Het weer is wisselvallig. s Middags heeft
het geregend. Dan scheen weer de zon en daarna werd het grijs. Ik fiets met opgestroopte mouwen zonder
jas. De temperatuur is s morgens ook zacht. De grijze lucht schittert nog. Ik
zie opnieuw een wesp in een boterbloem. De klaprozen blijven bloeien. Eigenlijk heeft het vandaag niet veel
geregend, zegt Stef. Neen, vanmiddag een uurtje maar, antwoord
ik. Ik heb zonet een bakharing gegeten. Mijn
huisgenoten lusten dat niet. Bakharing moet ik buiten roosteren en op eten. De milt is een delicatesse. Haringmilt met
een snee roggebrood. De hond ligt nu over mijn blote voeten. De
vogels beginnen te comuniceren. Mensenlawaai vermindert en de dorpsklok slaat
acht keer. Ik riek aan mijn pols naar de voorbije dag.
Het begint te waaien. Hoe-hoe erkoe kirt een bosduif vanuit de
zilverberk en een troep ganzen vliegen kwetterend over. Daarna zijn het merels
die nog spreken. De nachtegaal heeft het laatste woord. Vannacht zal blauw het donker opnieuw in
lichtvlagen verlichten en wezens op reis in een droom verbazen. Dan nog blijft
de maan en alles bestaan. Zal ik s morgens ontwaken, gaan plassen, een tas
koffie met een eerste sigaret en daarna een tocht langs een nieuwe dag
beginnen. De lucht blijft grijs en toch is haar licht
verblindend. Hoe-hoe erkoe!
|