Een ouwe plukt konijnenvoer. Mensen zoals hij hebben de gewoonte om goeiendag te knikken.
Er fladderen koolwitjes over het groeiend loof van bieten die in
de vrieskou gaan rijpen. In korte hemdsmouwen is het vandaag nog warm.
Het dagzweet kleeft aan men lijf.
Ik ben bang om zomaar de kier van je deur open te duwen zegt iemand tegen mij.
We hebben geen haast.
Ondertussen drink ik het gif van een verdronken bij uit een
trappistenglas. Vergeef me haar vroegtijdige dood. Ze is van een
dronkroes gespaard gebleven.
|