Twee kompanen hadden me gevraagd om mee te helpen met een overval op een geldtransport.
Zij bij mij en ikzelf hadden aanvankelijk toegezegd maar uiteindelijk haakte ik af omdat
een van hen een vuurwapen zou meenemen. Zij bij mij wou meedoen. Ze hadden een
bestuurder voor de vluchtwagen nodig.
Ik probeerde haar te overtuigen om af te zien van het voornemen maar er was geen houden aan.
Elke dag ging ze weg om met die twee te oefenen voor die fatale dag.
Ik voelde me bedrogen en in de steek gelaten.
In een ultieme poging om haar te overtuigen niet mee te doen, zei ze dat ze haar vrienden
niet in de steek kon laten. Ze hadden een chauffeur nodig.
Zoveel bereidwilligheid voor twee gangsters was me te veel. Ik besloot haar te verlaten.
De bus die ik genomen had zat stampensvol. Bovendien reed de chauffeur roekeloos.
Ik stapte drie haltes verder uit en ging te voet verder naar de plaats waar de overval zou gebeuren.
Naar de avond toe ging ik schuilen in een overdekt hondentoilet. Er kwamen mensen binnen met een kat.
Het duurde niet lang of het stonk er naar kattenpis. Ik ging verder tot in de straat waar het geldtransport
morgen zou overvallen worden. Er was een buurtfeest met bejaarden waarvan ik de meeste kende.
Ze lachten en klampten me aan. Blijf bij ons want vannacht gaat het onweren, riepen ze.
Aan tafel vertelden ze me dat morgen in de straat een hold-up zou gebeuren. Iedereen wist ervan.
De politie zou massaal aanwezig zijn.
Ik stond aan de grond genageld. Ik hield nog van haar. Ik moest haar zien te bereiken maar
niemand had een telefoon op zak.
Dringend terug nam ik de kortste weg langs onverlichte veldwegen en klauterde ik langs heuvels
door het slijk.
Thuisgekomen zag ik dat ze weg was. Ondertussen begon het al in de ochtend te schemeren.
In mijn wanhoop klopte ik bij de buren aan. Die wisten me te vertellen dat ze met twee rare venten
net vertrokken was. Zelfs met de fiets zou ik nooit op tijd ter plaatse zijn.
En dan, toen ik op instorten stond, kwam ze binnen. Ze had zich bedacht.
Opgelucht ging ik het huis uit.
Waar ga je naartoe, vroeg ze.
Ik weet het niet, maar ik kom niet meer terug.
Ik had gehoopt dat ze mij zou vragen om te blijven.
Neem dan ook de hond mee, zei ze.
Ik hoor opnieuw krekelgeluiden; een concert van Carlos Santana.
Het ritme van de tablas doet me denken aan het klauwen van een spinnende kat.
Kijk hoe de klanken dansen, ze hebben een doel.
Godenmuziek. Het paradijs komt in beweging. Stilstand komt tot leven in dit muziekstuk.
De onzichtbare beweging van geluid dat mijn lastige oren streelt.
Hoe meer ik me laat gaan, hoe zinniger worden mijn woorden.
Ik wou voor een ogenblik in een woordenboek begrijpen wat "zinnigheid" is, en
of ik dat dan ook correct geschreven heb op dit ogenblik.
Zinnigheid is: ik heb geprobeerd het na te gaan maar het heeft waarschijnlijk
zoveel betekenissen dat het misschien onbestaand moet blijven.
Naar aanleiding van een schrijver die schreef over geboorte welt er iets in me op.
Ik schrijf het als ik, maar ik was het niet.
Het was dat uit een vorig leven waaruit ik geboren werd.
Plots voelde ik dat er iets gebeurde. Onder luid gebonk zweefde ik langzaam weg van die ene
vertrouwde plaats. Het gebonk versnelde en het werd steeds moeilijker. Ik had geen
herinneringen, je weet niet eens dat je bestaat. Je weet ook niet wat je te wachten staat.
Je kan niets weten. Alles wat je meemaakt is gevoel dat intenser
wordt tot je voor de eerste keer angstig wordt wanneer het gebonk heviger en sneller klinkt.
Je wordt onttrokken vanwaar je komt.
Voor het eerst kreeg ik het benauwd. Ik had geen keuze.
Ik kon niet meer terug.
Een mens sterft twee keer: eerst bij de geboorte en dan na het leven.
|