Toen hij belde moest hij langer wachten dan hij dacht vooraleer een man, een
generatiegenoot van zijn vader, de voordeur open deed.
Goeie avond mijnheer. Ik maak een wandeling met mijn hond. Die heeft per
ongeluk haar behoefte in uw voortuin gedaan. Geef mij een vuilblik en ik kuis
het op.
Laat maar, ik regel dat morgen wel, antwoordde de man.
Bedankt mijnheer.
Drie straten verder dacht hij, moest het nodig zijn iemand te bestelen om te
overleven, hij zich met die brave man gemakkelijk zou kunnen verrijken. Hij
schaamde zich voor die gedachte.
Niets meer dan een gedachte als een verzinsel voor wat lijkt te zou kunnen
zijn.
Slapende slaap slaapt slapend, voorspelde hij veel later diep in de nacht nadat
hij een zoete haring gebakken had.
Slaap slaapt, schreef hij op een blad papier.
Na de nachtslaap klemt hij uit gewoonte een zelfgedraaide sigaret tussen
twee bruine vingers, net zoals de ochtend voordien. Geboren dagen overleven met
een goed begin.
Mag ik u hierbij mijn medeleven betonen mevrouw? Ik weet het, we worden
onvermijdelijk oud. Een voor een. Het is een kwestie van tijd. Alleen de
sneeuw, regen en wind verouderen niet.
Op zeventien december tweeduizend en vijf heeft hij het licht uitgedaan om de
sneeuwstorm langs het venster beter te kunnen zien. Het verleden welde in hem
op door naar die opgejaagde sneeuwvlokken te kijken. Hij zou er haast de
geschiedenis door herschrijven maar daarvoor zat er te veel chaos in zijn kop.
Liever nog het schrift twintig keer herlezen dan een lettergreep veranderen.
Opwelling in plattelandstaal schrijft hij niet voor iedereen.
De telefoon rinkelt twee keer. Het is zij die vraagt naar hem. Of hij
weggeweest en thuis gekomen is. Ja, zegt hij nog half in slaap.
Een kuch, een zucht, een snuffel in de keukenkast. Wakker worden als een scheet
in een fles.
|