Passagiersboot vaart roekeloos op rivier en
botst tegen een hindernis. De boot maakt water. Net voor hij zinkt kunnen we
overstappen op een andere boot. De kapitein is een vriendelijke vrouw met
lichte baardgroei. Op het benedendek open ik een deur en zie een zestal
zwakzinnigen TV kijken. Ik ben er niet welkom. Een bemanningslid kan net
voorkomen dat een van hen me brutaal met een broodmes te lijf gaat. We worden
aan wal gezet in een park waar een luidruchtige taxi ons oppikt en naar een
begrafenis van een naast familielid brengt. Ik ben verantwoordelijk voor de
kist. Er wordt van mij verwacht dat het lijk er per ongeluk niet uitvalt. De
uitvaartmis heeft plaats in een kathedraal. Ik trek net zoals vele aanwezigen
mijn schoenen uit, doch bedenk mij als de plechtigheid begint. Mijn
broekspijpen slenteren tegen de grond.
De schoenen liggen in de sacristie door elkaar. Mijn schoenen zijn
verdwenen. De onderpastoor komt eraan. Bestel in het vervolg de mis bij mij,
zegt hij. Dan krijg je een betere service, worden schoenen netjes bij elkaar
gehouden en is er een discobar voor bij de koffie. De vrouw van de koster heeft twee vinnige
pijphonden meegebracht en vraagt of ik ze voor korte tijd wil bijhouden. Doe ik
wel. Ik neem ze mee binnen in de kathedraal waar wierookmist de aanwezigen doet
vervagen. Dan pas merk ik dat de pijphonden niet aan de leiband zijn. Luid
blaffend hebben ze zich bij de kist geschaard waardoor de gewelven beginnen te
mompelen. Ik tol naar beneden, word wakker en hoor
geluiden alsof het een aanraking is. Het is nog maar drie uur in de morgen. Soms verliezen we een spel, valt zomaar een
voegel in volle vlucht uit de lucht en gaan dingen verkeerd. Soms gaat alles
kapot in onherstelbare breuklijnen en zeggen we neen, voorlopig ontstemd door
losgeslagen regendruppels pletsend op een gespannen vilt. Dan lezen we een boek tot de bladzijden
loodzwaar in slaap dwelmen en het rijk der dromen tot leven komt. Dan ging ik met mijn ouders en broer op
reis met een groot schip. Op het benedendek zaten marktkramers hun waar te
verkopen. De meesten waren Arabieren. Hoewel het me door mijn ouders verboden
werd, waagde ik me tussen de kooplieden die me meteen aanklampten. Ach ja, aanklampen is een groot woord. Het
leek daar een gewoonte te zijn dat mensen massaal tegen elkaar riepen en mekaar
aanraakten. Er werd gekookt, geproefd en gezongen. Ik
kocht vier grote gekookte oesterzwammen: één voor mijn vader, voor mijn moeder,
mijn broer en mezelf. Ik hoorde vertellen dat sommigen mij vijandig gezind
waren. Vooral de Afrikanen die op het middendek vertoefden waren hier niet
welkom omdat ze arm en primitieven waren. Voor mij werd een uitzondering
gemaakt. Wij zaten op het bovendek. Het was daar muisstil omdat iedereen in
aparte kamers zat. Toen ik terug wou keren naar het bovendek
kon ik het niet nalaten langs het middendek te gaan alwaar ik door een Afrikaan
beroofd werd van mijn oesterzwammen. Die keerde echter op zijn stappen terug en
toonde spijt van zijn daad. Ga mee naar beneden. Ik zal tonen waar ik
die zwammen gekocht heb. Toen werd hij bang. Toch ging hij
schoorvoetend mee. Tot zijn grote opluchting leek
niemand zich tegen hem te keren.
Integendeel, er werd hem thee en fruit aangeboden. Vanaf dat moment werd er een bestand
gesloten. Van het bovendek wilde niemand hiervan iets weten. Zelf was ik daar
niet meer welkom. Alleen mijn vader mocht ik nog bezoeken. Die vroeg me
voortdurend of ze mij niet beroofden. De
Afrikaan had me een kortere weg naar het benedendek getoond. In het
begin was het moeilijk omdat we langs ijzeren staven en steenblokken moesten
klimmen, maar ook dat werd een gewoonte. Soms waren er rellen die bloedig konden
zijn, maar telkens kon ik bemiddelen. Mijn vader stond hier afkerig tegenover. Hij werd gekweld door angst en had
verdriet omdat ik door de mensen op het bovendek verstoten werd. Bovendien had mijn broer een raad
opgericht die moest toezien dat niemand naar boven kwam. Mijn vader vreesde dat
het ooit tot een fatale confrontatie zou komen tussen mijn broer en ik. Mijn
moeder zou dat nooit teboven komen. Ik voelde me hiervoor schuldig maar kon
het het me niet laten om telkens met de Afrikaan naar benden te klimmen. Meestal gingen we dan geschillen tussen
kleine gemeenschappen bijpraten. Dat ging gewoonlijk over een vrouw, want die
waren nauwelijks aanwezig. Soms ging het over handelswaar. Het temperament van
die mensen dreef hun zover dat ze ervoor zouden willen doden. Het deed me
pijn maar een raadsel bleef het niet. Ik zocht naar een engel, en zo werd ik
verliefd op een van de weinige vrouwen tussen de Arabieren. Ik keek in haar ogen als die me bij
toeval raakten. Meer vrouwelijkheid had ik nooit gezien. En dan kwam het schip ter plaatse en werd
er geen afscheid genomen. Alles werd zoals voordien. Daarna zat ik op een bus toen de
chauffeur, die in feite fietste, langszij viel. Het leek of hij al rijdend iets
van de grond wou rapen, maar uiteindelijk viel hij krampachtig neer. Zijn gezicht was overdadig bezweet en hij
stamelde: mijn hart gaat het begeven
Heeft
iemand een telefoon bij de hand? Hij krijgt een hartinfarct! De reizigers stonden rond ons heen te
drummen terwijl de chauffeur zich aan me vastklampte. Volhouden, schreeuwde ik. Ze komen U
halen. Uit zijn mond stulpte een groenachtige
vreselijk stinkende brij die tenslotte langs mijn hemdsmouwen droop. Uiteindelijk is hij nog voor de
hulpdiensten kwamen gestorven in mijn armen. Er was geen houden meer aan. Het is nog maar twintig voor vijf in de
morgen. Ik heb nog anderhalf uur tijd. Net op tijd om met haar een huis te
huren voor een week. De keldertrap lag bezaaid met op maat
gezaagde boomstammen. Af en toe kwamen kennissen van vroeger op bezoek. We hadden een hond en een kat. De hond
liep voortdurend weg langs een overweg en de kat zat onder de builen. We hadden met dat beest te doen maar
konden aan haar aandoening niet verhelpen. In het huis was een ruimte waarin de
muren vol hingen met kleine brandende kaarsen die ik telkens moest doven als we
weggingen. Terwijl ik dat deed morste ik met tabak
en wijn op de dure meubels en stroomde er water over de vloer, doch niet
overvloedig. Telkens zei ze voor we vertrokken: pas toch op, we gaan een
schadevergoeding moeten betalen aan de eigenaar. Ik voelde dan ouderdom en
verval en als we uiteindelijk naar buiten gingen
leek het alsof iemand op me stond te wachten. En op een keer, in klaarlichte dag, vloog
er een straaljager pijlsnel in het rond. Hij maakte vervaarlijke bochten met
een hels lawaai en begon lager te vliegen tot hij dichtbij neerstortte. We waren net niet geraakt maar ik zag de
bommen voor het venster dampen. We belden de hulpdiensten. Die vertelden
nadat ze twee vliegeniers opgeborgen hadden, dat het ongeluk te wijten was aan
overmatig gebruik van cannabis. Mijn zoon zegt dat onze samenleving
rotzooi is en dat hij leeft om zich voort te planten, en ik zeg: je hebt
gelijk. Overleef in deze strontbedorven cultuur met een visie, bekijk het
tafereel maar probeer in godsnaam geen wereldverbeteraar te zijn want dat doet
pijn tot het einde. Hij is nu een volwassen mens. Hij weet
precies wat hij wil. Dat denkt hij. Hij vertelt me dat de tijd sneller gaat
wanneer men geen afwisseling heeft in het leven. Ik zeg: ge hebt gelijk. Hij zegt dat beweging positief is en ik
zeg: ja, ge hebt gelijk. Hij heeft zijn haar laten knippen om
betere kansen. Hij wil het maken op zijn manier. Zijn
droom is om boswachter te worden. En ik zeg: dat is een prachtig beroep. Voor hij met de hond naar het bos
vertrekt vraagt hij mij of hij mijn fototoestel kan lenen. Hij is vertrokken
voor een uur of drie. Hij zij: ik hoop dat het nog gaat sneeuwen. En ik zei:
dat zou prachtig zijn, ik maak voor vanavond stoofvlees klaar. In zijn bizarre dagelijksheid redt hij
mij van de ondergang aan de dagelijksheid. Wat vieren wij vandaag? wat is het
vandaag eigenlijk? Daglicht vol vogels. En volle maan.
Daarvoor moet het donker zijn.
|