De
dagen worden korter, de nachten lang. Binnenkort zal de zonsopgang onderweg
verdwijnen. Zonsondergang is voorlopig nog een cadeau tot het winter wordt.
Seizoenen kennen geen stilstand.
Aan de campus fiets ik in tegenovergestelde richting van aankomende studenten.
Ze fietsen tegendraads, nonchalant, onbezonnen giechelend en kwetterend. Toen
gebeurde waarvan ik dacht dat het me nooit zou overkomen. Eenfrontale klap in schemerlicht. Ik botste
tegen een fietser met korte rok en kniekousen aan, die graag heeft dat de kou
tussen haar benen bijt. Ik heb nog geen handschoenen aan en rijd met dunne
kousen en sandalen.
Schreeuwend, wenend lag ze langszij. Ik voelde me schuldig ook al reed
ze tegendraads en was ik niet in fout. Als een gek graaide ik haar schriften
van de weg, probeerde ik te vertellen dat dit een stom toeval was, dat het nu
eenmaal kan gebeuren.
Later verlies ik mijn menselijkheid als ik naar de eenden op het water kijk.
Zie hoe ze vliegen en kwetteren in een onverstaanbare taal. Twee eenden komen
dichterbij. Ze vragen om eten maar ik heb niets bij.
Weer niets niets erweer . Zoweer is een wereldbeeld verdwenen van eenden in
volle vlucht kwetterend in een onverstaanbare taal.
Aan de kant van de rivier zit een kater.Zijn snorharen zijn bevroren. Hij zit daar tot ik
dichterbij kom. Dan sluipt hij weg. Ik passeer de plaats waar hij was en
vergeet haast de reden waarom ik hier ben. Het komt door die rivier zonder
vissen met een kater aan de zijkant.
Verder, evenwijdig met dit pad is een treinspoor en een brug. Een brug
waaronder ik als het regent mijn handen droog en een sigaret draai. Dan sta ik
ook te staren naar de grijze lucht, de brug, de spoorweg, de rivier, naar
rimpels van regen op het water met uitdijende cirkels die botsen tegen de kant,
die de boeien verbreken waaraan ik gekluisterd ben. Even niet ze, wij, men,
enzovoort.
Ik heb altijd plezier gehad om met iets onvoltooid bezig te zijn, maar nu
blijft er niet zoveel tijd meer over. Meer en meer denk ik aan onze
sterfelijkheid. Vreemd genoeg bedroeft mij dat niet. Wat mij nieuwsgierig maakt
is of er iets onthullend zal zijn na het afsterven. Of zal het zijn zoals voor
onze geboorte: ...niets. Hoe kan ik dit tijdelijk bestaan erkentelijk
zijn?Ik dacht dat ouderdom wijsheid had
maar er zijn meer vragen dan voordien. We worden onvermijdelijk oud. Een voor
een. Het is een kwestie van tijd. Alleen de sneeuw, regen en wind verouderen
niet.
Later bij mijn terugkeernaar huis nam ik twaalf
gepikte bakstenen mee. De boeren doen de bieten uit. Ze blijven maar doorrazen
met hun machines over smalle wegen. Veldwegen zijn dan modderig en met die
felle wind van vrijdagnacht liggen daar waar bomen staan afgewaaide
takken op de grond. Met twaalf bakstenen in het pikkedonker op een modderige
veldweg in een lichtstraal van twaalf meter klief ik naar huis.
Wintermaan, ijskoude wind. Mijn adem verdampt. Kom ik thuis.
Van gruwelen gespaard, ben ik nu alleen achter gebleven in een avond spreek tot
iemand mijn woorden leest Twee woorden zoals wijnrood en fluweel.
Reacties op bericht (0)
Over mijzelf
Ik ben warket, en gebruik soms ook wel de schuilnaam warket.
Ik ben een man en woon in de wereld (de wereld) en mijn beroep is zien bouwen.
Ik ben geboren op 11/09/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: vanalles.