's Middags zat ik op een lage kerkhofmuur een boterham te eten. Nadien, toen ik iets over een Lernout en Hauspie-souflé begon te lezen, dwaalde mijn blik toevallig naar de arduinen deksteen waarop ik zat. Deze krioelde van grijze beestjes die leken op een kruising van een kakkerlak en een duizendpoot. Ik had die grijze insecten op die grijze arduin niet gezien. Ze bewogen ook al niet snel. Ze kwamen uit een open voeg tussen twee dekstenen. Daaronder zat een kolonie van een nest. Ik zag hoe ze langs de spleet piepjonge lieveheersbeestjes versjouwden. Met afgrijzen sprong ik recht. Ik heb namelijk een hekel aan kleine insecten die niet kunnen vliegen met zoveel poten. De plaats waar eerder mijn zitvlak gezeten was lag vol doodgeplette kadavers. Terwijl ik mijn achterwerk sta af te schudden komt er een vrouw met een minipoedel langs. Hangen er geen insecten aan mijn broek? Ze voelt zich blijkbaar ongemakkelijk door mijn vraag want ze doet alsof ze me niet hoort en gaat haastiger dan voordien verder. Ik kan haar begrijpen. Ze kent de context niet. Dan ga ik verder naarwaar ik naartoe ging en noteer mijn plaatsbezoek: acht nieuwe ramen, vier nieuwe toegangsdeuren met dorpel, nokken in slechte staat vervangen, dak in goede staat, luiken van de dakkapellen vervangen, aanwerken dakvlakken tegen opstanden, er ontbreekt een hanggoot, hermetsen daktorentje in witte steen, pater is akkoord om aftapwater maar vraagt standpijp op binnenplein, nazien of elektrabord in orde is, elektrameter laten openen. Nu terug naar de stad. Het is verdorie warm. Alhoewel de zon niet schijnt doet de bewolking pijn aan mijn ogen. Vooraleer ik daarna naar huis fiets klim ik nog eens in de toren. Het is windstil. De stijger beweegt niet meer.
|