/09/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: vanalles.