Het kaarslicht danst met vlagen, laat lange schaduwen leven, verdrinken nachtvlinders in een halfvol glas wijn er is leven in de nacht.
Ik raak je aan met een handdruk nu
lieg de waarheid met een verzonnen verhaal
wat is dit, spiegel aan de wand
geen verlangen kan nijger zijn de ouderschoot ontgaan ik vraag me af of het verlangen om een vogel te zijn verdwijnt door ontbering in dit leven net zoals dat kortstondig moment tussen jeugd en volwassenheid
We zitten in een barbaarse gezelligheid op het terras. Verscholen voor een matige regenbui heeft ze een deken over zich heen gelegd. Aperitieven met een fles Pineau des Charents van Jules Gautret. Pas maintenant chérie. Ze leest, ik schrijf. Wat een geluk hier niet te moeten zitten in een achterkamertje van een krap appartement in Sint-Jans-Molenbeek zoals Sher Nazar. Afghaan zijn land ontvlucht. De wereld wordt te klein.
De vlinderplant is een en al verlatenheid bij deze nattigheid. Waar zouden die vlinders nu schuilen, of sterven ze bij elke regendag een gelukkige dood?
Geen zin om naar hapje-tapje te gaan? Dat hapje-tapje zit er wel in. Samen de wereld zien. Kom, we zijn weg van hier. Genoeg sur place vandaag.
Op hapje-tapje schuiven we mee in de stoet. Je riekt van dichtbij de miasmen van halfvergane parfums. Een jonge vrouw vanuit tegenovergestelde richting vraagt of de sardienen die ik eet warm of koud zijn. Ik kan haar adem voelen. Ik antwoord: ze zijn lauw. Ze lacht terwijl ze vooruit geduwd wordt door de menigte die in duizenden gedaantes gluurt naar het schoonste en het lelijkste.
Als een zwerfkat rond dolen in de stad, kijken naar de leefstijl, de Haute couture opsnuiven. De terrasjes zitten vol.A la anima et di corpo.
Ik heb de vroege ochtend verkwanseld in mijn slaap. Ze is naar de markt geweest en als een bloemenvrouw teruggekomen.
"Jij doet de keuken vandaag".Ze zegt het bijna zingend.Vrouwen zoals zij zeggen zoiets geen twee keer.
Als een papieren engel zweeft ze door de tuin, wikkend en wegend met de planten die ze gekocht heeft. Geen dampende koffie met croissants. Ik dool als een kluizenaar rond in de sacristie die gisterenavond voor de sauzen diende, scharrelend in het overschot.
zij en de bloemen
ik en de afwas
Voor we weg gaan moet de keuken proper zijn.
We hebben de regenjassen meegenomen. Zij rijdt voorop. Huizen kijken. Soms zegt ze: kijk, die ramen hebben een mooie kleur, dat zou bij ons ook niet misstaan.
Ergens op een bank leest ze een boek, ik een krant. We drinken Fanta-light.
Thuis heeft iemand de Camembert opgegeten. Er ligt nog wat vereenzaamde smeerkaas in de frigo.
De ochtend erna...omelet met champignons. Ingeduffeld in kamerjas geniet ze van haar tweede tas koffie. Geen slaperigheid meer te bespeuren in die fonkelende ogen die me vertellen dat ik vandaag niet de ganse dag op een stoel zal zitten turen naar woorden. Er is een barst in de façade die moet gedicht worden. Na die fietstocht van gisteren is teveel gevelschoon op haar netvlies gebleven. Ik zal het zelf wel doen maar ik heb je advies nodig, zegt ze diplomatisch.
Wanneer?
Vandaag, nu.
Laat mij het doen.
Wanneer?
Na de kelder.
Dat duurt nog tien jaar. Hou op in die kelder en dicht die barst vandaag.
Eerst de krant en dan straks.
Goed, vandaag dan?
Vandaag.
Ze glimlacht mild. Ze denkt: wat hebben we aan woorden.
Weet je nog, die dame die in avondtoilet door die kille ochtend aan het water slenterde? Je komt niet vaak
's ochtends vrouwen in avondtoilet tegen. Zo zwierig als ze leek te bewegen, zo onzeker was ze over waar ze heenging. Misschien wou ze zich in het water storten of was ze op zoek naar zuiverheid, naar de schoonheid van die ochtend aan het kijken.
Ikzie alleen maar schaduwen en contouren een wereld in vernieuwing de kraaien weten het ook het wordt lente de landwegen worden droog en ik zal licht gekleed door de ochtend gaan en aan niets denken, niet aan haar, aan jou of aan zijbijmij Met het wild de straat oversteken misschien rijden ze me wel omver maar het zal nooit mijn schuld zijn overstekend wild.... Moeder, bescherm mij zoals vroeger ik, het kind dat uit uw buik spartelde ik heb u gelukkig gemaakt even maar
Stoere jongens en knappe meisjes. Ze doen zoals op MTV. Nog even voor het uitgaan gaan ze voor de spiegel staan. Zonder tegenslag worden ze onoverwinnelijk. Ze zitten boordevol geloof. Ze kunnen fabelachtige dingen denken. Slip-poses en gecamoufleerde borsten die liegen voor wie zich de waarheid pretendeert. En daar kijken ze dan watertandend naar uit, naar stoere reclame met sensuele vrouwen gehuld in satijnen gewaden. Drink een Martini en rook een Marlboro. Roken en alcohol zijn dodelijk staat er dan geschreven. Wie wil mijn stilte? Ik wil onderduiken in het geroezemoes van een stad. Met in mijn linkerhand een zelfgedraaide sigaret fiets ik met de tijd der traagheid erdoor. Geen grootstad als Brussel. Dat is koorts op nivo. Neen, dit is een plattelandstad, een fietsende stad, een stad die 's ochtends loom de slaap kan weggeeuwen, uitdeinend vanuit middeleeuwse gevels. We zitten in het hol van de winter en toch is de wind zacht. Het daglicht is nog niet geboren. In het centrum heien machines palen in de grond en wordt het grondwater weggepompt. De bouwwerf is als een voetbalveld verlicht terwijl bouwvakkers met rubberen laarzen zich zwaarbeladen door het slijk ploegen. Het heeft iets, zo een middeleeuwse stad 's morgens in vernieuwing. Aan het kanaal doet een reiger een mislukte poging om op te stijgen uit het water. In een walm van brouwselgeur loopt mijn weg verder langs de Dijle waar men in middeleeuwse tijden Margriet ingesmeten heeft nadat ze verkracht en gesmoord werd. Het lijk dreef stroomopwaarts. Ook dat heeft deze stad, een legende. Ik ga rusten aan het meer, kijken tot de zilverschijn op het water met het daglicht verdwijnt. Dan keer ik terug naar de stad om te beginnen. Het ongevraagde van het werk is tot mij doorgedrongen. De middag is voorbij. Ik heb afgesproken met Caroline die ik niet ken, tenzij van twee keer aan de telefoon en drie e-mails. Wie zijn ze aan de lijn? Toen ik haar zag was ze anders dan ik me voorgesteld had. Caroline was doodnormaal, net zoals alles. In het zigeunerverblijf liepen kinderen als loslopend wild en hadden de vrouwen diep uitgesneden decoltés. Ik liep erbij, met Caroline naast mij. Ik heb vandaag de overgang naar het donker gemist en ben te voet door de storm naar huis gegaan. Het was zo dat ik het opschrijf om nooit te vergeten.
het wordt weeral volle maan krijg roest in de keel de rede verschroeit in emotie niet wild van verlangen en ik heb nog niet alles geprobeerd Comme s'il s'etait trompé de film, un soldat de Napoléon croise le chemin dun enfant à trottinette, accumulation d'anachronisme, la pauvreté-richesse, tradition-modernité, une grimace, entre le rire et lappel au secours .
En zij zei: ooit zal ik zeggen dat het goed geweest is, dat het genoeg is geweest.
Het is mistig hier. de lucht lijkt op mat glas (koepel van opaal acriliet).
Het is vochtig en als je binnen het licht niet aandoet blijft het donker.
Het is ook fris. Geen lentegeur in de lucht. Een geur van smog zelfs op de
boerenbuiten.
Ik sta buiten moeilijke boomstronken te ontwrichten met een kliefijzer, een
bijl en mijn
"dikke hamer".
Mijn schouder doet pijn. De steel van mijn hamer is nu afgebroken.
In de haag zit een merel te broeden en in de klimop een mus. Ze zijn niet
schichtig als ik buiten kom.
Ik heb ook een krant gekocht maar die ga ik nu niet lezen. Dat is voor vanavond
na het eten.
Vanmorgen heb ik vier schapenkotteletten gekocht...een kleine bloemkool, wat
gehakt en tomaten. Er is nog een courget en een paprika in huis.
aan de overweg van verkeer schuurt lawaai de tijd gewetenloos stilte doorbrekend..
Komaan Warket, hou nu op met dat gelul en beschrijf wat ge ziet.
Bekijk dat zagemeel in dat roze lichtschijnsel en zie die verroeste kachel daar
buiten staan.
Het is hier verdomme stil. Niks beweegt. Zelfs de tijd neemt een pauze. Dat kan
een mens niet ontgaan. We wonen in een dorp dat verschroeit in moderniteit. Het
begon toen ze die ouwe boerderij sloopten en er een appartementsgebouw bouwden.
Daarna nog meer. Het dorpsplein werd geplaveid en er kwam een vijver met een
fontein. Meerwaarde voor vastgoed en commercianten. Nog een paar cafés en een
verkaveling erbij. De leeuwerik hoor je niet meer met al dat lawaai. Dit dorp
raakt overbevolkt. Zeg dan gewoon dat je dit dorp klote vind in plaats van tweehonderddertig
letters hieraan te spenderen. Wees nu eens eerlijk: is dat echt de moeite
waard?
Wie ben jij, dat ge mijn schrijfsel zomaar doorbreekt?
Ik ben wat jij geschapen hebt in uw waanzin.
In mijn pyjama kijk ik buiten naar die verroest kachel. Het is niet koud en
niets beweegt. Ze heeft gelijk. Ik kan er beter naar kijken.
Het nieuwe fietslicht schijnt in het
donker een ander licht. Modder in het midden van een veldweg en rechts een
berm. Ik rijd er tussen door. Koude regen en windvlagen striemen. De terugkeer
lijkt oneindig ver. Verwelkomd met een hete kom soep, eens mijn ijzig gezicht
ontdooid, ben ik thuis. In deze voorjaarsdagen rijpt verlangen stil en meer
alsof het de laatste lente zal zijn. Langzaam in de nacht blijft de maan
verscholen in joelende wind. De berk verliest zijn laatste wintertakken. Hier, elders
schreeuwt de wereld een lied.
Passagiersboot vaart roekeloos op rivier en
botst tegen een hindernis. De boot maakt water. Net voor hij zinkt kunnen we
overstappen op een andere boot. De kapitein is een vriendelijke vrouw met
lichte baardgroei. Op het benedendek open ik een deur en zie een zestal
zwakzinnigen TV kijken. Ik ben er niet welkom. Een bemanningslid kan net
voorkomen dat een van hen me brutaal met een broodmes te lijf gaat. We worden
aan wal gezet in een park waar een luidruchtige taxi ons oppikt en naar een
begrafenis van een naast familielid brengt. Ik ben verantwoordelijk voor de
kist. Er wordt van mij verwacht dat het lijk er per ongeluk niet uitvalt. De
uitvaartmis heeft plaats in een kathedraal. Ik trek net zoals vele aanwezigen
mijn schoenen uit, doch bedenk mij als de plechtigheid begint. Mijn
broekspijpen slenteren tegen de grond.De schoenen liggen in de sacristie door elkaar. Mijn schoenen zijn
verdwenen. De onderpastoor komt eraan. Bestel in het vervolg de mis bij mij,
zegt hij. Dan krijg je een betere service, worden schoenen netjes bij elkaar
gehouden en is er een discobar voor bij de koffie. De vrouw van de koster heeft twee vinnige
pijphonden meegebracht en vraagt of ik ze voor korte tijd wil bijhouden. Doe ik
wel. Ik neem ze mee binnen in de kathedraal waar wierookmist de aanwezigen doet
vervagen. Dan pas merk ik dat de pijphonden niet aan de leiband zijn. Luid
blaffend hebben ze zich bij de kist geschaard waardoor de gewelven beginnen te
mompelen. Ik tol naar beneden, word wakker en hoor
geluiden alsof het een aanraking is. Het is nog maar drie uur in de morgen. Soms verliezen we een spel, valt zomaar een
voegel in volle vlucht uit de lucht en gaan dingen verkeerd. Soms gaat alles
kapot in onherstelbare breuklijnen en zeggen we neen, voorlopig ontstemd door
losgeslagen regendruppels pletsend op een gespannen vilt. Dan lezen we een boek tot de bladzijden
loodzwaar in slaap dwelmen en het rijk der dromen tot leven komt. Dan ging ik met mijn ouders en broer op
reis met een groot schip. Op het benedendek zaten marktkramers hun waar te
verkopen. De meesten waren Arabieren. Hoewel het me door mijn ouders verboden
werd, waagde ik me tussen de kooplieden die me meteen aanklampten. Ach ja, aanklampen is een groot woord. Het
leek daar een gewoonte te zijn dat mensen massaal tegen elkaar riepen en mekaar
aanraakten. Er werd gekookt, geproefd en gezongen. Ik
kocht vier grote gekookte oesterzwammen: één voor mijn vader, voor mijn moeder,
mijn broer en mezelf. Ik hoorde vertellen dat sommigen mij vijandig gezind
waren. Vooral de Afrikanen die op het middendek vertoefden waren hier niet
welkom omdat ze arm en primitieven waren. Voor mij werd een uitzondering
gemaakt. Wij zaten op het bovendek. Het was daar muisstil omdat iedereen in
aparte kamers zat. Toen ik terug wou keren naar het bovendek
kon ik het niet nalaten langs het middendek te gaan alwaar ik door een Afrikaan
beroofd werd van mijn oesterzwammen. Die keerde echter op zijn stappen terug en
toonde spijt van zijn daad. Ga mee naar beneden. Ik zal tonen waar ik
die zwammen gekocht heb. Toen werd hij bang. Toch ging hij
schoorvoetend mee. Tot zijn grote opluchting leek
niemandzich tegen hem te keren.
Integendeel, er werd hem thee en fruit aangeboden. Vanaf dat moment werd er een bestand
gesloten. Van het bovendek wilde niemand hiervan iets weten. Zelf was ik daar
niet meer welkom. Alleen mijn vader mocht ik nog bezoeken. Die vroeg me
voortdurend of ze mij niet beroofden. DeAfrikaan had me een kortere weg naar het benedendek getoond. In het
begin was het moeilijk omdat we langs ijzeren staven en steenblokken moesten
klimmen, maar ook dat werd een gewoonte. Soms waren er rellen die bloedig konden
zijn, maar telkens kon ik bemiddelen. Mijn vader stond hier afkerig tegenover. Hij werd gekweld door angst en had
verdriet omdat ik door de mensen op het bovendek verstoten werd. Bovendien had mijn broer een raad
opgericht die moest toezien dat niemand naar boven kwam. Mijn vader vreesde dat
het ooit tot een fatale confrontatie zou komen tussen mijn broer en ik. Mijn
moeder zou dat nooit teboven komen. Ik voelde me hiervoor schuldig maar kon
het het me niet laten om telkens met de Afrikaan naar benden te klimmen. Meestal gingen we dan geschillen tussen
kleine gemeenschappen bijpraten. Dat ging gewoonlijk over een vrouw, want die
waren nauwelijks aanwezig. Soms ging het over handelswaar. Het temperament van
die mensen dreef hun zover dat ze ervoor zouden willen doden. Het deed me
pijn maar een raadsel bleef het niet. Ik zocht naar een engel, en zo werd ik
verliefd op een van de weinige vrouwen tussen de Arabieren. Ik keek in haar ogen als die me bij
toeval raakten. Meer vrouwelijkheid had ik nooit gezien. En dan kwam het schip ter plaatse en werd
er geen afscheid genomen. Alles werd zoals voordien. Daarna zat ik op een bus toen de
chauffeur, die in feite fietste, langszij viel. Het leek of hij al rijdend iets
van de grond wou rapen, maar uiteindelijk viel hij krampachtig neer. Zijn gezicht was overdadig bezweet en hij
stamelde: mijn hart gaat het begeven
Heeft
iemand een telefoon bij de hand? Hij krijgt een hartinfarct! De reizigers stonden rond ons heen te
drummen terwijl de chauffeur zich aan me vastklampte. Volhouden, schreeuwde ik. Ze komen U
halen. Uit zijn mond stulpte een groenachtige
vreselijk stinkende brij die tenslotte langs mijn hemdsmouwen droop. Uiteindelijk is hij nog voor de
hulpdiensten kwamen gestorven in mijn armen. Er was geen houden meer aan. Het is nog maar twintig voor vijf in de
morgen. Ik heb nog anderhalf uur tijd. Net op tijd om met haar een huis te
huren voor een week. De keldertrap lag bezaaid met op maat
gezaagde boomstammen. Af en toe kwamen kennissen van vroeger op bezoek. We hadden een hond en een kat. De hond
liep voortdurend weg langs een overweg en de kat zat onder de builen. We hadden met dat beest te doen maar
konden aan haar aandoening niet verhelpen. In het huis was een ruimte waarin de
muren vol hingen met kleine brandende kaarsen die ik telkens moest doven als we
weggingen. Terwijl ik dat deed morste ik met tabak
en wijn op de dure meubels en stroomde er water over de vloer, doch niet
overvloedig. Telkens zei ze voor we vertrokken: pas toch op, we gaan een
schadevergoeding moeten betalen aan de eigenaar. Ik voelde dan ouderdom en
verval en als we uiteindelijk naar buiten gingen
leek het alsof iemand op me stond te wachten. En op een keer, in klaarlichte dag, vloog
er een straaljager pijlsnel in het rond. Hij maakte vervaarlijke bochten met
een hels lawaai en begon lager te vliegen tot hij dichtbij neerstortte. We waren net niet geraakt maar ik zag de
bommen voor het venster dampen. We belden de hulpdiensten. Die vertelden
nadat ze twee vliegeniers opgeborgen hadden, dat het ongeluk te wijten was aan
overmatig gebruik van cannabis. Mijn zoon zegt dat onze samenleving
rotzooi is en dat hij leeft om zich voort te planten, en ik zeg: je hebt
gelijk. Overleef in deze strontbedorven cultuur met een visie, bekijk het
tafereel maar probeer in godsnaam geen wereldverbeteraar te zijn want dat doet
pijn tot het einde. Hij is nu een volwassen mens. Hij weet
precies wat hij wil. Dat denkt hij. Hij vertelt me dat de tijd sneller gaat
wanneer men geen afwisseling heeft in het leven. Ik zeg: ge hebt gelijk. Hij zegt dat beweging positief is en ik
zeg: ja, ge hebt gelijk. Hij heeft zijn haar laten knippen om
betere kansen. Hij wil het maken op zijn manier. Zijn
droom is om boswachter te worden. En ik zeg: dat is een prachtig beroep. Voor hij met de hond naar het bos
vertrekt vraagt hij mij of hij mijn fototoestel kan lenen. Hij is vertrokken
voor een uur of drie. Hij zij: ik hoop dat het nog gaat sneeuwen. En ik zei:
dat zou prachtig zijn, ik maak voor vanavond stoofvlees klaar. In zijn bizarre dagelijksheid redt hij
mij van de ondergang aan de dagelijksheid. Wat vieren wij vandaag? wat is het
vandaag eigenlijk? Daglicht vol vogels. En volle maan.
Daarvoor moet het donker zijn.
8h: Met wind in de buik wordt ik wakker.
Zijbijmij strijkt een kledingstuk dat ze meteen zal aantrekken. Dan gaat ze
weg. Ik denk aan Kamiel, een jeugdvriend van
mij. Gisteren liet hij mij weten dat hij al maandenlang vecht in een ongelijke
strijd met zijn lichaam. Ze hebben net een nieuw boek van hem gepubliceerd. Hij
vroeg me of ik zou komen naar de presentatie ervan. Ik hou me taai, schreef hij
nog. 8h30: Onder een grijze lucht een tas koffie
en een zelfgedraaide sigaret. Gescharrel in letteren uit een half uitgelezen
krant.Het gaat zo snel. Zijbijmij heeft gevraagd om de was te
drogen. Op de slaapkamer staat een rek. Doe ik zo meteen. Eerst wil ik mij die nare
droom nog herinneren. Jij hield mij wakker in paniek met blauw
flitslicht in de kamer. Ik hield een baby zonder ledematen in mijn armen. Het
hoofd lachte de wereld toe. 11h: Vandaag schipper ik ondeskundig, doch
met interesse tussen wat ik zou willen doen en wat ik hoor te doen. Breakdansend zal ik deze dag niet
doorkomen. Hooguit wel mezelf onwaarschijnlijk schrijvelaarsachtig overtreffen
en halve waarheden tot de verbeelding sublimeren. 12h: Een boterham met kaas en
voorjaarskriebels in de tuin soigneren. Er druipt onverwacht een speekselgeut uit
mijn mond. De inwonende zoon is ook opgestaan. Ik ben de vader die papa noemt. Kijk naar die ouwe stoel in de struiken die
reikt naar afwezige tijden. Zie het uitgedroogde wijnglas van gisteren rood aangeslagen
staan. Het zijn getuigen in langzaam verderf. Deze dag omhult als een parasiet de tijd en
veegt de dood van tafel. Niet verplicht denk ik aan Kamiel. 16h: Terwijl ik zachtbeulend maretakken uit
bomen haal, woekerende bruidsluiers uit dakpannen snoei, kijk ik ernaar uit om
vanavond een kieken te braden met zelfgemaakte appelmoes. Daarna ga ik proberen
mijn leven te beteren want het is niet alleen van mezelf.
Tien voor negen. Ze is net vertrokken als ik
beneden kom. Ik ruim het huis, vul het afwasmachien, kuis het gasvuur, dweil de
vloer, klop het tapijt en de kussens uit, cireer de eettafel en maak nu
stoofvlees klaar. De zon schijnt al sinds vanmorgen. Het huis
ruikt naar kruidig stoofsel van laurier en tijm. De temperatuur is zacht. Het
nageslacht eet vanavond mee. Ik ga zelfgemaakte frieten bij het stoofsel serveren.
Niet vergeten om naar C. te bellen. C.? Hé, gij zijt het. Ik dacht u ook te bellen. Is dat Cubaans optreden vanavond? Ja. We kunnen niet komen. Dat is jammer. Zeg, ik ga afleggen want ik
sta hier in t stad in een pashokje. Even in het kasserol roeren en wat trappist
bijgieten. Dan ga ik aan de buitentafel in de zon, in witlicht en insecten in
tegenlicht zitten. Er ligt een goudgroen kussen op de tafel. Het is het
zonlicht dat het groen een goudkleur geeft. De paasbloem die twee weken geleden
verplant werd staat nog recht. Iemand in de buurt maait het gras. Een
herkenbaar zomers zaterdaggeluid. Het is nog geen zomer. Achteraan in de hof staat een meer dan
honderdjarige Taxusboom en een houten kruis met een Christusfiguur eraan
genageld. Recht tegenover is de pastorie. Tussen het kruis en de pastorie loopt
een smalle kasseiweg. Ik proef van de saus. De stoofpot mag van
het vuur. Nu kunnen de kruiden nog twee uur in het stoofvlees trekken. Zijbijmij is blij als ze s avonds thuis komt
en haar zonen en schoondochter ziet. Het eten is klaar. Tafelen in gepalaver.
De muren luisteren mee. De volgende ochtend sta ik als eerste op.
Het is half negen. Wind en motregen. Geroosterd brood met kaas en hesp. Sterke
koffie. Ik drink een tweede grote jat met veel suiker en melk. Je moet eens naar de kapper gaan zegt ze,
wanneer ze een half uur later erbij komt zitten. Ze wil ergens naartoe vandaag.
Desnoods gaat ze alleen weg. Ik aarzel, bedenk, wankel in gedachten en Waarheen
zullen we gaan? Naar een museum? Te saai. De markt? Er is nog eten genoeg. Laten we een nieuwe
regenton kopen. Oh ja. Een houten regenton. Maak je klaar
en kam je haar. Ze straalt. Ik rijd. Ze kijkt verbaasd. Het gaspedaal
staat rechts. Anavent, we zijn vertrokken met dertig kilometer per uur. Het
moet nog wennen. Op de hoofdbaan wordt de snelheid stoutmoedig naar
vijfenzestig gedreven en op de autostrade halen we een duizelingwekkende
snelheid van honderd kilometer per uur. Nog
een wegomleiding, wat verkeerslichten, zien dat niets omver gereden wordt kijk,
een tuincentrum! Waar is de parking? Aan de overkant. We zijn er net niet
voorbij. Opgelucht volg ik haar langs de automatisch
opengaande deur naar de naar anijs-ruikende democratie. Namiddag: we zijn terug, doch zonder
regenton. Het moest een houten zijn. Na deze wanhoopsdaad is het goed om een
thuis te hebben. De jongste zoon doet aikido in de tuin. Het gaspedaal staat nu weer op nul. Op de
tafel ligt het paradijs: een half uitgelezen boek, een ongelezen krant en wat eigen
schriftuur om te verbeteren. Ik heb ook nog iets ruw in mijn hoofd om met een
schrijfpen op te schrijven. Zal ik wat houtklompen klieven en het vuur
aansteken? Doe dat. Ik maak voor vanavond een
quiche-schotel klaar.
Ik ging meehelpen op een groot Iers
openluchtfeest. Mijn taak bestond erin om drank te serveren. De barman toonde hoe
het moest. Eerste tapte hij een kruik vol met bier en
deed er dan enkele scheuten whisky bij. Dan goot hij het in zijn hemdsmouw en schudde
hij ermee. Je schenkt de glazen vol vanuit de mauw. Vraag nooit of iemand nog iets wil.
De glazen moeten vol blijven, vervolgde hij. Ondertussen kwamen de genodigden een voor een
aan de tafels. Het ging er joviaal aan toe. Het was niet nodig dat ik de taal
verstond want men schreeuwde met wijde gebaren. Tegen de avond werd ik verzocht de
brandweerlui, die om een ongekende reden op het dak zaten, te bedienen. Met een volle mouw biercocktail klauterde ik
met moeite langs schamele houten ladders en wankele dakgoten tot op het hoogst
gelegen dak. Terwijl ik de brandweermannen serveerde dronk
ik mee en werd ik bedwelmd door de drank. Toen ik wakker werd waren ze verdwenen. Ze hadden
de ladders meegenomen. Ik zocht naar een afdaling. Daarvoor moest ik
over glazen daken. Alles waaraan ik me vastklampte was versleten en stond los.
Ik was toegewezen op mijn schamel evenwicht. Dan kwam ik een vriendin tegen. Ze liep als
een kat over boorden en de glazen daken. Ik vroeg haar langs welke weg ze gekomen was. Ze zei: trek uw plan. Ik heb u al zolang niet
meer gezien. Zoekend met evenwichtsstoornissen ontdekte ik
een stalen trap die naar beneden leidde. Ook die was onstabiel en toen die een paar
verdiepen boven de begane grond eindigde, klom ik op een glijbaan schuin ernaast. Ik slurpte het restant uit mijn hemdsmouw en
gleed naar beneden. Op dat ogenblik viel de trap met een hels lawaai vlakbij de genodigden te
pletter. Waar ben je gebleven, vroeg de barman
teleurgesteld. De Ieren hebben dorst. Her en der lagen mannen en vrouwen
uitgestrekt in het gras. Ik serveerde hen opnieuw uit mijn hemdsmouw.
Het feest kwam terug tot leven. Dan werd ik wakker en beleefde ik de dag.
Waar zit de werkelijkheid, vraag ik me dan af.
Met de fiets in het
verkeer adem ik langs mijn neusgaten. Die pikante lucht mag niet langs die keel
van mij. Ik wil het paradijs. Het is winderig vandaag, en bewolkt. Eet een stuk pizza mee.
Warket, wordt niet zat zodat je nog thuis geraakt. Vannacht heeft het gestormd.
Ik heb er niets van gehoord. Ze ziet er belabberd uit in die halfdichtgeknepen
kamerjas. Ze heeft de griep. We geven mekaar geen kus. Onderweg liggen
afgeknakte takken over de veldweg en een enkele omgewaaide boom. Het stormt nog.
Ik moet van mijn fiets. Alleen bergafwaarts ga ik op mijn pedalen staan. Deze
windstreek leeft. Als ik thuis kom poets ik al wat zichtbaar is binnenshuis,
maak ik de vuilbak leeg en kook ik een waterzooi. s Avonds komen zij twee onverwacht.
Zij en hij ook. Eet mee zeg ik nog. Ze
slurpen uit de taljoren. Ondertussen houden we van elkaar. Die vrijdag is
ondertussen drie dagen geleden in een
tijdsdronk verdwenen. Zelf heb ik niks speciaals gedaan. In de wereld is ondanks
veel geschreeuw niks veranderd. Alleen de rupsen gaan wat vervroegd op de
eikenboom kruipen en de paasbloemen bloeien iets vroeger. De spirea begint ook
al te witten. Het verleden gaat op pensioen. Niks is hier aan de hand. En ja,
dat mag ik niet vergeten te vertellen: in dit huis schreeuwt momenteel rock-and-roll.
Ik ben vannacht afwezig geweest. Het stormt buiten. De wind gaat door mijn kleren. Toch sta ik hier met tranen in een omgekeerde lach te kijken naar wat onwaarheid zou kunnen zijn.- En ooit, zal ik misschien men geveinsde waarheid ontkennen. Ooit.
Mooi, gevoelig? In feite
is het niets meer dan een geboorteherinnering. Niemand gelooft mij als ik het
vertel. De Warket kletst weer uit zijn eigen wereld, zeggen ze dan. Wat is er nu zo triest
aan om uit een baarmoeder te glijden? Ik ben content geboren te zijn en angstig
om eens te moeten sterven. Ik ik ben ontstaan. Ik
kijk en verlies naar menselijkheid. Dan is het duidelijk dat
je de geboorte in elk geval wel herinnert, wat vaker voorkomt overigens. Ik
geloof je best. Mijn eerste herinnering was toen ik 1 en 2 maanden was en zelfs
van daarvoor meen ik me dingen te herinneren. Beeldmateriaal uit die tijd
veroorzaakt echter verwarring. Wat was er eerst? Waarom eigenlijk niet in ik-vorm geschreven? Waarom niet in de ik-vorm
geschreven? Dat doe ik al vijfentertig jaar. Soms wil ik dat ik hij is. Het
maakt geen verschil. Er slentert een spin naast dit toetsenbord. Vroeger zou ik
ze dood pletten met de onderkant van mijn vuist. Nu kijk ik ernaar. Dat maakt
het verschil. Hoe is de herinnering aan die eerste maanden? Zelf herinner ik me de vloer waarover ik
kroop, en een koude deurkier naar een
verboden trap. Ik klampte me vast aan uitsteeksels in muren en rook aan mijn
pols. Dat doe ik nog.
Mooi, gevoelig? In feite
is het niets meer dan een geboorteherinnering. Niemand gelooft mij als ik het
vertel. De Warket kletst weer uit zijn eigen wereld, zeggen ze dan. Wat is er nu zo triest
aan om uit een baarmoeder te glijden? Ik ben content geboren te zijn en angstig
om eens te moeten sterven. Ik ik ben ontstaan. Ik
kijk en verlies naar menselijkheid. Dan is het duidelijk dat
je de geboorte in elk geval wel herinnert, wat vaker voorkomt overigens. Ik
geloof je best. Mijn eerste herinnering was toen ik 1 en 2 maanden was en zelfs
van daarvoor meen ik me dingen te herinneren. Beeldmateriaal uit die tijd
veroorzaakt echter verwarring. Wat was er eerst?Waarom eigenlijk niet in ik-vorm geschreven? Waarom niet in de ik-vorm
geschreven? Dat doe ik al vijfentertig jaar. Soms wil ik dat ik hij is. Het
maakt geen verschil. Er slentert een spin naast dit toetsenbord. Vroeger zou ik
ze dood pletten met de onderkant van mijn vuist. Nu kijk ik ernaar. Dat maakt
het verschil. Hoe is de herinnering aan die eerste maanden?Zelf herinner ik me de vloer waarover ik
kroop, en een koude deurkier naar een
verboden trap. Ik klampte me vast aan uitsteeksels in muren en rook aan mijn
pols. Dat doe ik nog.
8h: de koffiegeur maakt
me wakker. L. is vroeg opgestaan. De lucht is nog gesluierd. Ze voorspellen
zomerweer. Wat eten we vandaag? Ik
ga straks winkelen in het dorp. Er klopt iemand op de
deur. Het is onze pa en ons ma die langs komen. Ze hebben een fruittaart en
schuimwijn meegebracht. Hij vertelt over het verleden. Zal ik een carpatio maken,
ik moet toch naar de beenhouwer. Neen. Wij vertrekken zo
meteen. Bij de beenhouwer koop ik
vier stukken soepvlees, een halve kilo gehakt en twee zwarte pensen. Bij de
kruidenier een bot wortelen, tomaten, champignons en tomatenpuree. Ik maak spaghetti
klaar. De saus pruttelt. Met
kousen en sandalen aan ga ik aan de buitenschrijftafel zitten. Koud is het
niet. Het is windstil. Ik heb mijn mouwen opgerold. L. draait een sigaret. De
zon schijnt net tussen twee wolken heen. Een lichtscheut om zo weer te
verdwijnen. Ik ga de saus bijkruiden. Wil jij ook nog een stuk
taart? Ze twijfelt voor een kleine portie maar. Als het begint te waaien
gaat ze binnen een boek lezen. De opklaringen verminderen. De hond heeft de
keukendeur open geduwd. In de tuin staat een bank
die zo oud is dat het riskant wordt om er nog op te zitten. Ze heeft
feestavonden gediend. Nu staat ze daar langzaam in elke zonsondergang te
vergaan, dient ze enkel de herinneringen
nog. Is er spaghettisaus
genoeg? Jean zou graag mee eten. Hij heft het deksel op van het boordevol
cassool als hij dat vraagt. Ja, meer dan genoeg. We
eten om halfzeven. L. doet een namiddagdut.
Niet wakker maken. Pas om kwart na zes fluister ik in haar oor: Binnen een
kwartier wordt het eten uitgeschept. Het is donker geworden.
De oranje pleinverlichting weerkaatst haar licht over een deel van de tuin en
de binnenkoer. Echt donker is het hier niet. Ik kan buiten in de nacht mijn
teksten lezen en schrijven. Soms mis ik het donker. Wil jij nog een stukje
taart? Neen, het is genoeg
geweest. Ze is verkouden. Ik bal lucht in mijn vuist.
Het ouderhuis werd verkocht en staat nu
leeg. Op de bank achteraan in de tuin zitten ze getweeën gevangen in een onbewogen
blik. Het is de laatste dag, tevens de eerste bezitteloze dag. Nu moeten ze weg.
Te laat om opnieuw te beginnen, te vroeg om een einde. Nog voor de nieuwe eigenaars komen, verken
ik de ruimten waarin ik opgegroeid ben. Voor het eerst zie ik leegte in dit huis.
Mijn inscripties in de dwarsbalk op zolder zijn nog duidelijk zichtbaar. Ik had
er een plaats voor mij alleen waar ik me kon terugtrekken in geborgenheid. Ik voel en riek het nog. De slaapkamer die
ik met mijn broer deelde, hun slaapkamer die steeds netjes was, de woonkamer
die gek genoeg nu door haar leegte kleiner lijkt, het waskot met de waterput Een
voor een bezoek ik de lege ruimten en schraap er de herinneringen weg. Ik
bewaar ze in het breekbaarste van mezelf als troost voor die twee op de bank
achteraan in de tuin. Hij heeft haar hand in de zijne gevouwen
alsof hij bang is dat ze zou wegkantelen. Die sterke werkmanshand is
onveranderd gebleven. Ze kijken elkaar niet aan. Ze kijken mij niet aan. Te
broos voor aanspreekbaarheid. Kom, het is tijd om te gaan. De weg is nog
lang. Pas dan raken onze ogen elkaar. Wij drie als enig overgeblevenen uit een onstuimig
leven, nu als een gebroken spiegel in niemandsland.
Ik ben warket, en gebruik soms ook wel de schuilnaam warket.
Ik ben een man en woon in de wereld (de wereld) en mijn beroep is zien bouwen.
Ik ben geboren op 11/09/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: vanalles.