Ik tuimel rond 7h30 uit bed. Het is droog,
winstil en grijs. Een uur later komt ze beneden. Ze maakt koffie. Daarna koopt
ze bij de bakker een uit de diepvries ontdooid stokbrood.
Normaal zouden we vanmiddag naar een
doopfeest gaan maar geen van ons heeft zin.
We rijden naar Italië langs een
alternatieve weg. Ondertussen is het warm geworden met twee keer een pletsende
regenbui. Aangename weg. Ik glimlach. Zij zingt onzichtbaar.
19h: Hotel LEDEN, rue de la 1ère Armée
Française, Neufchateau in Frankrijk.
Aperitieven op de kamer met wijn die we
meegebracht hebben. We gaan eten in t stad. Het oude stadsdeel.
Boven bevind zich l Eglise Saint Nicolas,
een Romaanse kerk nog goed bewaard gebleven. Hier neem ik de eerste fotos. Ze
is duidelijk niet geïnteresseerd en daalt de weg af terwijl ik nog vlug een
opschrift lees. Dan gaan we op zoek naar een restaurant.
Pittabars en pizzarias, daaraan geen
gebrek. Bijna zeeg de moed in onze schoenen tot we bij toeval met onze neus
voor een eetgelegenheid kwamen te staan waar ze geroosterde Andouilette
serveerden.
De serveuse zong het gerecht aan tafel. We
dronken water en een pichet goedkope wijn erbij. Daarna was het voor haar
genoeg geweest. Ze wou nog wat lezen in bed. Ik heb buiten nog wat rond
gedwaald. Toen ik terug kwam lag ze in een zalige slaap.
Maandag 9 juni 2008 6h30: Blauwe hemel. Ze gaat onder de
douche. Je kan hier vanaf 6h30 ontbijten. We zijn van plan om vroeg te
vertrekken zodat we vanavond in Italië zijn.
Buffetontbijt. Ik eet voor drie à volonté.
Op de parking roken we een sigaret. Dan vervolgen we onze weg. Tot nu toe zijn
we geen enkele keer verloren gereden.
Neufchateau hebben we doorkruist. Nu rijden
we door glooiende landschappen. De weg is niet druk. Met de regelmaat van een
klok verminder ik snelheid in dorpen. Twee uur later stoppen we in Langres. Het
is middag. Terras bij de La Marne, een brede rivier die hier in stroomversnelling
voorbij zwalpt.
Ze heeft als verassing escargots en een
artisanaal blond biertje besteld.
Millefleur is een bier dat fruitig smaakt
met een honingaroma. Het wordt in de regio gebrouwen en door de waard
uitdrukkelijk aangeprijsd. Een echte commerciant blijkt achteraf als we
de rekening vragen. Desondanks heeft het gesmaakt en was het gezellig
tafelen.
In het hystorisch stadsdeel staan nog
achtiende eeuwse huizen en een monumentale kerk met buitenklokken.
Van hieruit rijden we naar Besançon en dan
loopt het mis. De wegaanduiding komt niet meer overeen met de
routebeschrijving.
Ik moet bekennen dat ik in een dergelijke
situatie onredelijk zenuwachtig wordt en het zonder co-piloot niet zou redden.
Na wat heen en weer rijden zitten we terug
in de goede richting.
Lausanne doorkruisen we rond 18h in het
spitsuur met het onvermijdelijke blokrijden. Zwitserland is immers zoals
België: overbevolkt. De euro blijken ze hier niet te kennen en er rijden nog trolébussen
in de stad. De transit Zwitserland heeft ons vijftig euro gekost aan
infrastructuurbelasting en de tunneldoorgang Grand Saint-Bernard. Met de vijf
Zwitserse frank die we aan de grensovergang bij de tolbetaling kregen hebben we
ieder een halve tas koffie gedronken.
20h30: Aosta vallei over de grens. We
overnachten in een tweesterrenhotel met ruime kamer en badkamer. Hotel Mont
Velan. Prijs: 75 euro ontbijt inbegrepen. We zijn net op tijd voor het
avondeten. Ik eet lamsnier in wijnsaus (18 euro) en voor haar raviolli (12
euro).
Witte wijn drinken we op de kamer. Voor het
slapen gaan leun ik nog uit het venster met een laatste sigaret.
Dinsdag 10 juni 2008 6h30: Als ik vertel hoe vroeg het nog is
pakt ze mijn hoofdkussen en keert ze zich om onder de bedsprei.
Slechte matras kreunt ze.
Straks moet ik de wagen vanop de binnenkoer
langs een steile helling sturen.
Het ontbijt is eenvoudig lekker. Heerlijke
sterke koffie met veel melk en suiker. De wagen krijg ik zonder veel moeite de
helling op. We rijden richting Turijn. Nog 150 km en we zijn op onze
bestemming.
Middag: Salluzo. Hier koopt ze kaas en wijn
in een supermaché. Ondertussen probeer ik geld af te halen uit een bankautomaat
wat me niet lukt. Deze automaat aanvaard geen bankcontact.
14h: We zijn aan het kasteel waar we acht
dagen gaan logeren.
Castello Rosso ligt op een heuvel die
langs een smalle steile weg toegankelijk is. Het werd gebouwd in 1625 door
Michele Conti op de ruïnes van het kasteel van de familie Constanzia.
Geografisch is deze plaats een onderdeel
van Piemonte, wat letterlijk aan de voet van de bergen betekent.
In het Noorden en het Westen liggen de
Alpen. In het Zuid-Oosten liggen lagere heuvels.
We bellen aan naast de immense houten
inkompoort. Het electrisch slot wordt zoemend ontgrendeld.
Vanop de binnenplaats leidt een stenen trap
ons naar de onthaalbalie. Na een korte uitleg wordt onze kamer getoond. De
kruier brengt de bagage. Beneden toont hij de fietsen in beschikking maar weet
niet precies dewelke wij mogen gebruiken. Aan zijn handelen is duidelijk te
zien dat hij pas aangeworven werd. We vergeten hem een fooi te geven uit
ongewoonte
16h: Na de douche en een wijnaperitief
maken we een korte fietstocht om te wennen.
Al voor we vertrokken was ik haar uit het
oog verloren. Terwijl zij op de parking een testrit deed was ik reeds de heuvel
afgedaald.
Wie is waar? Het is niet de eerste keer dat
zoiets gebeurt.
19h30: Ik zit aan een tafel onder drie
bomen in één van de tuinen te schrijven. De zon schijnt. De wind waait fel. Van
hieruit zie je de vallei en de Alpen. Het is hier beestachtig mooi. Straks
wordt het avondeten opgediend. Ik ga me omkleden.
20h30: Driegangenmenu en een fles regionale
wijn die met 12 euro betaalbaar blijft. Fijn eten vriendelijk geserveerd. We
tafelen tot 22 uur.
Daarna rook ik buiten nog een sigaret. Als
ik op de kamer kom slaapt ze.
Woensdag 11 juni 2008 Gisterenavond bij het omkleden had ze voor
de spiegel gestaan. Die spiegels zijn zo confronterend. Ik heb geen mooie
benen had ze gezegd.
Nu ligt ze gekruld onder de lakens.
Voorzichtig vang ik langs een kier in het gordijn een glimp van het
buitenlicht. Dan schuif ik het gordijn weer dicht om haar niet wakker te maken.
Ik ga buiten.
Van op een grasheuvel zie ik wijnstronken
en schrik wanneer een vlieg dicht voorbij mijn oor raast.
Is het het geluid van de wind die in de
bomen blaast of het geraas van de benedenstad dat ik hoor?
Het zonlicht stuikt over de heuvel. Een
vroegochtendritueel.
In het Zuid-Oosten liggen de bergkammen in
een grijsblauwe zweem. De dag herleeft.
Scarnafigi 13h Luister hoe de mussen t sjilpen
speels kwinkelen in het gloeiend
middaglicht
met glijdende zwaluwschaduwen over het
asfalt.
Op het terras verschuift licht de tijd
tot een oude man met zwarte mouwen
het dorpsplein aan fietst
en zijn polshorloge gelijk zet met de klok.
Voor mezelf bestel ik een glas bier en voor
haar witte wijn. Wanneer de winkel hiernaast opnieuw de deuren opent koop ik
een hoed van stro.
Vanmorgen had ze in Verzuolo water gekocht
voor onderweg. Voorbij Bar Centro moesten we schuin linksaf naar Manta om dan
verder te gaan naar Saluzzo.
Daar hadden we in een buitengalerij
cappuccino gedronken en naar passanten gekeken. De tafel wiebelde.
Leun niet tegen de tafel, anders gutst het
melkschuim uit de tas had ik haar gezegd.
Avond Ik schat de tijd aan de hand van zeventien
handgeschreven regels. Dan moet het nu 19h45 zijn. Castelletto, donderdag 12 juni 2008
Naast het pad aan de rivier staat in de
schaduw een zitbank.
Zullen we hier een boekje lezen? vraagt
ze reeds beslist. Ze rijdt voorop.
Natuurlijk liefste, we blijven hier een
half uur.
Eerst doet ze een schichtig plasje in het
struikgewas.
Onderweg had ik naar vogelzang geluisterd.
Merels, vinken, kraaien. Een muziekstuk in een toevallig patroon niet door
mensenhanden geschreven, dat nimfen uit dauw laat ontwaken tot de dagmaker met
veel tumult uit de hemel valt.
Ze zit naast mij met gekruiste benen. Ik
kijk naar haar vuurrood gelakte teennagels. Net wanneer ik haar wil vragen
waarom ze dat doet kijkt ze me aan en zegt: Zullen we verder gaan?. Vanmorgen
wou een wolk een plasje doen
maar
wij besloten van liever niet.
Ook
de zon mocht niet teveel schijnen
dus
riepen we wat bewolking aan.
Toch
bleef het warm.
Tijdens
het middagmaal verkoelde wind en regen ons lijf
en
toen we onze tocht verder zetten
scheen
opnieuw de zon.
Vrijdag 13 juni 2008
In een droom ben ik Guido tegen gekomen.
Vijfendertig jaar geleden hadden we elkaar voor het laatst ontmoet. Sindsdien
is Guido blijven groeien en draagt hij een trapladder met zich mee. Het is een
hulpmiddel voor oogcontact als je met hem praat.
Vooraleer ik de trapladder op klom omarmden
we elkaar en kwam iemand haastig vertellen dat mijn woonst door een onweer was
vernield.
Vandaag rijden we met de auto naar Cuneo.
Cuneo ligt een dertig km hier vandaan.
Net voor we de stad in rijden staan we in
een file die zich beperkt tot aan een rotonde.
Cuneo is een grote stad. We wandelen de
middag voorbij langs arcaden in een lange winkelstraat.
Het is daar dat ik een irish-coffé drink.
Dan gaan we over het immense Piazza
Galimberti dat best vermeden wordt door mensen met pleinangst.
Op de markt koopt ze een broek voor mij.
Kost maar vijf euro.
14 h: Maaltijd in café. Milanese steack en
lasagne met een karafje wijn van t vat. De frieten waren niet doorbakken maar
daarvoor moet je niet in Italië zijn.
Dit is een stad om inkopen te doen.
Op de terugweg bezoeken we een natuurpark
dat op zich niet veel voorstelt.
17h: aperitief met salami. Zoet bruisende
rode streekwijn is voor haar. Voor mezelf koop ik meteen een steverige wijn.
Zaterdag 14 juni 2008
7h15: Als ik het venster open kijk ik naar
een stralende lucht.
10h30: In Venasca drinken we een capuccino
en kopen we een T-shirt. Een zaterdags dorp. Men doet inkopen en drinkt dan een
aperitief op dit terras.
Wanneer we verder fietsen komen we op een
drukke weg terecht. Na een half uur lichte klim, moegetergd door razendsnel
doorgaand verkeer, besluiten we om het noodlot niet verder uit te dagen en
keren we terug naar Venasca waar we meteen inkopen doen voor een picknik.
Brood, schapenkaas, salami en rode wijn.
Dat eten wij onder een wijds afdak midden
in het dorp. Ondertussen is het 12h30 en is de bewolking toe genomen.
13h30: koffieterras.
Ze bladert in de helaasheid der dingen
terwijl ik notities in mijn dagboek maak en veel zin heb in grapa.
Love milk,
fruit, chocolate and grapa.
Mensen komen en gaan, net
zoals die Italiaan aan de tafel naast ons die kuchend aan een door teer
verbruinde sigaret lurkt, of die vier motards die met veel tumult aan het
benzinestation stopten en nog kinderen bleken tee zijn toen ze hun helmen af
deden.
15h30: Ik ben de helling
naar het kasteel op gefietst.
Waarom doe je zo iets.
Straks val je nog dood zegt ze.
In het kasteel is er een
trouwfeest aan de gang. Zonet zaten de feestvierders nog aan tafel.
Nu, wat later, spelen
bruidskinderen in de tuin met vrolijke muziek. Ik kijk er naar vanop deze
heuvel. Hoe laat zou het zijn?
Daar het zonlicht niet
schijnt schat ik niet de tijd.
Iemand komt deze heuvel
naderbij, kijkt in mijn richting en gaat dan terug weg.
Parlé no Italiano dacht
ik te zeggen bij een eventueel onmogelijk gesprek.
Zondag 15 juni 2008
9h30: We fietsen
zwijgzaam naast elkaar op de weg naar Caraglio. De tocht gaat langs afgelegen
erven waar honden in het voorbij gaan blaffen, vaak aan een ketting gebonden.
Het is zondagstil in de
dorpen.
Op een veldweg blijven we
staan om naar een leeuwerik te kijken. Als hij naar beneden duikt gaan we
verder langs een pad naast een oude spoorbaan.
Op het middaguur is het
in Caraglio bewolkt. Het is markt. Pizza met olijfolie.
De jongste zoon heeft een
bericht op haar gsm gestuurd. Kamiel is onverwacht overleden.
Ik staar op nul en
verkramp mijn ogen zodat er geen tranen uit kunnen vloeien. Neen, niet op dit
terras.
18h30: We zitten aan de
kolkende rivier. Ze leest. We drinken van de wijn die we op de markt gekocht
hebben. Ze krijgt het koud en wil verder.
20h30: Ik had al de ganse
dag goesting om een videeke te eten, en wat blijkt bij het avondmaal een uitzonderlijk
toeval te zijn?
Een knapperig
hanenbilletje met boontjes.
Haar glas is groter dan
het mijne. Als compensatie tracteert ze me in de bar op een afsluiter met
grapa. We praten nog wat over Kamiel. Kris heeft een bericht gestuurd. Ze wenst
ons nog een coole reis.
Maandag 16 juni 2008
4 h s morgens wordt ik
wakker en schrijf ik aanneemlijke passante memoires met verloren helden: Is het de lege uitgestrektheid
of uitgestrekte leegte die ik zie?
Is het het geluid van de wind die in de bomen
blaast
of het geraas van de benedenstad dat ik hoor?
De beken stromen vol
met verloren zielen
tot de rivier uit haar oevers kolkt
en het laagland overspoelt.
Als de mist over de heuvels komt
naar het dal
zijn het alleen nog zwaluwen
die onvermoeid blijven dansen
Motregen en bewolkt. We
rijden met de auto naar de kust. Een middagmaal kost daar dubbel zoveel.
s Namiddags kopen we
geschenken in Cuneo. Eeen fles grapa voor onze pa, dito klein flesje voor Stef
en reuzepasta voor Bert en Evie.
18h30: Dit wordt de laatste
avond. Ik heb mijn gehoorapparaten uit gedaan om de omgeving beter op te
vangen.
De mist komt over de
heuvels over het dal.
Ik kijk naar de zwaluwen
die onvermoeid blijven dansen in de lucht. Soms valt er een regendruppel uit
een boom. Niks beweegt.
Ze is op de kamer
gebleven om de terugreis voor te bereiden.
20h: Laatste avondmaal in
het gelijkvloers terrassalon. Twee paren Scandinaviërs met luidruchtige
kinderen. Ze makenzoveel kabaal dat we elkander amper verstaan.
Het meisje dat ons met
eten bediend is in een vrolijke stemming.
Dinsdag 17 juni 2008
5h40: Uitgeslapen.
Laatste ontbijt. Wind in de buik. Gedroomd over onbekenden. Het had iets te
maken met een internaat.
Buiten is het nog mistig.
Onvermijdelijk denk ik aan Kamiel. De mist trekt langzaam weg. Het klaart. We
rijden naar huis.
Is het de lege
uitgestrektheid of uitgestrekte leegte
die ik zie? Is het het geluid van de
wind die in de bomen blaast of het geraas van de
benedenstad dat ik hoor? De beken stromen vol met verloren zielen tot de rivier uit haar
oevers kolkt en het laagland
overspoelt. Als de mist over de
heuvels komt naar het dal zijn het alleen nog
zwaluwen die onvermoeid blijven
dansen tot het donker wordt.
In de kleerkast hangt een
kostuum. Mijn kostuum voor speciale aangelegenheden. Vandaag zal ik het dragen
ter uwe nagedachtenis. Ik zal U groeten, proper
gekleed en ongeschoren. Zo hebt ge mij nooit
gezien. Ik was een half uur te
vroeg en ging op een nabijgelegen terras ontbijten. Daarna kwam ik net zoals
de burgemeester tien minuten te laat. Uw collegas hebben U
ge-eerd en Jos Depauw heeft uw gedichten voorgelezen. Ik wist niet dat gij
gedichten schreef. Na mijn laatste groet aan
U heb ik uw vader aangesproken in dat prachtig Sterrebeeks dialect. Karogge heb ik hem nog
gezegd voor ik weg ging. De wind probeert nu uw
nagedachtenis weg te blazen maar koppig zet ik uw beeltenis recht. Niets is onschuldig
onder de mensen hebt ge zelf gezegd. Terwijl ze uiteindelijk
uw lichaam verbranden in as, keuter ik met een lucifer in een jeukend oor. Daar kan je oorkanker
van krijgen zegt een wijsneus gemeend. Van deugd ook, zeg ik in
men eigen. Nu de zeebezen rijpen
pluk ik ze als een aap uit de struiken. Ze smaken zuurzoet. Niets beter te doen. Beter? Het struikgewas ritselt
of is het de buitentafel die kreunt? Het speelt zich af in een
onbeteugelbaar ritueel met zikkel en gritsel.
Laat ik dit schrijven beginnen in de meest
eenvoudige vorm: Hoe gaat het met U? en om mijn vraag concreter te stellen: Hoe
gaat het met de gezondheid? Zelf verblijf ik momenteel in Piemonte, wat
letterlijk aan de voet van de bergen betekent. Ik zal deze brief pas bij mijn thuiskomst
versturen omdat ik het huisnummer van uw woonplaats vergeten ben. Waarom schrijf ik deze brief vraagt U en ik
zich af. Zomaar zou een oneerlijk antwoord zijn
van mijnentwege. Laten we het achterwege houden. Elke dag schrijf ik op dezelfde plaats een
vijftal regels voor deze brief bestemd. Gisterenavond bij het omkleden had ze voor
de spiegel gestaan. Die spiegels zijn zo confronterend. Ik heb geen mooie
benen had ze gezegd. Nu ligt ze gekruld onder de lakens.
Voorzichtig vang ik langs een kier in het gordijn een glimp van het
buitenlicht. Dan schuif ik het gordijn weer dicht om haar niet wakker te maken. Ik ga buiten. Van op een grasheuvel zie ik wijnstronken
en schrik wanneer een vlieg dicht voorbij mijn oor raast. Is het het geluid van de wind die in de
bomen blaast of het geraas van de benedenstad dat ik hoor? De dag herleeft.
Scarnafigi
13h
Luister hoe de mussen t sjilpen speels kwinkelen in het gloeiend
middaglicht met glijdende zwaluwschaduwen over het
asfalt. Op het terras verschuift licht de tijd tot een oude man met zwarte mouwen het dorpsplein aan fietst en zijn polshorloge gelijk zet met de klok.
Voor mezelf bestel ik een glas bier en voor
haar witte wijn. Wanneer de winkel hiernaast opnieuw de deuren opent koop ik
een hoed van stro. Vanmorgen had ze in Verzuolo water gekocht
voor onderweg. Voorbij Bar Centro moesten we schuin linksaf naar Manta om dan
verder te gaan naar Saluzzo. Daar hadden we in een buitengalerij cappuccino
gedronken en naar passanten gekeken. De tafel wiebelde. Leun niet tegen de tafel, anders gutst het
melkschuim uit de tas had ik haar gezegd.
Avond
Ik schat de tijd aan de hand van zeventien
handgeschreven regels. Dan moet het nu 19h45 zijn. Het regent niet voor lang. De wind waait
zacht en de drie bomen waaronder ik zit voorkomen voorlopig regendruppels op
dit blad papier. Gisterenavond had ik nog naar verre
bliksems gekeken die wolken schichtig deden oplichten. Deze plaats zou U aanstaan, beste
schoolkameraad. Vorige nacht ben ik in een droom Guido
tegen gekomen. Vijfendertig jaar geleden hadden we elkaar voor het laatst
ontmoet. Sindsdien is Guido blijven groeien en draagt hij een trapladder met
zich mee. Het is een hulpmiddel voor oogcontact als je met hem praat. Vooraleer ik de trapladder op klom omarmden
we elkaar en kwam iemand haastig vertellen dat mijn woonst door een onweer was
vernield.
Venasca,
14 juni 2008 koffieterras.
Ze bladert in de helaasheid der dingen
terwijl ik notities in mijn dagboek maak en veel zin heb in grapa. Love milk,
fruit, chocolate and grapa. Mensen komen en gaan, net
zoals die Italiaan aan de tafel naast ons die kuchend aan een door teer
verbruinde sigaret lurkt, of die vier motards die met veel tumult aan het
benzinestation stopten en nog kinderen bleken tee zijn toen ze hun helmen af
deden. Is dit leven niet als een
snel kolkende rivier, waarin het schuim door obstakels een uitdrukking is van
moed? Misschien is het wel een
langdurige heildronk op wat ons te wachten staat. Nog voor mijn thuiskomst
heb ik uw heengaan vernomen, beste zielsgenoot. Zinloos om deze brief nog te
versturen. Het zou U verheugd hebben
te weten dat ik niet bedroefd ben. Ge hebt de moed gehad te leven zoals gij het
zelf wilde.
Het weer is wisselvallig. s Middags heeft
het geregend. Dan scheen weer de zon en daarna werd het grijs. Ik fiets met opgestroopte mouwen zonder
jas. De temperatuur is s morgens ook zacht. De grijze lucht schittert nog. Ik
zie opnieuw een wesp in een boterbloem. De klaprozen blijven bloeien. Eigenlijk heeft het vandaag niet veel
geregend, zegt Stef. Neen, vanmiddag een uurtje maar, antwoord
ik. Ik heb zonet een bakharing gegeten. Mijn
huisgenoten lusten dat niet. Bakharing moet ik buiten roosteren en op eten. De milt is een delicatesse. Haringmilt met
een snee roggebrood. De hond ligt nu over mijn blote voeten. De
vogels beginnen te comuniceren. Mensenlawaai vermindert en de dorpsklok slaat
acht keer. Ik riek aan mijn pols naar de voorbije dag.
Het begint te waaien. Hoe-hoe erkoe kirt een bosduif vanuit de
zilverberk en een troep ganzen vliegen kwetterend over. Daarna zijn het merels
die nog spreken. De nachtegaal heeft het laatste woord. Vannacht zal blauw het donker opnieuw in
lichtvlagen verlichten en wezens op reis in een droom verbazen. Dan nog blijft
de maan en alles bestaan. Zal ik s morgens ontwaken, gaan plassen, een tas
koffie met een eerste sigaret en daarna een tocht langs een nieuwe dag
beginnen. De lucht blijft grijs en toch is haar licht
verblindend. Hoe-hoe erkoe!
In een vlaag van waanzin spreek ik tegen
een boom; een zilverberk om precies te zijn. Niet zomaar. Ik vertel hem een recept. Glucosestroop, suiker, gemodificeerd
zetmeel, gelatine, bijenwas, carmanbawas als glansmiddel en tenslotte nog wat
sulfiet om te bewaren. Voila. Terwijl de omgeving uitbundig varkensvlees
braadt in open lucht eet ik een vuistgrote zak Engglish Wineguns leeg, af en
toe sprekend tegen een zilverberk. Je zou het haast niet geloven maar heidens
zalig is dat. Oei, er vliegt een vliegtuig voorbij. Ik
doe mijn gehoorapparaten uit en hou voor een ogenblik op met schrijven. U kan
me trouwens nu niet horen. De voorspelde bewolking komt eraan. Mijn
schrift verliest haar schaduw. Alleen de merels fluiten nog. En ja, de
barbeques in de omgeving jonggleren verder in een uitbundig samenzijn. Die boom, waarom spreekt hij niet als ik
hem omarm? Ik hoor nochtans zijn stilte.
Ik moest niet lang zoeken naar de
Vanderachterstraat. Het huisnummer was ik vergeten, maar ik herinnerde mij nog
de verharde verfborstel aan de voordeur die als deurgreep diende. Atelier Dujardin, één van de smalle
rijhuizen in een al even kleine straat waar sporadisch een auto zich een weg
baant tussen het voetpad en geparkeerde voertuigen. De gevel is helemaal dicht gegroeid. In de zomer zit die vol met bijen, vertelt
hij mij. Hij stond me op het voetpad op te wachten. Het is bijna een jaar geleden dat we mekaar
nog ontmoet hebben. Zijn voorkomen is onaangetast gebleven in de ratrace van
het bestaan. Nog steeds diezelfde glimlach die zelden
voluit gaat. Functioneel gekleed, weinig tijd om naar de kapper te gaan en
vingers waarvan je niet anders kan vermoeden dat ze verbonden zijn met een of
ander kunstobject. Ik herinner me nog die dag in Toscanië,
toen hij me vroeg om met hem keien te zoeken in een laagvlakte. De hele dag
bracht ik hem stenen van afwisselend formaat terwijl hij die nauwkeurig
sorteerde en in een voor mij onwillekeurig patroon zorgvuldig stapelde. Daarna lag hij er gedroogd hooi tussen dat hij
s avonds in brand stak. Toen ik s morgens opstond en ernaar keek
vanop een heuvel zag ik een stenen vagina in het dal. Kom binnen. Ik heb camembert en Chileense wijn
meegebracht. Ik volg hem langs een smalle gang naar een
vertrek van vier meter op vier. Het ruikt er naar lijnolie, terpentijn en
andere in flessen bewaarde producten. Voor het venster, dat uitgeeft op een
minuscuul overdekt binnenkoertje, hangt de koersfiets van zijn vader. Een
prachtexemplaar uit de jaren zestig. De chromé is nog intact. De rest van het vertrek viert hoogtij met
wanorde. Pas wanneer ik aandachtig rond kijk ontdek ik de souvenirs die elke
vierkantecentimeter van de muren en horizontale vlakken opeisen. Dit is mijn fetisjkamer, zegt hij met een
zekere tevredenheid. Ondertussen improviseren we een tafel met
schone wijnglazen en drie stoelen. Dat is mijn
grootvader aan de muur. Je hebt hier ook drie kruisbeelden staan. Ja.
Een daarvan draagt een ivoren heilige. Hoe is het met uw dochter? Ik heb vernomen
dat je nu grootvader bent. Er wordt op de voordeur geklopt. Een derde
persoon. Gelukkig hebben we drie stoelen. Kom
erbij zitten, Jean Pierre. En hoe gaat het met u? Bwa, het gaat. Ik heb vandaag geplamuurd en
we zijn naar de biomarkt geweest. Jean Pierre is zelden uitbundig. Volgens
hem komt dat doordat de wereld zichzelf teveel onrecht aandoet. De mensen leven
te oppervlakkig. Niemand heeft nog tijd om stil te staan. Jaren geleden hebben we in Bretagne onder
ons twee op een uit de zee uitstekend rotsmassief de nacht doorgebracht. Overdag, toen het water zich teruggetrokken
had, gingen we er langs een zandvlakte naartoe. Nog voor zonsondergangwaren we omringd door de opkomende zee. We zagen een vuurtoren en hoorden de golven
klotsen. Die nacht heb ik als een bezetene tamtam
gespeeld terwijl Jean Pierre probeerde te slapen. Het was toen volle maan in een reusachtige
sterrenhemel. Lang blijven we hier niet tesamen. Over
grootse dingen wordt niet gepraat. Dat hoeft ook niet. We leven ons bestaan. Vooraleer ik weg ga, ga ik plassen. Het
toilet is boven naast de werkkamer. Die is opgeruimd. Naast de trap hangen drie tableaus
onafscheidelijk aan de muur. Zie dat ge die niet appart verkoopt, zeg ik
nog. Drie eigenzinnige zielen groeten tot
weerziens. Ooit. Scheuten bloeien uit de grond. Een schreeuw
de moeite waard.
Vooravond. Hoe gaat het met U? Goed. Mijn uitlaat proestte de wc pot vol Zou het door die inktvis zijn die we
gisteren aten? Alleszins lees ik een krant bij getik van
een lekkende kraan. Er klimt vlakbij een spin over de faiënce. Zal ik meppen of niet? Ze is te jong om in brutaliteit te
eindigen.
Het is vrijdag nu.
Ik heb een nieuwe eetplaats gevonden in de
schaduw aan een voetbalveld. Ze zien me niet zitten als ik een haring
eet en eenden ruziën om een stukje brood. Het is middag aan t stad.
Katrien, wat vind je ervan? Katrien wil pannekoek met peren en vooral veel suiker. Als ze dat eet drukt ze met haar
suikervinger beestelijk zacht een litteken over mijn
tekst. Dat kan je niet lezen maar zo is het wel.
Een vrouw duwt een kinderkoets voor zich
uit. Ik kijk er naar. In deze dagval vliegt een vogel langs een
verknipte omheining. Een ouderling verdeelt het mest en kijkt me
aan. De wind blaast koelte langs hem en mij.
het hooggras bloeit dofglanst in laag licht
mensen gaan mijn traagheid voorbij alsof beweging en tijd veranderd zijn in een wereld van verkapte zielen
noch de vleugelslag van een kraai of het spurten van een vogeldier gaan dit vermijden
Besneeuwd
land als een ongeschonden doek, maagdelijk onbevolkt en een sneeuwboog van Oost naar West. doorkloven geest omhuld in wit satijn, vermomd in schrijfgebaar, geen enkele gedachte ongeschonden bevroren in dit rijk. Moest melancholie de grootste vijand en liefde het opperwezen zijn, zou dit schrijven niet geschreven zijn.
We
hebben de tijd verzonnen nieuwjaar vervroegd het hoofd van vriend en vriendin gekust op een zelfgekozen moment en daarna thuisgekomen licht de hemel op boven deze plek wat ooit een dorp was knalt de solidariteit onder het wolkendek terwijl de hondenteven janken alsof de oorlog losgebarsten is
Ik was met zijbijmij en vollemaan in
Italië. Onze fietsen hadden we op de luchthaven gelaten. We logeerden in een
goedkoop hotel. Wilden we naar het toilet gaan moesten we naar de
tegenoverliggende kamer. Daar stond een wc pot vlak naast een bed. Ik vond het
genant om s nachts te gaan plassen want in het bed sliep een vrouw die dan
telkens wakker werd. Kan je niet buiten gaan plassen, riep ze
steeds. Het was warm in Italië. Er scheen een
vreemd licht. In een tuin zag ik mijn oudste zoon. Wat
doet die hier, vroeg ik me af. Zelf had hij mij niet gezien. Nog voor ik naar
hem toe kon gaan was hij weer verdwenen. De dag dat we naar huis zouden vertrekken
was ik nog gauw naar de supermarkt gegaan. Het was een half uur te voet. Door
mijn verstrooidheid was ik in stegen verloren gelopen. Niemand kon mij vertellen
waar de supermarkt was, tot ik de poetsvrouw van het hotel tegen kwam. Ze was
met de fiets. Net op tijd, want zijbijmij en vollemaan zouden zich afvragen
waar ik bleef. We moesten op tijd op de luchthaven zijn. Ik mocht achterop de
fiets. Ze reed als een bezetene langs een brede avenue tussen de autos door. In het hotel was de kamer leeg. Zijbijmij
en vollemaan zaten in het cafetaria op me te wachten. Opgelucht ging ik mee aan
tafel zitten. Net toen het eten opgediend werd kwam een bedelaar naar ons toe.
Hij droeg een in linnen gewikkelde boreling in zijn armen die hij ons wou
tonen. Vertederd kwam vollemaan dichterbij. Kijk, zei hij terwijl hij het
linnen opzij schoof. Verbijstert liep vollemaan weg. De boreling had twee
hoofden. In het vliegtuig mocht ik plaatsnemen naast
de piloot. Hij zag er beschonken uit. Tot mijn verbazing reed hij met het
vliegtuig langs een veldweg. Op de landingsbaan komt de wind uit de verkeerde
richting. We zoeken de autostrade. Ik heb dat nog gedaan, lachtte hij. Toen we opstegen kon hij net hoogspanningskabels en takken van een eik
ontwijken. Dan maakte het vliegtuig een salto en viel het als een steen naar
beneden.
Vernield door blijdschap gaat ze weg tot ziens al doet een landschap tienduizend beloften gaat ze toch misschien niet tot ziens
goulash met brood op de binnenkoer
het onweer klettert
de hond schuilt
en regen koelt, doordrenkt de omgeving
behalve deze tafel
waarop het potloodschriftuur in regendruppels niet verwatert
ik hoor nu merels fluiten
ze zijn blij
de bladzijde is droog gebleven
Stalen vogels trekken wegen door
purperblauw en beneden glinstert hooggras. Het is stil, behalve haar adem als
ik haar aai. Zangzindig riek ik aan mijn hand. Ze kwispelt voortdurend. Ben ik
een mens, vraag ik me af in gebroken stilte. Het schemert. We gaan terug
vanwaar we gekomen zijn; bloeden stenen in lange stegen onder haar poten en
mijn geschoeide voeten. Terug met haar naar zijbijmij. Met haar, zijbijmij naar
vollemaan. Met haar, zijbijmij en vollemaan naar een ander. Dan terug met haar.
Na een nacht en een halve dag zindert de
hitte in het middaguur. Op weg naar huis blijf ik staan in halfschaduw en kijk
naar bloeiend kruid tussen bewegende netels. Mijn lichaam zweet en is
beschermd. Het is een vlinderdag sinds vanmorgen toen
kraaien goedgezind in een vertraagd beeld opkrasten. De roofvogel is verdwenen. Ik denk voortdurend aan mijn zoon en tel zes uur bij deze tijd. Hij is naar een
ver land vertrokken.
Hier zijn de bermen nu geel en wit, pogen
jonge bijen stilstand te bewaren.
De hollewegen, die blijven bestaan.
Nu
het zomer is worden veldwegen alsmaar meer bevolkt door een autofiel
klootjesvolk. Ze kennen de regels niet van trage wielschopschrijders.
Ook de coureurs, in fluor getooid, flitsen voorbij. Ze hebben me al
eens van de weg gereden.
Later, wanneer het zonlicht
daalt, lijkt een onzorgvuldig gesponnen web tussen spijlspalken zacht
te bewegen alsof het strijklicht erin blaast. De nomadenspin is eruit
verdwenen. Insecten scheren erom heen.
Opnieuw riek ik aan mijn hand; nu zachtzinnig versteend in een opkomende avond.
Het blijkt gezond te zijn om veel boeren
en scheten te laten. Elke dag produceren we twee liter gas en dat moet eruit. Ik schuw grote woorden omdat ze
ingewikkeld zijn. Als ik ze toch gebruik loopt het verkeerd. Welkom beste gluurder in men wereldbeeld.
Het zonlicht schijnt over deze woorden. Vertrouw me, ik ben geen leugenaar.
Allang heb ik me voorgenomen om met een schaduw te schrijven over de simplesse
van een bestaan. Soms dans ik bij kaarslicht in een
nachtelijk uur en vraag ik me af of het wel zin heeft dat ik dat vertel. Ingekaderd en geboetseerd presenteer ik
men beeld van deze wereld zonder het schrijf- of dichterschap meester te zijn.
Innige bekoorlijkheid hangt om me heen en niemand gooit me buiten. Laat dat
voorlopig een goed teken zijn. De slaapkamer stinkt naar alcohol, zegt
ze als ze mij wakker maakt. Dan zal ik in het vervolg minder wijn
drinken voor het slapen gaan, antwoord ik. Ze gaat met vollemaan en twee vriendinnen
op reis. Ze logeren halfpension heb ik begrepen. Ik krijg een zoen voor ze
vertrekken. Gedraag U zegt zijbijmij. Aaanvankelijk was ik van plan om naar
Amsterdam te fietsen maar Stef gaat ook op reis. Ik blijf thuis. Iemand moet
voor de hond zorgen. Katten kan je alleen laten. Die trekken hun plan. Sommige
honden ook maar mijn hond lijdt aan suikerziekte. Ze heeft elke morgen een spuitje
nodig. 14h: Af en toe wat regendruppels tussen
opklaringen. De wind valt mee. Ik fiets naar Breda. Met wat geluk en veel
doorzettingsvermogenben ik morgenmiddag
weer thuis. Dat spuitje kan tot dan wel wachten. Een tent of een slaapzak heb ik niet nodig.
Het wordt een voltijdse rit. Ik neem een fles wijn en water mee. Fietsroutekaarten vind ik niet in de lade
maar de weg ligt mij van vroeger nog min of meer in het geheugen. 16h: In de omgeving van Haacht verdwaal
ik plots. Hoofdwegen die naar Mechelen leiden vermeid ik als de pest. Het moet
langs veldwegen en dorpen. Dan maar de zon. Rond dit uur staat die iets voorbij
het Zuiden. Antwerpen ligt Noord-West. Dat kan nooit mis gaan als ze blijft
schijnen. 17h30: Ik heb het kanaal Leuven-Mechelen
toevallig ontdekt. Tot mijn verbazing heb ik amper dertig kilometer vooruitgang
in vogelvlucht geboekt. Verbijsterd ben ik echter niet. Het begint grappig te
worden. Altijd rechtdoor op het jaagpad naast het
kanaal begint na een half uur te vervelen. Gelukkig was er die regenbui. Ik zag
het op me afkomen. Een donkergrijs wolkendek waar geen baksteen zou doorvallen.
Je zag hoe het in de verte een regengordijn mee droeg. Het begon koud te waaien
en te schemeren. Ik had nog net de tijd om onder een laagboom te schuilen. Prachtig is dat wateroppervlak door
slagregen gestriemd. Het word tijd om van de wijn te proeven. Aan een
kurkentrekker had ik niet gedacht. Dan maar met de schroevendraaier proberen. Floeps, wijnvlekken op mijn jas. Een kwartier later klaart het op. De zon
zal de rest van de dag blijven schijnen. Rond twintig uur komen de kaaien en de
haven in zicht. Ik wil een pakje friet. Verder dan hier ga ik niet. De stad
trek ik niet meer in. Alleen nog aan de kaaien zitten met een pakje friet tot
de zon is onder gegaan en elke slagschaduw verdwenen is. Ik denk aan haar, hoe ze nu bij een
viergangenmenu aan tafel zit. Ik hoor hun stemmen, hun lach, en moet bekennen
dat ik me nu heel even eenzaam voel. Ik blijf hier tot het donker is. Nu, in het donker ga ik terug langs
stegen en dorpen. Zolang er tegenwind is weet ik dat ik huiswaarts keer. Opnieuw kom ik bij het kanaal. Op het
jaagpad kijk ik naar het lichtschijnsel van de fietslamp. Af en toe zie ik een
vleermuis voor me heen. De insecten vliegen zich te pletter in mijn mond. In
Leuven zal ik een trapistenbier drinken om alles door te spoelen. 3 uur s morgens: In Leuven op de oude
markt zijn de cafés nog vol. Jongerencafés. Te veel lawaai zelfs in dovemansoren.
Ik zie het met mijn ogen. Wat komt die ouwe op dit uur hier nog
doen vragen ze zich dan af. Er is nog water in de fles. Ik heb amper
nog vijftien kilometer te gaan. Halverwege in het veld, rustend in een grasberm
drink ik het restant uit de waterfles. Er staan sterren tussen de wolken. Het
is windstil. Ook al ben ik bijna thuis, ik verkies om
in de berm te slapen. Niemand wacht op mij.
Waarom ben ik vandaag zo destructief en
niet constructief vraag ik me af in windvlagen gezeten. Ja, de wind vlaagt,
blaast door het geruimte van die enige zilverberk. Zal ik net zoals mijn vader
op hoogbejaarde leeftijd besluiten om hem te kortwieken? Ik denk het niet op
dit ogenblik. Onder die berk lees ik andermans gedichten en ervaar dezen met
die wind die onzichtbaar blijft. Ik herken hem omdat hij dingen doet bewegen en
langs mijn kaken blaast. Vandaag heb ik me misbaar verklaard. Vandaag
wil ik als een puber aan de wereld rieken.
Ik ben warket, en gebruik soms ook wel de schuilnaam warket.
Ik ben een man en woon in de wereld (de wereld) en mijn beroep is zien bouwen.
Ik ben geboren op 11/09/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: vanalles.