Er is zilverlicht daarboven dat mijn ogen verblind als ik buiten zit. Doe iets aan, had ze me gezegd. Tussen wolken heen zit ik te wachten op een glimp van zonneschijn. Telkens als de schaduw van mijn pen tevoorschijn komt ben ik dankbaar. Nu vallen er ijskorrels op dit blad papier. Ik wacht tot de inkt gaat verwateren zodat dit een getuigenis wordt als een troebel schriftuur. Nu, veel later, wanneer het vuur van de verbeelding ontvlamt in de diepe avond, beleef ik genot aan eenzaamheid in stille overpeinzing. Dit is het uur waarop de raadgevingen van wijsheid niet meer gesmoord worden door het geraas van het buitenleven. Ik slenter doelloos door het huis met een niet te bevredigen honger naar zintuiglijk genot. In de vitrinekast ( een ijzeren beglaasde apothekerskast die ik jaren geleden op een rommelmarkt gekocht had ) liggen drie libellen die in vroegere zomers het huis waren binnengedrongen, roerloos met gespreide vleugels op een steen. Het is alsof ze rusten en nog in leven zijn. Ook de mot die drie jaar geleden kamikaze pleegde tegen een gloeilamp boven tafel, ligt op haar zij in een eeuwige slaap. Ernaast liggen twee muizengeraamten en een gemummificeerde kikker omringd door edelstenen. In die kast staan ook prenten van haar te vroeg overleden ouders en een jeugdvriend. Nou ja, sterven doe je altijd te vroeg. Het gebeurd regelmatig dat bezoekers ernaar kijken en me vragen waarom ik die dingen bijhoud. Dat is toch luguber, zeggen ze dan. Voor mij is het de dood in haar stilte bewaard gebleven in herinneringen. Die kast gaat nooit open, tenzij bij speciale gelegenheden wanneer kinderogen erin graaien uit nieuwsgierigheid.
|