Nummer eenentwintig
gaat winnen. Neen, nummer een. Eenentwintig klinkt
beter. Nummer een maakt geen kans.
Ik heb net gekozen voor nummer
een omdat het zo kansloos is. Dat maakt de keuze spannend. Ik kies voor
eenentwintig omdat het zo kansig is. Dan barst hij in
lachen uit. Het verwondert de vrouwen niet eens. Ze zijn gewoon dat we af en
toe in alle ernst tegen
elkaar zeveren. Een van hen gaat uit
de bol en drukt haar vrouwelijkheid onachtzaam tegen mijn verouderd lijf. Vegetarische Lasagne
is haar specialiteit. Ze luistert niet eens als ik iets zeg. Het is hem niet
alleen om het eten te doen maar om de bijeenkomst, het samenzijn. Onze
gedachten snuffelen met elkaar. Buiten koersen
wielrenners om te winnen. Er is volk op straat. Een chanse dat het zonnig is. Ze spurten de laatste
ronde. Wie wil nog champagne en chocoladetaart?
Je schrijft altijd
over datzelfde.
Ja, ik kan het me niet laten. Vandaag heeft het geregend,
gestormd, en uiteindelijk staan de sterren nu aan de hemel. Wat anders
bewoog komt nu samen in een stilstaand moment.
Ik zit er buiten naar te kijken samen met een onbestaande.
Geloof jij in God, vraagt hij.
Door de ernst van het onbekende gegrepen antwoordde ik: ik geloof in de
uitdeining die ik in de verste verte niet kan zien. Wat daaraan
voorafging is een mysterie.
Ik dacht uit het niets te komen en naar het niets terug te keren. Niet zomaar
niets maar
het "niets" als een vormloze ongestalte,
maar iets komt niet uit het niets, want moest dat zo zijn zou het niets zijn.
Dat we uit het niets in een bestaan terechtkomen heet dan ook een halve
waarheid te zijn. We herinneren ons het voorgaande niet, dus noemen we het
niets. Dat we naar het niets terugkeren is ook een zinsbegoocheling, want wat
aan zijn einde komt sluit zich slechts in onze ogen en stapt door de
duisternis opnieuw tot in het licht. Als het leven breekt ontluikt het
nieuwe op eigen kracht.
De onbestaande had tot nu toe gezwegen. Dan vroeg hij: wat bedoel je daarmee?
Wel, antwoordde ik: wanneer de wind gaat liggen in mijn gedachten
houd ik me bezig met daadwerkelijkheden. Eergisteren heb ik me uitgesloofd met
bezigheden waarvan je achteraf niets merkt, alsof die bezigheden nooit hebben
plaatsgevonden.
Moesten die bezigheden er niet geweest zijn, zou je merken dat ze niet hadden
plaatsgevonden.
Ik wachtte tot de onbestaande me nog iets zou vragen maar hij was alweer
verdwenen.
Ben jij God misschien, mompelde ik vooraleer in een zoete zorgeloosheid naar
binnen te gaan.
Zijn die dagen van ons die voorbij zijn volledig verdwenen en is er niets van
overgebleven?
|