donderdag 16 november 2006
Nadat ik wat zinsbraaksel aan haar jongste dochter aan de voordeur
afgaf, spurtte ik langs een drukke weg en stopte ik halverwege bij
iemand anders die nog niet thuis gekomen was.
Moet ge niks drinken, vroeg haar zoon terwijl hij in de frigo keek.
Neen, ik wil alleen maar uitrusten. Doe maar verder met wat ge bezig zijt.
Ok, ça va, zegt hij wanneer hij terug naar boven gaat.
Voor het eerst valt het me op dat hier een klok tikt in huis.
Zwetend
zit ik aan deze niet wildvreemde tafel. De tijd gaat naar halfzes. De
kat ligt onder een stoel op een convectorrooster. Mijn kop gloeit,
barst bijna.
Ik dacht dat ze zich zou verschieten bij het binnenkomen maar ze had mijn fiets aan de voordeur zien staan.
Helaba, hoe is het ermee?
Goed, en met u?
Ook een trippel?
Dat wil ik wel maar dan zonder glas.
Na een paar teugen spuit het schuim uit de fles en haalt ze een glas uit de kast. Zwijgend veeg ik de tafel droog.
Daarna spreken we over houtkachels en droog hout.
Vannacht
droomde ik dat ik een vlooienverdelger was. Mijn benen jeukten tijdens
het werk. Ik besproeide ruimten met vergif. Wat daarna gebeurde weet ik
niet meer.
Thuis bak ik nog zwarte pens met rode kool. Ze komt erbij zitten.
Ge stinkt naar het zweet.
Ja, dat is normaal. Ik heb onderweg gespurt met tegenwind.