Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
Stilte in het tegenlicht
De bundel bevat ongeveer 90 gedichten
ISBN 978-3-86703-895-9 Engelsdorfer Verlag
wil je één van mijn schrijfselkes gebruiken, had ik graag dat je mijn naam erbij vermeldt en ik zou het erg fijn vinden als je me dat even laat weten.
woorden zijn er, soms onverwacht, ze geven en nemen iets van mij, ik laat ze gaan als een zielenvlinder, zwerf even mee want nooit ben ik, alleen, volledig
Hieronder vindt u de laatste tweehonderd schrijfsels. Eerdere werkjes bevinden zich in het archief (onder deze titels), per maand geordend.
Voor het vak beeldende vorming met onderwerp 'surrealisme kregen vijf leerlingen van het Calvijn College in Goes de opdracht van hun docent om wat met m'n gedicht te doen. Ze kwamen met de idee om er een filmpje bij te maken. Dit is het voortreffelijke en bijzondere resultaat, waarvoor ik hen heel erg bedank!
ontwaakt telkens weer de roos, bovenop
het gebundeld verdriet, of is het de spiegel,
gekarteld door vrees, die zich een illusie verbeeldt
in een ontoegankelijke ochtend
en als het dan toch tederheid zou zijn
al was het maar voor een poos, waar
ben ik dan gebleven in het hart
van een bruidstenen winter
die pronkt met bloemen als een desolaat
gezang langs het raam, dichtvriezend
om de tijd af te sluiten
ik neurie nog even in het wak van de spiegel
en duik doorheen de kortste dag
vaarwel, zei ik tegen de stilte
van enkel houden van kan ik niet leven
ik ben genoodzaakt om terug te gaan naar het overleven
en de stilte antwoordde: zoek niet langer meer;
keer niet om naar de uitgedroogde weg, loop naar me toe
al is de steen nog zo koud, je vindt me eeuwig binnenin
de nacht zal met je meegaan
en zo droegen de dagen;
het vluchten tussen zinnen
wanneer woorden smeekten om ogen
of om ergens te beginnen, niets liet los
in deze voortplanting van mens en jaar
misschien ben ik het zelf vergeten van hand
tot mond, de aanwezigheid van waarde, wederom
en heb ik dertien cijfers nodig om te vertrouwen
voor immer, immer afwezig
vanop een afstand zie ik jou, je zit naast mij
ik weet niet hoe dit komt en of het zo zal zijn
misschien zijn we zacht voor elkaar, bouw je
kasteel na kasteel, rusten we uit in het zand,
adem jij jezelf in mij
en met iets van een teken, mag het een droom zijn,
vallen we uit de eenzaamheid, spoelt de zee
een woning en woorden waarin we blootsvoets
kunnen rennen, onomkeerbaar van huid
ik loop ons voorbij, zie meer vloed dan ik hoor
wij geven geen antwoord wanneer mijn handen
hoger reiken dan de zon
dat het steeds minder wordt;
het kind dat zoekt naar dunne plekken
en de afbeelding van het licht, hoe het
om een glimlach weent, als vreemde, ongezien
dat het steeds meer wordt
in een beheerste vorm; grachten vol gedachten,
bovenop de stilte van het alledaagse en hoe het
tenslotte zal weten dat het schrijven moet
omdat gesproken woorden achterblijven in muren
en er nauwelijks wind is
en hoe het, haast mensenschuw, doodvermoeid,
de dagen laat regenen op afzondering
hier, nu, met de kleren op de stoel en het plakkerig zand
van kastelen in het hoofd
Verlegen komt ze naar me toe.
Met een helder stemmetje, zegt ze:
"Vandaag durf ik je hond strelen".
Alsof de hond weet heeft van haar broosheid,
gaat hij zachtjes op haar schaduw liggen.
Een handje verdwijnt in de zwarte vacht
terwijl haar ogen blauw worden.
Ik had ook een hond maar die is dood.
Waarop ze meteen vervolgt: "Mijn mama ook.
Ik zie een blad geluidloos neervallen.
Ik geef haar mijn hand.
Er moet meer zijn, toch.
*
Hoe het einde speurt
naar vlinders, vinders van uren.
Zo ook de woorden in die ene dag,
uit een trilling gekregen.
Misschien schenkt de dood iets,
meer dan het leven
dat in letters getwijfeld
een dak zoekt,
zoals bloemen van de aarde
en van kleiner licht
dan kaarsen.
stoot zich telkens
aan dezelfde steen
hoe schuldig kan je zijn
aan onschuld, vraag ik me af
of is het de som van dingen
die aan het eind van de leugen wacht
glazen waterlelieknoppen verdragen geen stenen
ook niet op blauwe, bevroren lippen van sprookjes
de wereld
krimpt koud in uitgedoofde handen
wanneer je vloekt om wat er geleden wordt
jij tiert refreinen van rotzooi bij elkaar, bespot
de eeuwigheid der dingen
zoals het slapen met jou
waar ik mij als golven droom, mij waag
op vleugels van een meeuw
die zich kleedt met zee en lapjes duinen
krimp, krijs, verwens desnoods
maar neem me mijn wereld niet af;
ik wil niet weten, geen leven breken
zolang wij toekomst zijn
wij
zijn een vierkante millimeter
misschien een vreemd kleinood
dat uiteindelijk verliest en vergeet
de trouw aan het allerkleinste
ik aanvaard de reis
naar winter, er is maar één richting
en misschien alles wat ik wens
de kamer blijft binnen terwijl daken
voorbijtrekken, uit ieder huis een adem ruist
en dan de slaap hervat
welke naam zal ik geven aan het kind dat aan iedere deur
vragen stelt, over spiegels glijdt, half in het huis en enkele seconden later, half in vlokken
die ik, zonder bezeren, wil uitvouwen tot een zachte bloem
of een sneeuwengel in het allermooiste van de nacht
voor haar, eens zo open,
zodat ze weet dat de reis niet tevergeefs was
heb ik misschien geschreven wat ik niet
zeg niet durf zeggen omdat een nacht zo eindeloos stil is niet omdat ik
bevreesd ben iets te voelen maar omdat ik niet kan schrijven een woord is
immers geen verhaal en een verhaal geen nacht, zo stil en diep als een
nacht van zwijgen kan zijn waar woorden mijn gevoelens niet kunnen
slijpen zo, dat de donkerte de morgen kan zien want elk gevoel bezit zijn
eigen ziel een ziel die ik nooit durf kwetsen
2 december om 11 uur in Aalst, Arty-Party, Molenstraat 64.
Programma: - Voorstelling van het bundeltje "Airbrush en poëzie" van P. Van Holsbeeck, door Theo. - Aperitiefconcert door het BISSART GUITAR Duo (piano, contrabas) - Poëtische evocatie: drie dichters lezen voor uit eigen werk; muzikaal intermezzo; vervolg: tweede blokje van drie dichters.
dichters: Theo Slachmuylders, Karin Dee, Julius Dreyfsandt zu Schlamm,