We waren met de fiets gekomen. Eerst door het bos en dan langs de avenue Louise. We twijfelden of dit wel de juiste voordeur was. Net voor we wilden aanbellen stond ze in de hall. Hoe ze wist dat we aan de voordeur stonden blijft een raadsel tenzij ze bij toeval net de trap afkwam. We zijn een half uur te vroeg. De tafel staat gedekt in de tuin. Zonovergoten daktuin in de stad. Een oase voor gevleugelden. Er nestelt zelfs een bosduif in een naaldboom. Zie dat ge die champagne die we meegebracht hebben nu niet ontkurkt want die heeft achtien kilometer in mijn fietszak gestoken. Ik heb hem opzij gezet, zegt ze terwijl ze me een glas van haar champagne aanreikt. Ondertussen heb ik mijn hemd, schoenen en kousen uitgedaan. Het gras is mals onder mijn voeten. De anderen komen een half uur later. Zij ( ik noem haar volle maan op nieuwjaarsdag ) komt als eerste in mijn buurt. Hmmm...mooi...heerlijk. Wat voel ik me gelukkig, prevelt ze welgemeend. En de zon, en die tafel...moet je zien! Ze heeft de hele week geschilderd. Vandaag niets doen doet deugd. Een voor een komen ze. We zijn met zeven. Laten we een toefje en een toetje proeven. De gastvrouw heeft meer dan haar best gedaan. Je haar is zo grijs, zegt die andere tegen mij. Dat komt omdat zijn kop verbrand is door de zon, zegt een ander. Schuin voor mij zit hij te grijnzen. Een grijsaard met kruintje rozig kaal. Net zoals ik heeft hij zich ter gelegenheid geschoren. Hij naast mij heeft zich net voor hij haar leerde kennen kaal geschoren. Om beginnende kaalheid te verdoezelen, vertrouwt hij me toe. Twee vrouwen hebben hun haar gekleurd. De ene iets donkerder dan de ander. In het zonlicht krijgt het een goudkleurige schijn. De andere twee laten hun tooi de taal van de leeftijd spreken. Grijs met zwart, blond met grijs vermengd. Met profijtige vingers neem ik een stukje toast. Het begint met de dingen die je alleen in het verkleinwoord mag schrijven (drankje, toastje, proevertje...). Ik voel me zo gelukkig, zegt ze nogmaals terwijl ze haar blouse uittrekt. Het is hier zo warm in de zon. We vragen ons af of de zomer nu begonnen is. Alles staat in bloei. Het is de schuld van het broeikaseffect. Niet zeuren, zegt iemand. Laten we ervan genieten. We heffen het glas op...'zijn begrafenis ' schatert hij met een verimpelde vinger naar mij wijzend. Volgens hem zal ik de eerste zijn in dit gezelschap die zijn toekomst zal verbruiken. Wie denkt dat mannetje wel dat hij is? Ik die in het diepst van mijn gedachten beschik over een godengestel. Zelfs een dood paard in een wijnglas zou nog hinniken in mijn geval. En zelfs, ja, je weet maar nooit, moest een van hen mij overleven, wil ik dat het die dag een feest wordt met de beste chocoladetaart en drank in overvloed. Spijtig genoeg zal niemand onder hen deze wilsbeschikking indachtig zijn want ze lezen mijn schrijfsels niet.
|