het verzenkindxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
(drieluik)
I.
het lijkt nog nacht
wanneer mijn woorden zich gaan
vertragen
om in het bekende te gaan slapen
want zij weten het, de woorden weten het
van elkaar, zij weten
dat binnen in dit gedicht
een kind smeekt om de dood
om god, om de dood, om god
om
nacht na nacht te mogen
sterven
in de stilte
van een stomme hoek
uitgebraakt zonder landschap
loodlucht
en leegbloedende
spiegels
II.
het lijkt nog nacht
en het kind weet: ze gaan weer
komen
de woorden
en de schaduwwachters
die door de deur naar binnen sluipen
een onherstelbare droom vullen
met vermommingen en beeld na
beeld
leugen na eeuwigheid
na leugen
luid
eeuwig
in een te klein kasteel
van witte lakens, wollen beesten
en onderaardse, dichtgestopte
monden
III
het is nog nacht onder het slot
van onaantastbaarheid
en het kind
ongehoord, nimmer gehoord
en uit het verleden
bidt
alsof aan het eind van dit gewankel
stilte wacht, sterren
als woonst voor de dood
waarin alles luistert, niets
luistert
de angst voor hem, de angst om haar
voor hem, om haar
om het kind
dat telkens weer aan mijn stem
moet wennen
schuw in verzen
en in het weten van de nacht, eindeloos
in omgekeerde
hoogte
kerima ellouise ©