In een late oktobermaand tweeduizend-en-zes hadden we gehoopt nog voor het schemer terug te zijn terwijl het koud moest zijn maar zo was het niet. Ze plukte per ongeluk het licht van haar fiets. We dronken daarna trappistenbier. De tafel kantelt af en toe door mijn schuld terwijl we spreken over schoonheid en nog niet gemiste kansen. Ik hou van steen en weet niks van metaal, zegt ze. Zo zit ze daar vol verlangen aan een af en toe kantelende tafel door mijn schuld. Ik zeg: het is fantastisch hier eens samen te zijn, en zie die mensen om ons heen. Hoor je die muziek, vraagt ze. Links of rechts? Rechts. Ik vind het een tof nummer. Dan ga ik eens kijken want ik hoor het alleen van links. Rechts is een optreden aan de gang. De nacht is verlicht en de tafel kantelt opnieuw. Het trappistenbier schuimt opnieuw. Veel later rook ik bij haar en haar vriend een laatste sigaret. We drinken wijn. Ze zegt: ik ga mijn tanden poetsen en dan ga ik slapen. Ik vraag: een komma of een punt? Een punt zegt ze terwijl haar vriend over haar schouders wrijft. Dan kust ze mij op de mond. Weeral goede mensen waarvan ik hou, denk ik in mijn binnenste voor het slapen gaan. Nu, in de beweging van een nieuwe dag, ben ik bij een ander als passant naar huis. Ze steekt iets in haar ogen en schenkt een Tonissteiner in. In de Matriks, een oergevoel Believe the unbelievable. Zit ik weeral aan tafel voor een tweede keer met iemand anders met een vriend en twee dochters te luisteren naar muziek. Weet ge waarvoor ik nu goesting heb? Neen. Om te neuken met een knap wijf. Ze lachen, ze steekt een duim in de lucht. Voordien was ik met de koning en de koningin bevriend. Ze zaten boven met haar en de kinderen te praten toen ik in een klamme kelder vijf gitaren achteloos tegen een vochtige muur zag staan. Ik maakte me hierover zorgen en toen ik ze mee naar boven nam begonnen ze te zingen in de mooiste accoorden. Dan gingen we op stap met de koning en de koningin. Ik dacht naar een spectakel te gaan maar op een open vlakte zeiden ze: kom, we keren terug. Wat later kwamen we in de drukte terecht en verloren we elkaar uit het oog. Ik liep in looppas langs plaatsen uit mijn kindertijd naar huis waar een loopkoers bezig was. Niemand herkende me. Het was een begin van een vrijdag in oktober tweeduizend-en-zes.
|