10h30: Ik ben Theo tegen gekomen. Theo heeft net zoals ik voor
dezelfde aannemer gewerkt. We zijn ondertussen vijf jaar ouder
geworden. Theo is onveranderd gebleven. Hij draagt nog altijd zijn
grijs meesterschapspak. Alleen zijn bril heeft hij gemakkelijkshalve
geruild voor lenzen.
En hoe gaat het professioneel?
Goed. Fantastisch. Ik voel me veel beter.
Het is goed om Theo nog eens te ontmoeten. Kortstondig dan.
Verder nog is er een voorlopige conciërge met overgewicht en één
boventand. Dom maar goedaardig. Alhoewel, uit simplisme heeft hij iets
tegen Afrikanen.
Vergevingsgezind luister ik halfdoof naar hem. Tijd om een sandwich te eten, iets te drinken en te masturberen.
Aan de abdij zijn de kasseileggers niet geweest. Net zoals gisteren
zullen ze in het schemer opdagen. Ondertussen fotografeer ik een paar
wolken en een ezel.
Iemand, geslaagd in een cursus natuurbeheer, komt de ezel
voederen. Pas op, hij bijt zegt hij tegen mij. Terwijl leunen we over
het weidehek. Tijd om verder te gaan.
in maanlicht op een boomstam
geschreven
staan sterren aan de hemel
mooi is dat
en die maanschaduw
verlicht de nacht
Niet vergeten voor morgen-zondag he?
En breng wat stoute schoenen en stormkledij mee. Je weet maar nooit.
De slaapkamer wordt verlucht, de badkamer proper gemaakt. Alleen de sifon moet ik morgenvroeg nog ontstoppen.
Ultieme grijswaarde is hier troef. Ik bedoel het weer. De wind die
waait. Soms valt er nattigheid uit de lucht. Ja, uit die grijze lucht
kletsen regendruppels neer.
De houtstoof jankt de hitte uit haar gietijzeren lijf. Ik zorg ervoor dat haar vuur niet voor middernacht zal uitgaan.
Ondertussen riek ik aan de zoetigheid van een vinger, een deel van
mijn pols. Die van haar en die van mij. In een flits heb ik ouderwets
welgenoegen ontdekt. Heerlijk is deze stommeliggenhilariteit. Opnieuw leunt zijbijmij dicht bij mij en zoenen we mekaar. Zo wereldwijds.
Tussen twee veldwegen tuur ik naar
voorbijgaand verkeer vanop een bank in het geschemerte. Zelfs in het halfdonker
blijven regendruppels aan een twijg als parels bestaan. Ik plas uitbundigheid
uit mijn lijf. De regen striemt mijn ogen bloeddoorlopen in een kort
vergezicht. Ik vervolg mijn weg. Straks arriveren is mijn doel.
Het stormt over dit land.
De berk ruift zijn wintertwijgen,
het overgebleven riet buigt
en danst met windvlagen...
het kapblok staat ernaast.
Zijbijmij leunt liefkijk zwaar op mijn schouder
en leest wat ik schrijf.
Ik schrijf terwijl ze leest
zoen haar zoals die eerste keer.
Dan gaat ze slapen,
blijf ik alleen achter in deze avond.
Mijn kleren hangen te drogen over stoelen.
Ik ben in tegenwind terug gekomen,
stroomopwaarts in de storm, met pijn en welgenoegen.
De omgeving leeft.
Met tussenpozen ga ik buiten staan.
Alles beweegt zo heftig....
het lijkt op een voorteken van het einde van de winter.
Misschien is het verbeelding die me spraakzaam maakt.
Er is geen hout meer. De deur blijft dicht. Hij kijkt naar de aankomende avond met een J.D.,
een inktpot en tabak. De vrouw brengt hout. Binnen zijn ze blij. Hij is blij.
De vrouw is blij. De bergrug is blij. Zelfs dit blad papier is blij. Het wordt
duister. Hij ziet niet meer wat hij schrijft.
Ik wordt wakker en zeg: ik rijd naar Leuven.
Ge zijt zot, zucht ze.
Vannacht reed ik langs onderbroken wegen en stond ik in een fietswinkel waar niemand kwam.
In het bos zag ik een panter vanuit een verlaten huis.
Ik kwam een kwartier te laat op het werk door een wegversperring.
Aan het station miste ik de tram en nam wat verder de bus aan een roltrap met veel volk.
Nu nog een schil soepvlees bakken en opeten. Dan mijn eerste sigaret in de wind.
Daarna snuit ik mezelf een bloedneus. De rest komt vanzelf.
De buurvrouw van een honderdtal meter verder stapt met haar keffer
voorbij. Ze is naar de krantenwinkel geweest. Onze hond raast als een
woeste beer naar de poort. Ze kan erom lachen en wuift me vriendelijk
een goede morgen toe.
Een beetje verliefd op zoveel genegenheid knipper ik wederzijds met
mijn rechteroor. Het is een begin van een droge winderige dag met
opklaringen.
Ik fiets naar de stad en neem mijn klassiek fototoestel mee dat ik al
twintig jaar bezit. Een handbediend zwaar metalen apparaat met een
zwart-wit film erin. Ik heb er een groothoeklens opgevezen. Daarmee ga
ik straks op het trottoir aan portretfotografie doen.
10h55: ik koop in een grootwarenhuis groentesap. Net voor de kassa krijg ik weer een bloedneus. Gênant is dat.
Met mijn neus in de weer geef ik aan de dame achter mij mijn portefeuille en vraag om te betalen.
Als ik buiten kom schijnt de zon en is na vijf minuten het bloed in mijn neus gestold.
12h10: ik eet alleen gezeten op de oude markt een dagschotel. De wind waait het stof van de weg.
Daarna laat ik op een bank in het begijnhof mijn eten verteren in bijtend zonlicht.
Op de terugweg langs het veld heerst tegenwind. Het overbevolkt hoge
gras woelt met de wind. Coureurs snellen mij regelmatig voorbij. Mijn
fiets waait omver.
Ze wil schijn en illusie ontgoochelen
niet meer op zoek
streelt ze verbeelding
verstopt om gezien te worden
Ze weet nooit hoe laat het is
het lijkt altijd nacht
met slijk in haar aders.
Och ja, zwijgzaam zit ik nu
zij die dit willen lezen,
lezen niets
Tesamen gestrengd in een menseleven
kneed ik het gedrocht wat men wijsheid noemt.
Snol gedrocht!!!
Ikbijhaar is als
laatste opgestaan. Volle maan bakt spiegelei.
Voor u drie? Ja, drie voor mij.
Na het ontbijt
ruimt ikbijhaar de tafel af en stopt Marco het vuile servies in het afvasmachien.
Er klinkt muziek door het huis. Vandaag is het windstil. Ikbijhaar heeft slecht
geslapen. Hij had over zijn vader en zijn broer gedroomd. Zijn vader was een
verbitterd man die niemand genegen was. Ikbijhaar moest op een bijeenkomst een
door iemand anders geschreven tekst voorlezen. Hij wist bij voorbaat dat de
tekst slecht geschreven zou zijn. Bovendien kende hij het onderwerp niet eens.
Daarom had hij gevraagd hem voorafgaandelijk te mogen lezen, maar de schrijver
bleek spoorloos te zijn.
Hij ging naar hem
op zoek in een groot gebouw waar mensen van alle soort pluimage logeerden. Het
was ingedeeld in ontelbare kleine schemerige kamers die verbonden werden door
centrale gangen. De mensen lagen er door elkaar. Plots zag hij zijn broer in
één van de gangen. Haast u naar buiten. Iemand zal u de tekst overhandigen
riep hij.
Eens buiten kwam
zijn vader aangelopen. Hij stopte haastig iets in zijn fietszak. Nog voor hij
hem kon aanspreken verdween hij alweer in het duister.
Het is snikheet.
Kleine fragiele wolken vatten vuur in de azuurblauwe hemel. Volle maan heeft
het ook gezien. Zijbijmij zit in de schaduw van een struik.
Moeders, we zijn
blij door julie gebaard te zijn, het nageslacht te vereeuwigen en niet gedoemd
in armoede geschapen te zijn.
Volle maan heeft
hoog boven de vallei twee roofvogels gezien. De hoofdpijn is verdwenen. Wie
kent deze laaiende maan?
Ikbijhaar zou een
lied in dit landschap van stilte willen zingen maar zijn stem is te schor,
verschrompeld door de roes van genot.
Niet ver vandaan
breekt een vlinder uit haar eerste gedaante. In een zonnestraal proeft ze voor
het eerst nectar uit het bloeisel. Zolang zal het duren tot haar veelkleurige
dunne vleugels verschrompelen in haar kortstondig bestaan.
Zijbijmij en Volle
maan gaan naar het dorp. Marco heeft in de zetel een deken over zich heen
getrokken. Hij slaapt. Ikbijhaar zit aan een tafel bij de deuropening. De zon
schijnt over de bergkam. De wind komt eraan. De kat zit naast hem op de stoel.
Het voorlaatste ontbijt...de laatste brunch op deze plaats. Nog geen afscheid.
Dat komt morgen wel.
Langzaam glijdt
het daglicht van de heuvel en doet de wind onverwacht het blad papier op en
neer bewegen. Schichtig proberen zijn gerimpelde handen alles te bedaren.
Weeral hangt in het Oosten een onbeweeglijk wolkendek over de bergen. Voor de
avond valt zal het hen niet bereiken.
Hij zweet en
stinkt door de hitte van de dag. Hij zal zijn voeten baden, zijn oksels wassen
met geurige zeep om bekoorlijk voor zijn geliefden te zijn. Hij is de tijd vergeten.
Hij weet niet wanneer Zijbij en Volle maan terug komen. Het lijkt of de avond
niet gaat vallen, dat het licht onbeweeglijk blijft.
De wind is opnieuw
gaan liggen. Hij kwam vanuit het Oosten. Er komt rook uit de schouw. Marco
heeft het vuur aangestoken. Een teken dat de dag ten einde gaat.
Pas in het
avondrood komen Volle maan en zijbijmij van het bergpad gewandeld. Het was de
laatste keer dit jaar.
Vanmorgen meer blauw dan wolken.
Windsdronk. Nachtelijke verzen opgeborgen tot ze opnieuw verschijnen om
vergeten te worden. Zijbijmij heeft goed geslapen. Nog een tijdszucht en de zon
spreidt haar licht en warmte over het dal.
Ik ijhaar loopt heen en weer rond het huis,
de brede voegen van het plaveisel ontwijkend. Dan gaat hij naar het
boventerras. In het Oosten hangt onbeweeglijk een dicht wolkenveld. Het lijkt
op bergen achter de bergen. Het lied van de wind kan hij door zijn doofheid
niet horen maar hij ziet de willekeurige beweging in de citroenbomen. Zelden heeft
hij zich zo intens en doelloos verbonden
gevoeld met de elementen van het leven: vuurzon, windadem en bewegende
schaduwen. Levensroes. De compagneros lezen een boek. Het is winter.
Hier dragen de bomen nu hun vruchten,
bloeien de bloemen en groeit het kruid over de heuvels. Onderweg plukken ze
mandarijnen, appelsienen, citroenen en rode cactusvruchten. Citroengeel,
oranje, olijfgroen en Bordeauxrood kleuren dit landschap. Het wordt tijd om
langs de bergpas naar het dorp te gaan. Hij gaat alleen. Zij pikken hem later
op. Ze rijden naar een verdergelegen dorp.
Net bij avondval zijn ze terug aan het
huis. Volle maan heeft hoofdpijn. Ze slaapt in de zetel terwijl ikbijhaar kip
ala rattatouille klaar maakt. Zijbijmij en Marco lezen. Het is muisstil in
huis. Je kan hier voetstappen op sokken horen. Zijbijmij snuffelt in de keuken.
Het eten moet nog anderhalf uur in de oven staan.
Niemand, behalve ikbijhaar, zal nog zin
hebben in een laatavondmaal. Alleen hongerige heksen uit het dal eten mee.
Dacht hij maar.
De ochtend nadien drijven donkergrijze
wolken haastig over hen heen. Miskende Godin der stormen, bemin ons met uw
toorn. Omhels ons met mistdampen, grijp ons met uw zwaarmoedigheid. Tappas! Een festijn met witte wijn. Voor
mij varkensnier in een gekruide sherry-saus. Ze rijden naar Malaga. In Malaga
wordt veel verbouwd. Aan het plein van de kathedraal lopen ze toevallig met hun
neus door een wijdopenstaand deurgat van een Ierse pub. Een pint Guines please.
Er scharrelen een vijftal duiven rond. Ze moeten zien dat ze voor het donker
aan het huis zijn. Op de terugweg breekt de zon door knoopsgaten
in het wolkendek. De hond en de katten verschijnen uit het struikgewas. Niet
veel later staan er opnieuw sterren aan de hemel. De kosmische avondroes begint.
De stormgod is gezwicht voor de nacht. Uitbundigheid maakt zich meester van
deze Goddeloze geesten, verlangend naar zintuiglijk genot. Marco en ikbijhaar hebben bij het vuur muziek
gespeeld. Ikbijhaar wil nog wat schrijven. De hond en de katten vliegen buiten. Ga niet over uw limiet. Drie dagen geleden
hebt ge uw grens al eens overschreden.. Dat is voor niks nodig. Dit middernachtuur ver overschreden gaat ikbijhaar
buiten staan en kijkt hij naar wat hem als kind fascineerde: de wijdsheid van
de sterrenhemel. Hij kust de maan, kilte en wind. Dierbaren gaan nu slapen. Zijbijmij
blijft bij hem omdat ze het niet vertrouwt hem alleen achter te laten in de
wellusten van het leven. Zwakkelingen zouden het beschamend vinden, maar hij,
een ridder in de nacht, vind het een voordeel tot z on liefde veroordeeld te
zijn. Het is tijd om te besluiten slapen te gaan. Zijn lichaam te laten rusten
dicht bij haar, haar lichaam, haar geest dicht bij hem.
Ik
ben nog niet wakker zegt volle maan. Nog zeven kilometer te rijden. Ze zijn gestopt in
bergachtig gebied Het
houtskool gloeit. Het ruikt hier naar braadsel.Varkensrib voor hem. De kerstsfeer is
verdwenen. Er kruipen zomervliegen
over de tafel. Na
het eten laat ikbijhaar een wind, krijgt hij nog een half glas wijn en dopt
volle maan een vetplekje op dit blad papier. Ze weet dat het mag. Dan rijden ze naar het
huis.Marco is zo gelukkig en
beschonken dat hij ikbijhaar op het voorhoofd kust. Er komt iemand met een beladen muilezel uit het gebergte. Het pad is zo
smal dat de man achter de muilezel loopt. Bergopwaarts houdt hij de staart vast. Zijbijmij
steekt het haardsvuur aan met dennenappels. Het schemert. Ikbijhaar voelt de stilte. De
bergkammen hebben een levenslijn. Het duurt niet lang meer of het wordt donker.
Marco zal moe worden. De
avond valt over de vallei. Sidder...sidder...siddert het bloed door hun aders.
Het is nooit genoeg geweest.Ongevleugeld zitten ze daar. Marco
ligt nu in foeutushouding in de zetel. Ze nemen er een foto van. Uiteindelijk
wordt hij wakker en gritst hij ikbijhaar zijn asbak weg. Volle maan ontkurkt een fles wijn. Uit nieuwsgierigheid eet ikbijhaar
iets wat op een dwerg-groenepeper lijkt in één hap op. Blussen
met brood en spoelen met ijskoud water! roept volle maan. Op deze plaats
klinkt gelach. Rond
zes uur s morgens verschijnt er licht in de lucht. Als ikbijhaar buiten gaat
komt de hond aangelopen. Na de koffie kijkt hij vanop het boventerras naar de
bergruggen. Het is fris. De tafel is met dauw bedekt. Ook zijn vingers worden
koud en vochtig. Langzaam begint het zonlicht in het Oosten langs de toppen van
een bergflank te glijden. De maan is nog duidelijk zichtbaar. Halve maan. Volle
maan komt in kamerjas op het terras. Het is hier stil. De dauw kleeft nu ook aan
zijn vingers. Hij wacht tot de zon over de bergrug verschijnt. Dan fotograferen
ze hun schaduw op de witgekalkte muur. Thuis waait wellicht natte kilte door de
naakte bomen. De zon beschijnt deze plaats van negen tot vier. Na
het ontbijt schenkt Marco zichzelf een glas witte wijn. Het is de laatste dag
van het jaar. Ze hebben een boodschappenlijst gemaakt voor het avondmaal. Eten
en drinken is belangrijk. Wanneer
het zonlicht laag komt te staan gaan ikbijhaar en volle maan appelsienen en
citroenen plukken. Daarna volgen ze een smal pad naast een lager gelegen kleine
rivier. Nog voor het schemert zijn ze terug. Zijbijmij heeft het vuur
aangestoken. Champagne in overvloed. Ze pokeren naar het nieuwe jaar. De
dag daarna maakt Zijbij ikbijhaar s middags wakker. Hij zal met Marco eier- en
tonijnsla maken. De dames wachten op het terras. Brunch! Daarna
gebeurt wat iedereen verwacht had: ikbijhaar plonst in het zwembad. Hij trekt
zijn kleren aan, kijkt naar de schaduw van zijn pen en legt die neer op een
verroeste tafel. De wind streelt de zonnewarmte van zijn rug. Hij gaat French-coffie
maken. Toch
beter niet doen, zegt Zijbijmij. Het
plaveisel blijft warm aan zijn blote voeten. Er hangt een blaadje aan een
draadje in de struik naast hem. De wolken staan stil. De kat ligt tussen zijn
benen. Er is geen hout meer. De deur blijft dicht. Hij kijkt naar de aankomende
avond met een J.D., een inktpot en tabak. De vrouw brengt hout. Binnen zijn ze
blij. Hij is blij. De vrouw is blij. De bergrug is blij. Zelfs dit blad papier
is blij. Het wordt duister. Hij zie niet meer wat hij schrijft. Toost
met olijven. Zijbijmij en Marco zitten bij het vuur. Zij leest. Hij staart,
beluistert muziek. Dan neemt hij zijn instrument als een Gitan bij vuur.
Laatste werkdag dit jaar. Veertienuurdertig en ik verveel me dood. 's Middags op café. Niet zomaar een café maar een bomvol Leuvens volkscafé gehuld in sigarettenrook. Kettingrokende senioren met naar achter gekamde kalende grijze haren. De gitannes van de jaren zeventig. Pure roch-and-roll. Er klinkt geen muziek. De tafels zijn volzet. Toch wordt op de banken nog opgeschoven als er iemand binnen komt. Waar geen plaats is wordt plaats gemaakt. De patron, klein van gestalte met een scheve rug, serveert onophoudelijk. Zijn vrouw tapt het bier. Een ding is zeker: er wordt professioneel en betaalbaar geserveerd. Iedereen kent hier iedereen. Er zitten ook een handsvol koffie drinkende vrouwen verspreidt tussen de mannen. Gepensioneerde loodgieters, schrijnwerkers, magazijniers en huismoeders zonder pensioen. Het heeft wel iets. Geen dronkaards aan de toog, ook al vloeit het bier hier overvloedig. Die komen pas later na hun uitgeslapen roes. Op de houten muurbank zit een dame bijna op mijn schoot. Ik schuif een asbak dichterbij als ze een sigaret opsteekt. Ze drinkt een Duvel net zoals ik, maar dan in een sneller tempo. Zwijgzaam kijk ik rond in dit volkscafé.
Dertien uur in plaats van kwart na twaalf, vind je dat erg?
Neen. Bel me als ge er zijt.
Nu heeft hij zelf nog een ingebeelde eeuwigheid om rond te slenteren in
een goed vooruitzicht. Zelfs daarna heeft hij nog tijd om zijn lijf te
wassen met zeep onder heet stromend water.
Ik ben er.
Ik kom.
Ze staat midden op het plein. Hij zag het aan het rood schijnsel van
haar broek.
En?
Goed. Je hebt al iets gedronken.
Niet waar.
Toch wel. Ik heb een uitstekende neus. Gisterenavond heb je Courvasier
gedronken.
Laten we eerst een aperitief drinken.
Zij dronk iets bitters en hij iets zoet, ook al had hij gevraagd geen
zoetigheden te bedienen.
Hoe gaat het met jou?
Stel me vijf concrete vragen.
Hoe gaat het met je zus?
Ze heeft haar ontslag ingediend.
Hoe gaat het met je vader?
Hij luistert alleen naar zichzelf.
Dat is normaal voor zijn leeftijd. Ik doe dat ook...alhoewel Hoe
gaat het op het werk?
Niet zo goed. Ik heb een cursus 'stukadoor' gevolgd. Ik zou graag
werfleider worden.
Zo simpel is dat niet. Vandaag heb je daarvoor een ingenieursdiploma
nodig. Hoe is het met je vriend?
Ik heb iemand anders; een collega.
Wist je dat zeventig procent van werknemers een affaire hebben op het
werk? Dat komt nooit goed.
Weet ik wel.
Hoe is het met jou?
Ik wil zekerheden die ik niet vind.
Je legt de lat te hoog. Dat is niet goed voor je zelfbeeld. Een mens
moet zichzelf aanvaarden en zich niet spiegelen aan de buitenwereld.
Ja, maar dat is niet gemakkelijk. Jij hebt mooi praten.
Ik heb vijf vragen gesteld. Nu is het aan jou.
Ze betaalt de rekening en dan gaan ze naar een verlaten kerk. Ze klimmen
naar de klokkentoren. Klokken heeft ze nog nooit gezien.
Hij toont haar de buitenkant van de gewelven.
Eten we nu mossel-friet?
Ja, heerlijk.
Lekker zijn die mosselen.
Ja. Wil je nog wat witte wijn?
Ja, anders geraakt die fles niet leeg. De koffie gaan we ergens
anders drinken.
Een Irish-coffie toch?
Ja, een echte.
Onderweg zei ze: 'je zou mijn vader kunnen zijn'.
Eerst dachten ze binnenshuis te gaan maar daar was het te zwoel. Dan
gingen ze buiten zitten aan een verwarmd terras.
Wat is voor jou de ideale man?
Zekerheden.
Wat is voor jou de ideale vrouw?
Zij bij mij.
Daarna stapten ze naar 'Ici Paris' en kocht ze voor honderd Euro
snuisterigheden die niet bederven waarna ze na enige tijd afscheid namen
in een optillende omarmigheid.
Iemand had de dromer haar baby
toevertrouwd. Zij kon er onmogelijk de eerste weken voor zorgen. Ze wist dat hij
dat kon en ze waren al jaren goed bevriend. Beroepsmatig was de dromer elke dag
onderweg op plaatsbezoek. Hij nam telkens de baby mee. Op een keer had hij de baby bij iemand te
slapen gelegd. Hij moest naar een conferentie die uren kon duren. Hij zou hem
achteraf komen halen. Toen de conferentie gedaan was, was hij
vergeten waar hij de baby achtergelaten had. Hoezeer hij ook zijn best deed, hij
kon zich niets meer herinneren. Noodgedwongen vervolgde hij alleen zijn
weg. Het zou hem wel later te binnen schieten. Dat gebeurde echter niet, en hoe meer de
dagen vervlogen, hoe minder hij er nog aan dacht. Na verloop van tijd liep de dromer
onverwacht de moeder met haar vriend tegen het lijf. Ze vroegen waar de baby
was. Hij bekende dat hij hem ergens achtergelaten had maar dat hij ongetwijfeld
in goede handen zou zijn. Daarop dreigde haar vriend hem hardhandig
aan te pakken, wat de vriendin net kon verhinderen. Beiden waren ze in alle
staten en verweten hem grove nalatigheid. Zij was diep teleurgesteld. Toch
stond ze hem uit medelijden toe hen verder te vergezellen op een tocht die
verliep langs een vreemde stad met monumentale gebouwen en zonovergoten tuinen.
De vriendin kende er iedereen. De dromer werd genegeerd en verstoten. Door nog onduidelijke omstandigheden
verloor de dromer ook hen uit het oog en werd hij in een openbaar ambt tewerk
gesteld. Het duurde niet lang of hij begon onopzettelijk te spijbelen. In
plaats van zich langs de kortste weg met het openbaar vervoer naar het werk te
begeven ging hij te voet en maakte hij omwegen waarbij hij regelmatig de weg
verloor en zo met halve dagen vertraging op het werk terecht kwam. Soms
gebeurde het zelfs dat hij niet opdaagde. Hij dacht dat dit kon. Tot zijn
verbazing werd hij bij de directie ontboden. Als sanctie stelden ze hem in
dienst als gevangenisbewaker. Al tijdens zijn eerste werkdag werd hij
uitgedaagd door een gevangene. Hij liep door een werkplaats waar de gevangenen
vrij rondliepen. Iemand versperde hem de weg met een langwerpig zwabberend metalen
voorwerp. Toen hij berispend reageerde werd de gevangene agressief en kon een
medebewaker gelukkig nog op tijd de gemoederen bedaren. Je
moet begripvol op hun gedrag anticiperen vertelde de bewaker bekijvend. Beleefd vroeg de dromer aan de gevangene
wat hij met het metalen voorwerp van plan was. Dit is een zaagblad. Hiermee ga
ik het versleten zaagblad vervangen. Kom maar mee antwoordde de gevangene deze
keer vriendelijk. Ze gingen helemaal achteraan waar een grote
lintzaag stond. Het rook er naar olie en metaal. Terwijl de gevangene het zaagblad monteerde
hoorde de dromer de baby schreien. Het was een opluchting. Nu kon hij de baby
meenemen en alles goed maken bij de vriendin. Dan zette de gevangene de lintzaag in
werking. Knarsend kwam het logge gevaarte in beweging. Langzaam werd de rotatie
opgedreven. In een mum van tijd draaide het logge gevaarte met een hels lawaai op
volle toeren. Plots liep iedereen in paniek weg. Daverend bleef de machine maar
sneller en sneller draaien. De dromer wist niet hoe hij ze moest stoppen. Als
een in het nauw gedreven rat liep hij door het atelier op zoek naar de baby.
Wanhopig zag hij hoe het zaagblad zich van de machine losrukte en vlijmscherp
in razende snelheid door het atelier slingerde. Het kwam zijn richting uit. Net
toen het zijn keel dreigde over te snijden werd het donker en was alles stil.
De maan heeft een oranje aura om zich heen. Ze verlicht de aarde. Ook de
sterrenhemel lijkt zo vreedzaam.
Op het dorpsplein staat een grote verlichte kerstboom. De kribbe kan ik
van hieruit niet zien.
Er is haast geen verkeer. De mensen feesten binnen.
Kerstavond heeft altijd iets sacraals gehad. Geen grootse dingen.
We aten zelfgebakken brood. Alle lichten uit.
Dan werden de kaarsen aangestoken en zongen we kerstliederen rond de kachel.
Nu nog wordt het licht gedempt, danst vuurgloed over de stenen vloer.
Ik ben alleen achtergebleven hier beneden. Ik steek de kaarsen aan.
Het verleden wenkt als een warme glimlach, en ergens buiten zitten zij,
onzichtbaar als de ziel, eenzaam te zwijgen als een graf.
we hebben de tijd verzonnen nieuwjaar vervroegd het hoofd van vriend en vriendin gekust op een zelfgekozen moment en daarna thuisgekomen licht de hemel op boven deze plek wat ooit een dorp was knalt de solidariteit onder het wolkendek terwijl de hondenteven janken alsof de oorlog losgebarsten is
Hij twijfelt vier keer tussen dromen en wakker worden. . In zijn droom droomde hij dat hij droomde. Eerst werd hij wakker op zondagavond. Zijn vakantie was voorbij. Daarna werd hij vandaag wakker. Er resten nog vijf dagen zaligheid met haar. Als het ochtendlicht in daglicht verdwijnt staat hij op met ochtendstijfheid. Het dakvenster is bevroren. Boven hem hangt een spin als een circusartiest aan een onzichtbare levenslijn. Nog hoger heeft ze een web gesponnen. Dat is het eerste waar hij naar kijkt. Hij raapt zijn kleren van de grond. Die verdomde rug doet weer pijn. Genadeloos opstaan met een wat ontredderde geest. Straks zal het beter gaan als hij beneden is. Hij zal een ontbijt klaar maken. Het moet een verrassing zijn. Ontbijt zonder champagne of zo, en ook geen stokbrood. Er is zelfs geen confituur meer in huis. Alleen nog een beetje geitenkaas. De boter is ook al op. Wanneer de tafel gedekt is met mooi servies zoals in de beste hotels zet hij koffie op ouderwetse manier. De dampen zoeken onzichtbaar hun weg naar boven. Hij heeft met opzet de kamerdeur open laten staan. Een engel maak je niet wakker met woorden. De koffiegeur haalt haar wel uit haar dromen. Nog voor melk en suiker op tafel staan komt ze in kamerjas langs de wenteltrap beneden. Oh, je hebt voor een ontbijt gezorgd! Ik ga eerst plassen. Ja, en de keuken is ook opgeruimd. De hondenstronten haal ik straks uit het gras. Ze weet dat dit ochtendtafereel een vrijgeleide voor de rest van zijn dag betekent. Er ligt meer dan tien centimeter sneeuw buiten, zegt ze enthousiast. Het gevoel uit zijn kinderjaren als hij in een sneeuwlandschap wakker werd, maakt zich meester van zijn nog slaperige geest. Het had vannacht fel gewaaid. Gure wind die het nog overgebleven riet dicht bij de grond deed buigen. Zelfs de sneeuw is uit de zilverberk gewaaid. Terwijl ze eten lezen ze elk een deel van de krant die hij op een boogscheut hier vandaan gekocht heeft. Niet zwijgzaam. Ze vertellen wat ze lezen. Britse vrouw haalt rijbewijs na dertig jaar, man bloedt dood na anale seks met een paard, zomerhuis prins staat te koop, Belgen zijn provinciale kosmopolieten...Dan neemt hij een blad papier. Ga je nu weeral datzelfde schrijven? Niets is hetzelfde. Elk moment is wat voordien toekomst was. Kijk ernaar, dan zal je wel zien. Waarom zit je altijd te beschrijven? vraagt ze terwijl ze aan haar koffie slurpt. Moest ik dat weten zou ik het waarschijnlijk niet doen. Je hebt gisterennacht nog een fles wijn leeggedronken. Niet alleen. Zoonlief heeft meegedronken. Ik had ze voor hem open gemaakt en opeens was ze leeg. Ik was aan het schrijven. Na het ontbijt gaan ze buiten. Nu trekt ze van zijn eerste sigaret. Er is zilverlicht in de lucht dat zijn ogen verblind. Roerloos is de omgeving vandaag. Een nieuwe ochtendmet mist voor zijn ogen, in zijn gedachten, in zijn hart, in zijn ziel. Een paradijs van witte parels en schimmen die langzaam opduiken en weer verdwijnen. Hij hoort de stem van de jongste zoon. Hij praat zacht tegen haar. Hij is teruggekomen omdat de bus niet kwam opdagen. Even later kruipt de zoon opnieuw in bed. Niks moet, alles mag, alles kan. Sinds de oudste zoon zijn intrek genomen heeft in het huis is wanorde aan de orde. Het zijn vooral die sigarettenpeuken op de binnenkoer, zijn tabak die steeds op alle onmogelijke plaatsen opduikt en de ijskast waaruit in de kortste tijd de lekkerste hapjes verdwijnen, die zijn gewoonten onthemen. Zijn vriendin is hier eveneens halftime aanwezig. Dat merk je vooral in de badkamer. Het wordt wennen als je nooit een dochter hebt gehad. Een maand geleden waren ze nog met drie, nu met vijf. Aan eenzaamheid zal het niet liggen. Aan plaatsgebrek wel. Zelfs de kamerplanten zijn mee verhuisd. Keukengerei hebben ze in tweevoud. Laten we gaan wandelen in dit besneeuwd land als een ongeschonden doek, maagdelijk onbevolkt met een sneeuwboog van Oost naar West. Twee gekloven geesten gehuld in wit satijn, vermomd in schrijfgebaar. Geen enkele gedachte ongeschonden in dit rijk. In het bos begint de sneeuw te smelten. Hij druipt van de takken in hun nek. Ze slaan een modderig pad in. Daar ga ik niet door, zegt ze. Wat verder zal het verbeteren, antwoordt hij. Maar het verbetert niet. Prompt blijft ze staan. Ik ga naar huis, zegt ze. Ik wil een verharde weg. Ze had gisterenochtend moeten meekomen toen dit bos bevroren was in kristal. De zon scheen erdoor. Hij had door die schoonheid heen gedacht dat God moest bestaan. Hij is in mij, in alles, hij openbaart zich, dacht hij, het omhulsel van zijn ziel doorbrekend. Ik heb een winterjas nodig, zegt ze. Koop er dan een. Ga je mee? Naar Leuven? Neen, naar Saint-Josse. Daar zijn geen cafés. Er is een gezellig theehuis. Heb ik met jouw zus ontdekt. We gaan morgen. De houtkachel brandt thuis. Later op de dag is het land bedekt met dichte mist. De wolken zijn beneden in plaats van daarboven, zou hij als kind gezegd hebben. Het blijft koud. Van een ding is hij zeker: de inkt zal uit de inktpot niet verdampen noch erin bevriezen. De riolering raakt niet verstopt.
Ik ben warket, en gebruik soms ook wel de schuilnaam warket.
Ik ben een man en woon in de wereld (de wereld) en mijn beroep is zien bouwen.
Ik ben geboren op 11/09/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: vanalles.