Het ouderhuis werd verkocht en staat nu
leeg. Op de bank achteraan in de tuin zitten ze getweeën gevangen in een onbewogen
blik. Het is de laatste dag, tevens de eerste bezitteloze dag. Nu moeten ze weg.
Te laat om opnieuw te beginnen, te vroeg om een einde. Nog voor de nieuwe eigenaars komen, verken
ik de ruimten waarin ik opgegroeid ben. Voor het eerst zie ik leegte in dit huis.
Mijn inscripties in de dwarsbalk op zolder zijn nog duidelijk zichtbaar. Ik had
er een plaats voor mij alleen waar ik me kon terugtrekken in geborgenheid. Ik voel en riek het nog. De slaapkamer die
ik met mijn broer deelde, hun slaapkamer die steeds netjes was, de woonkamer
die gek genoeg nu door haar leegte kleiner lijkt, het waskot met de waterput
Een
voor een bezoek ik de lege ruimten en schraap er de herinneringen weg. Ik
bewaar ze in het breekbaarste van mezelf als troost voor die twee op de bank
achteraan in de tuin. Hij heeft haar hand in de zijne gevouwen
alsof hij bang is dat ze zou wegkantelen. Die sterke werkmanshand is
onveranderd gebleven. Ze kijken elkaar niet aan. Ze kijken mij niet aan. Te
broos voor aanspreekbaarheid. Kom, het is tijd om te gaan. De weg is nog
lang. Pas dan raken onze ogen elkaar. Wij drie als enig overgeblevenen uit een onstuimig
leven, nu als een gebroken spiegel in niemandsland.
|