Ik had ter gelegenheid van een verjaardagfeest een tweedimensionaal beeld gemaakt. Een kennis die van het kunstenaarsschap leeft, stelde me voor om het presentabel te maken. Eerst was ik achterdochtig, maar door haar gedrevenheid stemde ik toe. Ze kaderde het beeld in verroeste druivenserrenprofielen en omklemde het met kathedraalglas. Dan hing ze er een middeleeuws velouren deken over dat verbonden was met een vernuftig mechanisch systeem van touwen en kanwielen. De bediening bevond zich op een duizelingwekkende hoogte op een klein wankel platform. Net voor de genodigden binnen kwamen kon ik het me niet laten om naar boven bij het raderwerk te klimmen. Terwijl ik eraan zat te prutsen viel een draadje en een kanwieltje uit mijn hand naar beneden. Het doek kon nu niet meer zakken. Dan kwam mijn zoon binnen gestormd en sabelde hij met een samorouzwaard het doek weg. Hij klom naar mij en zei: papa, ze vinden het tof. Prachtige halfheldere dag. De begroeïng danst op het lied van hevige wind. De haartoppen van het overschietend riet dansen rock-and-roll. De hond staat daar met een loodrecht gesteven staart en doorlopen suikerogen. Mijn blad wappert. Veel kletst in mijn gezicht. Moest er niet zoveel te doen zijn zou ik hier blijven zitten. Nog een koffiedronk en dan ga ik overvloed met mijn beitel schrapen.
|