Het is één april
tweeduizendennegen. Die rode bol die langs de takken zakt,
vliegtuigstrepen, muggen in tegenlicht...ik weet dat ik opnieuw
datzelfde vertel met een halfblinde hond in een nieuw seizoen. We zijn
elkander gelijk.
Het zadel van mijn
tweewieler is krom door sleet. De bambou beweegt. Waar slapen de muggen
als het donker wordt, hoelang blijft het leven in een pas afgezaagde
tak? Zullen we het aan onze kinderen vragen misschien.
De dag verdwijnt langzamer dan hij begonnen is. Morgen koop ik zonnesmeer want mijn kop wordt rood.
Wat ik hier schrijf is geen
poëzie noch proza. Het is een onweerstaanbare drang. Moest ik weten
waarom ik dat doe zou ik het niet doen.
Het wordt donker nu, mijn vingers krijgen kou in schemerschrift...
|