De schrijver Gerard Reve werd geboren als Gerard Kornelis van het Reve op 14 december 1923 in Amsterdam. Vanaf 1993 woonde hij in België in Machelen-aan-de-Leie. Hij overleed 8 april jl. op 82-jarige leeftijd in Zulte. Op 23-jarige leeftijd werd Reve bekend met zijn debuutroman De avonden (1947). Hij was een controversieel figuur, bewonderd en verguisd, door zijn beschrijving van homoseksualiteit, religie en dood. Voor zijn werk kreeg hij verschillende prijzen. In 1998 werd hij Commandeur in Orde van de Nederlandse Leeuw. Zaterdag wordt hij begraven in zijn laatste woonplaats Machelen-aan-de-Leie.
Dagsluiting
Eigenlijk geloof ik niets en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat gij waarachtig leeft, dan denk ik dat Gij liefde zijt en eenzaam en dat in zelfde wanhoop Gij mij zoekt, zoals ik U.
-------------
"De Dood is het mooiste onderwerp dat er bestaat, want hij laat de mens nooit in de steek; je kunt altijd op hem blijven rekenen." Gerard Reve
Jacqueline van der Waals werd op 26 juni 1868 geboren in Den Haag en overleed op 29 april 1922, op 54 jarige leeftijd, in Amsterdam aan maagkanker. Haar onderwerpen waren vooral, de natuur, de verhouding tot God en de dood. Vaak gaan haar gedichten over haar twijfel en doodsaanvaarding. Pas na haar dood werden haar gedichten echt bekend.
Gerrit Manenschijn (1931) is theoloog, filosoof en ethicus. Hij verwierf bekendheid door zijn indringende studies over de filosofie en ethiek van Thomas Hobbes, Adam Smith, Immanuel Kant en John Rawls.
Religie en haat De Amstelveense ethicus en theoloog Gerrit Manenschijn heeft een boek geschreven getiteld Religie en haat. Over religieus gemotiveerd terrorisme. Hij bestudeerde daarvoor de koran, de bijbel en de joodse tenach (het bijbelse Oude Testament). Sinds de 11e van den 9e 2001 heeft hij zich in dit onderwerp verdiept en vraagt hij zich af of in de islam meer explosief materiaal zit dan in andere religies. In zijn boek heeft hij ongeveer gelijke teksten over haat en vijandschap uit de koran en de bijbel naast elkaar geplaatst en daarmee komt hij tot de conclusie dat ze beide niet voor elkaar onderdoen.
Naast de bijbeltekst van Psalm 3:8 bv. zet hij Sura 47 uit de koran. In Ps. 3:8 staat : Sta op, Heer, en red mij, God, sla mijn vijanden in het gezicht, breek de tanden van de wettelozen. In Sura 47: Wanneer u een ontmoeting hebt met hen die ongelovig zijn, houwt dan in op hun nekken. En wanneer u onder hen een bloedbad hebt aangericht, bindt hen dan in de boeien.
Een ander voorbeeld, waarin de teksten wel heel erg op elkaar lijken, staat in het bijbelboek Deuteronomium 19: 21 en Sura 4 en 5. Deuteronomium 19:21: Heb geen medelijden en eis een leven voor een leven, een oog voor een oog, een tand voor een tand. ( Exodus 21: 23 24: Dan geldt: een leven voor een leven, een oog voor een oog, een tand voor een tand, een hand voor een hand, een voet voor een voet, een brandwond voor een brandwond, een kneuzing voor een kneuzing, een striem voor een striem). In Sura 4 en 5 lezen we: Wie iets slechts doet, hem wordt vergolden wat hij heeft gedaan .. Leven om leven, oog om oog, neus om neus, oor om oor, tand om tand.
Manenschijn is van mening dat elke wereldreligie wel iets van geweld in zich heeft. Er is echter een fundamenteel verschil. In het christendom is er niet alleen het gebod van de naastenliefde, maar ook de liefde tot de vijand.(Matthëus 5: 43) waarin staat: U hebt gehoord dat er gezegd is: U moet uw naaste liefhebben en uw vijand moet u haten. Maar ik zeg u: Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen, opdat u kinderen bent van uw Vader in de hemel. En deze vijandliefde, zegt Manenschijn, betekent het respecteren van de rechten van de vijand volgens de regel van de wet. Het is geen geweldloosheid, maar het hanteren van een conflictvermijdende strategie in een wereld die getekend wordt door oorlog en geweld.
Twee reizende engelen stopten om te overnachten in het huis van een rijke familie. De familie was niet zo beleefd en men liet de engelen overnachten in een koude kelder, in plaats van het gastenverblijf van hun landhuis. Toen ze hun bed opmaakten op de koude vloer, zag de oudste engel een gat in de muur en repareerde het. Toen de jongste engel dat zag, vroeg hij waarom hij dat deed. De andere engel antwoordde: Het is niet altijd wat het lijkt.
De volgende dag vertrokken zij en s nachts vroegen ze logies bij het huis van een erg arme, maar gastvrije boer en zijn vrouw. Nadat ze het kleine beetje voedsel dat in huis was, met het echtpaar hadden gedeeld, mochten ze in hun bed slapen, opdat ze een goede nachtrust zouden hebben. Toen ze de volgende dag wakker werden, troffen de engelen de boer en zijn vrouw in tranen aan. De enige koe die ze hadden lag dood in de wei en dat was hun bron van inkomsten. De jongste engel was woedend en vroeg aan de oudere engel waarom hij dit had laten gebeuren. De eerste man had alles en toch hielp je hem. Deze familie had weinig tot niets, maar was bereid alles te delen en toch laat je hun koe doodgaan. De oudere engel antwoordde: Het is niet altijd wat het lijkt. Toen we in de kelder van het landhuis waren, zag ik door het gat dat er goud verstopt lag. Omdat de eigenaar zo van hebzucht vervuld was en niets van zijn rijkdom wilde delen, heb ik het gat dichtgemaakt, zodat hij het goud nooit zal vinden.
Toen we vannacht in het bed van de boer sliepen, kwam de engel des doods om de vrouw op te halen. In plaats daarvan gaf ik hem de koe. Het is niet altijd wat het lijkt.
Menno Rougoor is vrijzinnig, vanwege de mogelijkheid voor iedereen om het geloof op zijn of haar eigen manier te beleven, zonder dogmas. Hij is predikant en voorzitter van de Predikantenvereniging van de Vrijzinnige geloofsgemeenschap NPB en docentaan de Theologische opleiding te Bilthoven in Nederland.
Menno Rougoor houdt in zijn bijdrage in een boek van W.B.Drees, Een beetje Geloven (1999), een pleidooi voor universele religie. Ik haal hier een paar gedeelten aan die mij de moeite waard lijken om nog eens nader te overdenken.
Hij vergelijkt de eenheid van religies met de regenboog. Eén lichtstraal van de zon breekt zich tot zeven verschillende kleuren. Het ene goddelijke licht breekt zich in onze werkelijkheid tot de kleurenrijkdom van diverse religies en levensbeschouwingen. Deze veelkleurigheid is een uitstraling van God als lichtbron. Deze religieuze regenboog is voor hem een ideaal.
De pogingen die tot nu toe zijn gedaan om grote inzichten uit de diverse bestaande religies samen te brengen, hij denkt daarbij aan de bahaíreligie en de soefibeweging, bleven slechts zeer marginale verschijnselen op de religieuze wereldkaart. Aan de bestaande overvloed van religies hebben zij er alleen nog twee toegevoegd. Het gaat hem er ook niet om om een heel nieuwe wereldreligie te construeren met behulp van elementen uit de bestaande religies, maar dat de mens zich bewust openstelt en laat beïnvloeden door de inzichten van andere tradities. De bijzondere kracht van het beeld van de regenboog is, dat het je in een flits doet beseffen hoe beperkt en relatief je eigen religieuze traditie is en je tegelijk ook doet verlangen om jezelf te verrijken met de schatten uit andere tradities. In de loop van de wereldgeschiedenis zijn er af en toe heel bijzondere lichtbrengers van de mensheid geweest zoals, achtereenvolgens: Krishna, Mozes,Boeddha, Lao-tse, Socrates, Christus, Mohammed.
Van niemand zou de schrijver durven zeggen Hij is het licht der wereld. Zoals nu het licht van de zon zich breekt tot zeven verschillende kleuren, zo straalt er ook een gebroken goddelijk licht uit deze verschillende figuren.
De heilige boeken van al de bijbehorende religies bieden evenveel, en weer heel andere waardevolle stof tot overdenking.
Prof. dr. Frits de Lange was tot begin september 2005 rector en hoogleraar ethiek aan de Theologische Universiteit Kampen. Hij hield in september van dat jaar een lezing op het symposium Waar gaat het nog over, georganiseerd door uitgeverij Kok te Kampen en nam daarin afscheid van de wat hij noemt, de supranaturalistische God.
In deze lezing zei hij onder andere: Religie is transcendentie-ervaring. Het met hart en hoofd ervaren dat er meer is, altijd meer dan Met het theïsme (geloof in een persoonlijke God die ingrijpt) van het conventionele christendom hebben we dat meer buiten ons geplaatst in een bovennatuur, op afstand geobjectiveerd in een goddelijke persoon, een Vader ver weg in de hemel, gescheiden van het universum, die met interventies daarin ingrijpt. Zo transcendent, dat we het contact ermee zijn verloren, een God lichtjaren van ons verwijderd.
Probeer God nu eens niet in een Punt waartoe je je verhoudt te zien, maar als een Ruimte die je omvat, voor te stellen. Niet als een van ons gescheiden werkelijkheid waartoe je via je innerlijk toegang verschaft, maar als een heilzaam krachtenveld om je heen, waaraan je met heel je bestaan deel kunt hebben als je je er aan overgeeft.
Nodig is een afscheid van de God die ingrijpt. Nodig zijn een creativiteit en een spirituele praktijk die inzetten op een intellectuele reconstructie van een nieuwe, andere manier van geloven: de voorstelling, het besef dat alles in God is, het universum, het leven, de geschiedenis, wijzelf. Wij hebben deel aan de werkelijkheid van God. God is geen afzonderlijk wezen, maar alomvattende Geest. Wie afscheid neemt van de supranaturalistische God, neemt ook afscheid van een geloofspraktijk. Je onderhoudt een relatie met een Persoon in de hemel, door voor waar te houden dat hij er is, door in zijn interventiemacht te geloven en door die in gebed af te smeken.
Het proces dat zich in de loop van de jaren in mijn theologische en kerkelijke bestaan heeft voltrokken noemde ik altijd een sluipende secularisatie. Misschien is het beter dat afscheid een transformatie te noemen, een bekeringsgeschiedenis. Het zoeken van en toegroeien naar een nieuwe vorm van toewijding, niet meer aan een verre God in de hemel, maar aan het goddelijke Geheim, dat het gewone doordringt, omvat en overstijgt. (bron: Trouw, sept.2005)
P.N. van Eijck werd geboren in 1887 te Breukelen en overleed op 10 april 1954 te Wassenaar. In 1947 ontving hij de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre.
De tuinman en de dood
Vanmorgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, mijn woning in: Heer, Heer, één ogenblik!
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot, toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant, maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Meester,uw paard, en laat mij spoorslags gaan, voor de avond nog bereik ik Ispahaan!
Vanmiddag (lang reeds was hij heengespoed) heb ik in t cederpark de Dood ontmoet.
Waarom, zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt, hebt gij vanmorgen vroeg mijn knecht gedreigd?
Glimlachend antwoordt hij:Geen dreiging was t, waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
toen ik s morgens hier nog stil aan t werk zag staan, die ik s avonds halen moest in Ispahaan.
P.N.v.Eijck (zie ook 14-5-2005: Gij zijt mij overal nabij)
Paulus Rijntjes werkt al 25 jaar in de hulpverlening als spiritueel genezer. Mensen van alle leeftijden, de jongste was 2 jaar, komen bij hem met fysieke en psychische klachten. Hij kwam naar Rijssen om voor onze vrijzinnige geloofsgemeenschap een lezing te geven met het onderwerp:
Orgaandonatie, weten we er echt alles van?
Men hoopt, zegt hij, dat de dood uitgesteld kan worden door bv. orgaandonatie.Toch sturen veel mensen het donorcodicil niet op uit een gevoel van onmacht, want wat gebeurt er op het moment dat we organen weghalen? Die vraag is niet te beantwoorden. De gezondheidszorg heeft hierop geen antwoord. We kunnen niet bewijzen dat het leven doorgaat. Er is echter een ander belang, nl. degene die ziek is. Vroeger werd iemand dood verklaard als de ademhaling gestopt was en het hart niet meer klopte. Tegenwoordig stelt men dat iemand dood is als er is geen hersenactiviteit meer is, er is dan geen ervaren, geen bewustzijn, alleen de fysieke schil. Maar weten we dan ook zeker dat we werkelijk dood zijn? Is er nog een ervaringswereld als we organen verwijderen? Onder andere door orgaantransplantatie is de dood langzamerhand van ons vervreemd geraakt. We weten dat we tijdig zijn, maar willen alles doen om het tijdloos te laten zijn. We willen het ik-zijn niet opgeven daar zijn we bang voor. Angst kan iets positiefs zijn, kan zorgen dat je blijft leven, maar als de ziel het genoeg vindt, komt toch het einde; dan helpt orgaandonatie of reanimatie ook niet meer. Bewijzen van voortbestaan kunnen we vaak niet herkennen, maar de heer Rijntjes ziet het leven als een doorgaande reis. Je kunt leven niet vernietigen, wel de ik-vorm. Het innerlijk bewustzijn is onvernietigbaar. Een stervende kan in een andere staat van bewustzijn komen, er kan dan een tijdloosheid ervaren worden, zoals bij een pasgeborene. Vaak zien we bij een dode een rust op het gezicht, waardoor we aanvoelen dat dat verder reikt dan de fysieke ervaring. Als er voortgaand leven is, is er dan een ervaringswereld van waaruit je waar kunt nemen wat er met je gedaan wordt? Als er iemand gestorven is, nemen we een aantal dagen om te rouwen. Zoiets is ook nodig voor de gestorvene, zegt Paulus Rijntjes. Hij vindt het belangrijk om nog enige dagen met de overledene bezig te zijn. De identificatie van de overledene met het lichaam kan groter zijn, naarmate het bewustzijn hierover tijdens het leven minder was. Er is dan nog veel gehechtheid aan het lichaam. Er is nog energie aanwezig die zich uit het lichaam moet terugtrekken. Gaan we organen verwijderen, dan kunnen die nog steeds levensenergie bevatten. Er zijn verhalen bekend, van orgaanontvangers die heel nuchter zijn, over karakterveranderingen na een orgaantransplantatie. Het lijkt er dus op dat een orgaan niet alleen een fysiek iets is. Volgens Paulus Rijntjes heeft elk orgaan een eigen energetische code en die is niet gelijk aan die van de ontvanger. Het is een lastig parket, niet alleen voor degene waarvan het orgaan verwijderd wordt, maar ook voor degene die het orgaan krijgt. Het is moeilijk te zeggen, of het mag of niet mag. Je kunt pas beslissen als je in deze situatie komt. Maar we moeten leren hersendoden niet langer als dood te zien en de donor tenminste uitleggen wat we gaan doen, zegt de heer Rijntjes. De kerken laten over orgaandonatie verschillende geluiden horen. De ene opvatting is: als je christen bent, ben je bereidt alles te delen. De andere is: Dit kan niet. We mogen geen organen laten verwijderen, want we moeten gaaf zijn voor de dag van de wederopstanding. De wetenschap ziet in de organen alleen iets fysieks.
Tot slot legt de heer Rijntjes uit welk verschil er bestaat tussen orgaandonatie en bv. bloedtransfusie. Bloed is de drager van energie, maar is vrij makkelijk af te staan, want het lichaam vult het zelf weer aan, wat bij orgaandonatie niet het geval is. We schenken levensenergie aan een ander in de vorm van bloed. Dat is niet alleen iets fysieks, maar het bloed wordt ook weer na enige tijd door de ontvanger afgebroken.
Er was eens een kleine golf die diep ongelukkig was.
Ik voel me zo ellendig, klaagde hij. De andere golven zijn groot en sterk en ik ben klein en zwak. Waarom is het leven zo oneerlijk?
Een grote golf die toevallig voorbijkwam en de kleine golf hoorde klagen, besloot even te stoppen. Jij denkt zo, zei de grote golf, omdat je je eigen wezen niet helder voor ogen ziet. Jij denkt dat je een golf bent en je denkt dat je slecht af bent. In werkelijkheid ben je geen van beide.
Wat?, riep de kleine golf verbaasd uit, ben ik geen golf? Maar het is toch duidelijk, ik ben een golf! Ik heb hier mijn golftop, zie je wel? En hier is mijn golfslag, hoe klein die ook is. Hoe kun je nou beweren dat ik geen golf ben?
De Grote golf antwoordde, dat ding dat jij golf noemt, is alleen maar een tijdelijke vorm die jij voor een korte tijd hebt aangenomen. In wezen ben je water! Probeer dat eens goed tot je door te laten dringen. Als je dat lukt, heb je niet langer een probleem met het feit dat je een tijdje een golf bent.
Maar als ik water ben, wat ben jij dan?, vroeg de kleine golf.
Ik ben ook water, antwoordde de grote golf. Ik heb voor korte tijd de vorm van een golf die wat groter is dan die van jou, maar dat doet niets af van wat ik in wezen ben water! Ik ben jij en jij bent mij. Wij zijn beiden deel van hetzelfde grote geheel.
René Diekstra. (Zie voor René Diekstra ook blogartikel: In ieder mens ., 14-11-2005)
Jan Oegema is publicist, uitgever, mysticus en stiltezoeker. Hij schrijft regelmatig voor het dagblad Trouw en zelf schreef hij o.a. de boeken Lucebert, mysticus en Een vreemd geluk; de publieke religie rond Auschwitz. Hij bedacht het begrip soloreligiositeit en hij wantrouwt allesweterij tot op het bot.
In maart 2005 schreefhij in het dagblad Trouw, zijn eerste artikel over soloreligie.
Op 15 november 2005 verscheen hierover weer een artikel in dit blad.
Soloreligiositeit
Wat zijn soloreligieuzen?
Zijn opvattingen daarover lichtte hij toe op een avond in de Rode Hoed in Amsterdam.
Het blad schrijft: Soloreligieuzen zijn mensen die het verkerkelijkte christendom verlaten hebben, maar die toch nog steeds waarde hechten aan de mystieke traditie van datzelfde christendom. En het zijn mensen die uit literatuur hun religiositeit alleen construeren, onder de leeslamp, terwijl ze toch enig verlangen hebben naar gezamenlijkheid. Het gaat om mensen die in plaats van het geloof aan een Vadergod daarboven, een besef hebben gekregen van het goddelijke als de eenheid of de samenhang van al wat leven is. En het gaat óók nog eens om mensen die die eenheid van het leven via de introspectie van het eigen innerlijk ervaren, én zich daarin onthechten van hun ego, kennelijk om bij een niet-zelf of een hoger of dieper zelf uit te komen.
Het zijn de grensgangers van het christendom
De vier stellingen van Jan Oegema 1. Mensen zonder kerkelijke binding. Je bent soloreligieus omdat je geen dak meer boven je hoofd hebt, zo simpel is het. Dit betekent niet dat soloreligieuzen nooit meer in een kerkbank schuiven; maar als ze dat doen, dan bij wijze van spreken als toerist in hun eigen vaderland.
2. Soloreligieuzen zijn er in soorten en maten, daarvoor zijn het per slot soloreligieuzen. Je hebt spirituelen en nuchteren, verstokte eenzaten en voorzichtige gezelschapzoekers. Je hebt vrijen en geremden, stillen en roependen, geëngageerden en contemplatieven, godzoekers en goddumpers, kerktoeristen en kerkmijders. Je hebt er die het christendom onverschillig laat en die er nog een band mee voelen. Je hebt mannen die redetwisten over termen en vrouwen die dat geamuseerd aanhoren.
3. Vanuit godsdienstsociologisch perspectief bezien is de moderne soloreligiositeit een ongeorganiseerd complot van subjectieve instellingen, als zodanig een van de manifestaties van een christendom in transformatie of, wie zal het zeggen, in een zieltogende eindfase.
4. Monniken zijn op hun manier zijn het natuurlijk ook soloreligieuzen. Ik denk dat alle spiritualiteit die die naam verdient, gepaard gaat met eenzaamheid. Hoe groter de innerlijkheid, hoe groter de afstand tot de wereld. Als monniken elkaar ergens voor nodig hebben, dan als lotgenoten wier loutere aanwezigheid voldoende is om de eenzaamheid beter te verdragen. Het klooster is een gemeenschap van solitairen. In letterlijke zin is soloreligiositeit iets van alle tijden.
Jan Oegema komt uit op een sceptisch, literair, meditatief christendom, dat in veel opzichten afwijkt van het bekende. Hij noemt het Minimaal Christendom, want het is een christendom dat veel wegstreept en weinig overhoudt. Het huldigt een onzeker godsbesef en het wil de betekenis van Jezus sterk relativeren. Het bidt niet en het zingt niet en het heeft een hekel aan de kitsch van kerst. Daarentegen geniet het van de vele schitterende teksten uit de bijbel, terwijl het tegelijkertijd huiverig is voor hoofdletters en grote woorden. Daarom draait het in zijn rituelen de verhouding tussen woord en niet-woord radicaal om, beoefent het oosterse meditatietechnieken en stelt het de stilte centraal. De betekenis van Jezus verliest zijn vooraanstaande positie en kan, aldus Oegema , niet meer rekenen op onze kinderlijke afhankelijkheid. Maar hij kan wel degelijk een bron van inspiratie blijven. De liefde gaat bij hem voor de wet, de arme voor de rijke, de caritas voor de zelfzucht. Hij doorbreekt de orthodoxie, verbrijzelt alles wat neigt naar verstarring en verstening. Mijn ideale Christus staat voor tegenwoordigheid van geest. Hij staat naast me en fluistert me in een autonoom mens te zijn en vooral mijn eigen pad te volgen. Hij vermoedt dat God niet meer is dan een naam, een literaire vondst van de eerste orde. In spiritueel opzicht volgt Oegemas Minimaal Christendom het boeddhisme in zijn aanname, dat niets misleidender is dan de fixatie op het eigen subject. Het boeddhisme wijst de weg naar zelfloosheid, het vertelt dat het ego niet alleen een obstakel is, maar bij nader toezien zelfs een illusie blijkt. (bron: Doopsgezind nl/Trouw)
Ik voel me o zo heppie, zo heppie deze dag. En als je vraagt: wat heppie als ik eens vragen mag? Dan zeg ik: hoe, wat heppie, wat heppik aan die vraag? Heppie nooit dat heppieje dat ik hep vandaag?
Dick Werner, zegt in zijn bundeltje 'Verrassende vergezichten' uit 1997 over vrijzinnigheid het volgende:
'De vrijzinnigheid stelt zich principieel tegenover de onveranderlijkheid van het geloof. Zij ziet het geloof niet als iets dat wordt aangeboden, maar als iets dat moet worden ontdekt en verworven. Wij zien geloven als een persoonlijke zaak, die verandert met de verandering, die zich nu eenmaal in ieders leven voordoet. Wij willen ons niet als louter individualisten opstellen, maar menen dat onze wijze van geloven zich kan verdiepen in de dialoog met andersdenkenden.'
Zelf moet je't zoeken en zelf moet je 't vinden, mens, in je hart, in het woord, in je lot. Anders zo spelen de werv'lende winden, mens, met je hart, je geloof en je God. De Genestet
Religieus en wetenschappelijk denken niet met elkaar in tegenspraak
Palmyre Oomen is buitengewoon hoogleraar wijsbegeerte aan de Technische universiteit Eindhoven voor de Radboudstichting. (De Radboudstichting wil een brede vorming in het hoger onderwijs stimuleren vanuit katholieke inspiratie). Ze studeerde behalve mathematische biologie, theologie en filosofie en schreef o.a. het boek Doet God ertoe? (1998). Haar dissertatie was: Bespreking en analyse van Whitehaeds procesfilosofie. (Whitehead is een Brits-Amerikaans filosoof, natuurkundige en wiskundige)
Palmyre Oomen vindt dat religieus en wetenschappelijk denken niet met elkaar in tegenspraak hoeft te zijn. In de 17e eeuw leken geloof en wetenschap met elkaar in strijd te zijn, maar gaandeweg kwam men tot het inzicht dat geloof een andere taal hanteert dan wetenschap. Het zijn twee verschillende gebieden. Zij vindt het onzinnig het scheppingsverhaal tegenover de evolutieleer te zetten. Het verhaal over de schepping van de wereld in zeven dagen wil geen feitenrelaas zijn. Je kunt het scheppingsverhaal ook zo lezen, dat de wereld er niet kan zijn zonder God. De scheiding tussen geloof en wetenschap is uiteindelijk toch onbevredigend voor haar. Beide hebben betrekking op een en dezelfde werkelijkheid. Beide streven naar inzicht. Geloof en wetenschap hebben niet alleen een vergelijkbare hartstocht naar inzicht, maar kunnen elkaar ook wederzijds van dienst zijn. Wetenschap moet het geloof zuiveren van bijgeloof en misvattingen. Omgekeerd kan het geloof de wetenschap zuiveren van absolutisme, bijvoorbeeld van de aanname dat alleen het waarneembare en meetbare telt. Zij zoekt naar een manier waarop beide tot hun recht kunnen komen. Als filosoof probeer ik dingen die vanzelfsprekend lijken van hun vanzelfsprekendheid te ontdoen, zegt zij, en te laten zien dat er allerlei vooronderstellingen meespelen. Ik breng geen zekerheid, maar probeer die juist weg te halen.
Wij lopen op de toekomst vooruit, alsof die veel te traag is in het komen en wij haar gang willen verhaasten;of wij roepen het verleden weer op, om het vast te grijpen omdat het te snel vervliegt.
Zo onvoorzichtig zijn wij, dat we ronddwalen in tijden die de onze niet zijn en in het geheel niet denken aan de enige tijd die ons toebehoort; en zo oppervlakkig, dat wij denken aan tijden welke niets zijn en zonder na te denken ons onttrekken aan die enige tijd die werkelijk bestaat. Dat komt doordat het heden ons gewoonlijk pijn doet. Wij verbergen het voor ons oog omdat het ons leed berokkent en wanneer het aangenaam is, hebben we spijt dat wij het zien ontglippen. Wij trachten het dan te schragen door de toekomst en denken dan te beschikken over dingen die niet in onze macht liggen, over een tijd waar wij geen zekerheid van hebben dat wij haar beleven.
Laat ieder zijn gedachten maar eens onderzoeken en hij zal bemerken dat deze bezig zijn met verleden en toekomst. Wij denken vrijwel nooit aan het heden.
En wanneer wij het al eens doen, is het slechts om er een licht in te ontdekken, met behulp waarvan wij over de toekomst kunnen beschikken.
Het heden is nooit ons doel, het verleden en het heden zijn slechts middelen voor ons en alleen de toekomst is ons doel. Op die manier leven wij nooit, maar hopen te leven en terwijl wij ons voortdurend gereedmaken om gelukkig te worden, is het onvermijdelijk dat wij het nimmer zijn.
Pascal (wiskundige 1623 1662)
(Voor meer Pascal zie: Blaise Pascal, blogartikel van 5-9-2005)
Nel Benschop, geboren op 16 januari 1918 te s-Gravenhage is, nu bijna een jaar geleden, op 31 januari 2005 overleden in Arnhem. Ze beantwoordt niet aan het clichébeeld van de dichter, maar ze is wel de meest succesvolle en meest geciteerde dichter van Nederland. Haar eerste bundel Gouddraad uit vlas werd in 1958 in eerste instantie geweigerd door de uitgever, omdat er geen markt voor zou zijn. Pas in 1967 durfde deze het aan. Het werd een bestseller. Van haar boekjes zijn meer dan drie miljoen exemplaren verkocht. Veel mensen zoeken op moeilijke momenten troost in haar verzen en vinden daarin de woorden die ze zelf tekortkomen. In rouwadvertenties wordt vaak, al of niet aangepast, een gedeelte uit een van haar gedichten gebruikt.
Wintermorgen in het bos
Aan alle takken zag ik regendruppels beven: net kerstboomballen, maar dan in het klein. Ik zag de lichtjes dansend daarin leven, En wist niet, dat het bos zó mooi zou zijn.
Soms viel een druppel stil in een plas water; dat gaf een zacht en muzikaal geluid; ik dacht aan vroeger en ik dacht aan later. Ik sloeg mijn droomboek dicht, maar t was niet uit.
Ik dacht: nu mogen er geen mensen komen; dit is zo goed, ik ben hier heel alleen, ik zie niets anders dan de zwarte bomen en allerhande vogels om mij heen.
En stil ben ik het bos weer uitgelopen. Wat was het mooi, al leek het dor en kaal: de deuren naar de lente stonden open, en als Gods glimlach was de zonnestraal.