Ik liep door een vreemde stad waar ik met
kennissen zou logeren in een hotel. De omgeving kwam me vaag bekend voor. Toch
kon ik me nergens situeren. Het was zomer. Ik liep langs hellende
straten omdat ik wist dat het hotel zich ergens op een plateau bevond. Mijn kostuum was besmeurd met modder uit de
vorige nacht. De mensen op straat keken me wantrouwig
aan. Iedereen kende hier iedereen. Ik was een vreemdeling. Soms nam ik een looppas, niet uit
gehaastheid maar omdat het prettig was. Een vrouw keek me spottend na. Toen het vooravond werd ging ik in een café
de weg vragen. Ik bleek vlakbij mijn bestemming te zijn. Voor ik naar buiten ging schudde een vieze
vent mij de hand. Er bleef stinkend slijm aan mijn vingers kleven. Hij
schaterlachte als iemand die denkt een geslaagde grap verteld te hebben. Het slijm stolde meteen zodat ik het met
een zakmes van mijn huid moest schrapen. Mijn kennissen stonden me in de balie van
het hotel op te wachten. Ik herkende mijn broer, zus en mijn oudste
zoon die opnieuw een peuter bleek te zijn en mij tot mijn groot spijt negeerde. Mijn vader was er ook. Hij was fel
verouderd en kreupel geworden. Steunend op een kruk keek hij me streng aan
en vroeg: Waar komen die moddervlekken op je kostuum vandaan? Ik had mijn familie lange tijd niet meer
gezien. Mijn broer had al die tijd voor mijn zoon gezorgd. Mijn moeder was
inmiddels overleden. Dat is jouw schuld snauwde mijn vader. Toen ik naar mijn jongste zoon vroeg bleek
die net zoals ik op de dool te zijn. In de hotelkamer zat mijn vrouw op een
matras de bagage uit te pakken. Ze had een vriend die naast haar lag te slapen. Ik heb je gehoorapparaten meegebracht was
het enige dat ze zei. Overal lagen matrassen. We sliepen allemaal
op dezelfde kamer. Toen ik mijn zoon bij mij wou nemen
gebiedde mijn broer me hem gerust te laten. Hij was vervreemd van mij. Ik
besloot dan maar om weg te gaan. In de lift liep het mis. De deur ging niet
helemaal dicht. Ik begon met mijn zakmes aan de hengsels te
peuteren. Plots kwam ze helemaal los waarna de lift een halve meter zakte. Ik
kon er nog net uit klimmen. Dan kwam er een echtpaar in de gang dat
aanstalten maakte om de lift te gebruiken. Ik wou hen nog waarschuwen voor het
gevaar, maar was te laat. Ze donderden met de liftkooi naar beneden. Aan de uitgang van het hotel kwam ik een
verpleegster tegen. Ik herkende haar meteen. Ze wou weten of die wrat op mijn voet
genezen was. Gegeneerd om de zweetgeur deed ik mijn
schoeisel uit. Meteen begon ze als een kat aan mijn voet te likken. Ga binnen eens kijken, ik denk dat er
gewonden in de liftput liggen zei ik nog alvorens verder te gaan. De straten waren verlaten. Het was nacht. Ik liep op mijn blote voeten over een
kasseiweg. Ik begon in het oranje schijnsel van de straatverlichting met mijn
zakmes onkruid uit de voegen van de straatstenen te peuteren. Het voelde aan
als een aangename en tevens nuttige bezigheid. Zodoende kwam ik nonchalant op een
binnenkoer terecht en begon daar eveneens onkruid te wieden tot drie mannen met
lange baarden buiten kwamen en me aanmaanden hun eigendom te verlaten. Ik kon
nog net een glimp opvangen van een beeldschone vrouw in wit nachtgewaad die me
vanuit de deuropening wenkte. Ik voelde pure liefde. Ik wou terug naar het hotel om mijn
schoenen aan te trekken en haar te bevrijden. Onderweg begon de hemel op te flitsen.
Sterren gingen in cirkels draaien en balden samen in explosies. Er kwam stof
neer dat naar zwavel rook. De grond trilde en scheurde open in een oorverdovend
lawaai. Ik wist zeker dat dit het einde van de wereld was.
nu wordt ik wakker, badend in het zweet, voel
haar schoot langs het dakvenster begint de vroege ochtend te
verschijnen het is halflicht een andere realiteit
|