The seven sorrows of the virgin - Albrecht Dürer
Een na-de-kerst-verhaalxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Brief van Maria
Vandaag, 2007* jaar na de geboorte van onze zoon, nu het medeleven met ons weer hoogtij viert, een brief gericht aan allen die welgemeend of misschien zonder er veel bij na te denken, zich noemen naar mijn zoon.
Want ik zie, als alle jaren, hoe mijn zoon, kwetsbaar als immer, andermaal is overgeleverd aan wie maar over hem beschikken wil.
Weer aan de heidenen overgeleverd denk ik dan, verdrietig en kwaad omdat de handel zich er weer van meester heeft gemaakt; muzikanten zien brood in hem, predikanten schuiven zichzelf onbeschaamd tussen mijn zoon en de mensen in en van veel koren, die u zo mooi vindt, zeggen wij hier dat ze vals zingen.
Daarom dit begeleidend schrijven bij het verhaal dat u met kerst weer naar goede gewoonte heeft gelezen.
U moet geloven: er was die nacht niet veel bijzonders aan de hand.
Ja, Lukas heeft er later, toen alles geschied was, lang na onze dood, een prachtig verhaal van gemaakt, een mooi gedicht, zou je kunnen zeggen.
Een leven dat (geloofde hij) zon wondere finale had gekend, vroég om een wondere ouverture.
Maar als ú die ouverture hoort, wil ik u vragen wel te bedenken dat zonder dat wondere einde dit wondere begin nooit zou zijn geschreven, en zeker niet zó zou zijn geschreven.
Want nogmaals: geloof me, er was die nacht in feite niets bijzonders aan de hand. Dat van die engelen bijvoorbeeld, nee, dat moet u niet schrappen, zeker niet, maar wij zagen ze niet vliegen, het was een nacht als elke andere, behalve dan dat onze zoon het levenslicht aanschouwde, maar dat hemels licht erbij, dat is van Lukas. Hij heeft die engelen ten tonele gevoerd, want hij was gaan geloven dat
. God hier aan het werk was.
Een geschenk uit de hemel, zo ervoer hij ons kind.
Het was moeilijk vader en moeder te zijn van een kind dat over mijn Vader sprak zó, dat je hem niet meer kon volgen. Hij was bezeten van God, maar volgens anderen was hij van de Duivel bezeten. Het ging mij dwars door mijn ziel, als een zwaard.
Niet alleen de bevalling was pijnlijk, het bleef pijnlijk, ik zeg het eerlijk.
Armen en verdrukten klampten zich aan hem vast, net als de herders in het verhaal van die nacht, maar de machthebbers en de godgeleerden zochten ons kind te doden, en zijn weg werd één lijdensweg. Hij kwam op de aarde en droeg al zijn kruis, en wij, Jozef en ik, moesten er ook aan geloven.
En toch, toch heb ik steeds óók geweten dat ik hem op zijn weg moest zien te volgen, en dat heb ik gedaan, zo goed en zo kwaad als het ging, een weg van verrukkingen en van verdriet.
Ik heb hem gevolgd, hopend hem te behouden, wetend dat ik hem zou verliezen. Ik was erbij toen hij stierf. Godsgruwelijk was het. Maar tegelijk moet ik zeggen: dit sterven hoorde bij zijn leven en daarom was het óók goed, zelfs al het daarbij gebleven was.
Maar het bleef er niet bij, dat geloof ik tenminste.
Zijn Vader, op wie hij zo vertrouwde, onze Vader, nam het voor hem op, het werd Pasen.
Toen pas ben ik alles gaan begrijpen, het was alsof hij toen pas werd geboren, alsof zijn leven toen pas begon, en het mijne.
En u die Kerstmis vierde, u zou ik willen vragen, verkijk u niet op de dag, en denkt u alstublieft niet aan het Kind, - maar ook aan de man dat wij moeten worden als een kind, dat zijn de woorden van de mán.
En God zegene u op úw weg.
Naar een idee van Jan van Opbergen
*Het jaartal is aangepast. (zie ook van J. v. Opbergen:Leert van de slak 4-10-2006)
|