Vrij - zinnige gedachten,gedichten, verhalen en berichten
27-02-2006
De onontkoombare dood
P.N. van Eijck werd geboren in 1887 te Breukelen en overleed op 10 april 1954 te Wassenaar. In 1947 ontving hij de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre.
De tuinman en de dood
Vanmorgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, mijn woning in: Heer, Heer, één ogenblik!
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot, toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant, maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Meester,uw paard, en laat mij spoorslags gaan, voor de avond nog bereik ik Ispahaan!
Vanmiddag (lang reeds was hij heengespoed) heb ik in t cederpark de Dood ontmoet.
Waarom, zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt, hebt gij vanmorgen vroeg mijn knecht gedreigd?
Glimlachend antwoordt hij:Geen dreiging was t, waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
toen ik s morgens hier nog stil aan t werk zag staan, die ik s avonds halen moest in Ispahaan.
P.N.v.Eijck (zie ook 14-5-2005: Gij zijt mij overal nabij)
Paulus Rijntjes werkt al 25 jaar in de hulpverlening als spiritueel genezer. Mensen van alle leeftijden, de jongste was 2 jaar, komen bij hem met fysieke en psychische klachten. Hij kwam naar Rijssen om voor onze vrijzinnige geloofsgemeenschap een lezing te geven met het onderwerp:
Orgaandonatie, weten we er echt alles van?
Men hoopt, zegt hij, dat de dood uitgesteld kan worden door bv. orgaandonatie.Toch sturen veel mensen het donorcodicil niet op uit een gevoel van onmacht, want wat gebeurt er op het moment dat we organen weghalen? Die vraag is niet te beantwoorden. De gezondheidszorg heeft hierop geen antwoord. We kunnen niet bewijzen dat het leven doorgaat. Er is echter een ander belang, nl. degene die ziek is. Vroeger werd iemand dood verklaard als de ademhaling gestopt was en het hart niet meer klopte. Tegenwoordig stelt men dat iemand dood is als er is geen hersenactiviteit meer is, er is dan geen ervaren, geen bewustzijn, alleen de fysieke schil. Maar weten we dan ook zeker dat we werkelijk dood zijn? Is er nog een ervaringswereld als we organen verwijderen? Onder andere door orgaantransplantatie is de dood langzamerhand van ons vervreemd geraakt. We weten dat we tijdig zijn, maar willen alles doen om het tijdloos te laten zijn. We willen het ik-zijn niet opgeven daar zijn we bang voor. Angst kan iets positiefs zijn, kan zorgen dat je blijft leven, maar als de ziel het genoeg vindt, komt toch het einde; dan helpt orgaandonatie of reanimatie ook niet meer. Bewijzen van voortbestaan kunnen we vaak niet herkennen, maar de heer Rijntjes ziet het leven als een doorgaande reis. Je kunt leven niet vernietigen, wel de ik-vorm. Het innerlijk bewustzijn is onvernietigbaar. Een stervende kan in een andere staat van bewustzijn komen, er kan dan een tijdloosheid ervaren worden, zoals bij een pasgeborene. Vaak zien we bij een dode een rust op het gezicht, waardoor we aanvoelen dat dat verder reikt dan de fysieke ervaring. Als er voortgaand leven is, is er dan een ervaringswereld van waaruit je waar kunt nemen wat er met je gedaan wordt? Als er iemand gestorven is, nemen we een aantal dagen om te rouwen. Zoiets is ook nodig voor de gestorvene, zegt Paulus Rijntjes. Hij vindt het belangrijk om nog enige dagen met de overledene bezig te zijn. De identificatie van de overledene met het lichaam kan groter zijn, naarmate het bewustzijn hierover tijdens het leven minder was. Er is dan nog veel gehechtheid aan het lichaam. Er is nog energie aanwezig die zich uit het lichaam moet terugtrekken. Gaan we organen verwijderen, dan kunnen die nog steeds levensenergie bevatten. Er zijn verhalen bekend, van orgaanontvangers die heel nuchter zijn, over karakterveranderingen na een orgaantransplantatie. Het lijkt er dus op dat een orgaan niet alleen een fysiek iets is. Volgens Paulus Rijntjes heeft elk orgaan een eigen energetische code en die is niet gelijk aan die van de ontvanger. Het is een lastig parket, niet alleen voor degene waarvan het orgaan verwijderd wordt, maar ook voor degene die het orgaan krijgt. Het is moeilijk te zeggen, of het mag of niet mag. Je kunt pas beslissen als je in deze situatie komt. Maar we moeten leren hersendoden niet langer als dood te zien en de donor tenminste uitleggen wat we gaan doen, zegt de heer Rijntjes. De kerken laten over orgaandonatie verschillende geluiden horen. De ene opvatting is: als je christen bent, ben je bereidt alles te delen. De andere is: Dit kan niet. We mogen geen organen laten verwijderen, want we moeten gaaf zijn voor de dag van de wederopstanding. De wetenschap ziet in de organen alleen iets fysieks.
Tot slot legt de heer Rijntjes uit welk verschil er bestaat tussen orgaandonatie en bv. bloedtransfusie. Bloed is de drager van energie, maar is vrij makkelijk af te staan, want het lichaam vult het zelf weer aan, wat bij orgaandonatie niet het geval is. We schenken levensenergie aan een ander in de vorm van bloed. Dat is niet alleen iets fysieks, maar het bloed wordt ook weer na enige tijd door de ontvanger afgebroken.
Er was eens een kleine golf die diep ongelukkig was.
Ik voel me zo ellendig, klaagde hij. De andere golven zijn groot en sterk en ik ben klein en zwak. Waarom is het leven zo oneerlijk?
Een grote golf die toevallig voorbijkwam en de kleine golf hoorde klagen, besloot even te stoppen. Jij denkt zo, zei de grote golf, omdat je je eigen wezen niet helder voor ogen ziet. Jij denkt dat je een golf bent en je denkt dat je slecht af bent. In werkelijkheid ben je geen van beide.
Wat?, riep de kleine golf verbaasd uit, ben ik geen golf? Maar het is toch duidelijk, ik ben een golf! Ik heb hier mijn golftop, zie je wel? En hier is mijn golfslag, hoe klein die ook is. Hoe kun je nou beweren dat ik geen golf ben?
De Grote golf antwoordde, dat ding dat jij golf noemt, is alleen maar een tijdelijke vorm die jij voor een korte tijd hebt aangenomen. In wezen ben je water! Probeer dat eens goed tot je door te laten dringen. Als je dat lukt, heb je niet langer een probleem met het feit dat je een tijdje een golf bent.
Maar als ik water ben, wat ben jij dan?, vroeg de kleine golf.
Ik ben ook water, antwoordde de grote golf. Ik heb voor korte tijd de vorm van een golf die wat groter is dan die van jou, maar dat doet niets af van wat ik in wezen ben water! Ik ben jij en jij bent mij. Wij zijn beiden deel van hetzelfde grote geheel.
René Diekstra. (Zie voor René Diekstra ook blogartikel: In ieder mens ., 14-11-2005)
Jan Oegema is publicist, uitgever, mysticus en stiltezoeker. Hij schrijft regelmatig voor het dagblad Trouw en zelf schreef hij o.a. de boeken Lucebert, mysticus en Een vreemd geluk; de publieke religie rond Auschwitz. Hij bedacht het begrip soloreligiositeit en hij wantrouwt allesweterij tot op het bot.
In maart 2005 schreefhij in het dagblad Trouw, zijn eerste artikel over soloreligie.
Op 15 november 2005 verscheen hierover weer een artikel in dit blad.
Soloreligiositeit
Wat zijn soloreligieuzen?
Zijn opvattingen daarover lichtte hij toe op een avond in de Rode Hoed in Amsterdam.
Het blad schrijft: Soloreligieuzen zijn mensen die het verkerkelijkte christendom verlaten hebben, maar die toch nog steeds waarde hechten aan de mystieke traditie van datzelfde christendom. En het zijn mensen die uit literatuur hun religiositeit alleen construeren, onder de leeslamp, terwijl ze toch enig verlangen hebben naar gezamenlijkheid. Het gaat om mensen die in plaats van het geloof aan een Vadergod daarboven, een besef hebben gekregen van het goddelijke als de eenheid of de samenhang van al wat leven is. En het gaat óók nog eens om mensen die die eenheid van het leven via de introspectie van het eigen innerlijk ervaren, én zich daarin onthechten van hun ego, kennelijk om bij een niet-zelf of een hoger of dieper zelf uit te komen.
Het zijn de grensgangers van het christendom
De vier stellingen van Jan Oegema 1. Mensen zonder kerkelijke binding. Je bent soloreligieus omdat je geen dak meer boven je hoofd hebt, zo simpel is het. Dit betekent niet dat soloreligieuzen nooit meer in een kerkbank schuiven; maar als ze dat doen, dan bij wijze van spreken als toerist in hun eigen vaderland.
2. Soloreligieuzen zijn er in soorten en maten, daarvoor zijn het per slot soloreligieuzen. Je hebt spirituelen en nuchteren, verstokte eenzaten en voorzichtige gezelschapzoekers. Je hebt vrijen en geremden, stillen en roependen, geëngageerden en contemplatieven, godzoekers en goddumpers, kerktoeristen en kerkmijders. Je hebt er die het christendom onverschillig laat en die er nog een band mee voelen. Je hebt mannen die redetwisten over termen en vrouwen die dat geamuseerd aanhoren.
3. Vanuit godsdienstsociologisch perspectief bezien is de moderne soloreligiositeit een ongeorganiseerd complot van subjectieve instellingen, als zodanig een van de manifestaties van een christendom in transformatie of, wie zal het zeggen, in een zieltogende eindfase.
4. Monniken zijn op hun manier zijn het natuurlijk ook soloreligieuzen. Ik denk dat alle spiritualiteit die die naam verdient, gepaard gaat met eenzaamheid. Hoe groter de innerlijkheid, hoe groter de afstand tot de wereld. Als monniken elkaar ergens voor nodig hebben, dan als lotgenoten wier loutere aanwezigheid voldoende is om de eenzaamheid beter te verdragen. Het klooster is een gemeenschap van solitairen. In letterlijke zin is soloreligiositeit iets van alle tijden.
Jan Oegema komt uit op een sceptisch, literair, meditatief christendom, dat in veel opzichten afwijkt van het bekende. Hij noemt het Minimaal Christendom, want het is een christendom dat veel wegstreept en weinig overhoudt. Het huldigt een onzeker godsbesef en het wil de betekenis van Jezus sterk relativeren. Het bidt niet en het zingt niet en het heeft een hekel aan de kitsch van kerst. Daarentegen geniet het van de vele schitterende teksten uit de bijbel, terwijl het tegelijkertijd huiverig is voor hoofdletters en grote woorden. Daarom draait het in zijn rituelen de verhouding tussen woord en niet-woord radicaal om, beoefent het oosterse meditatietechnieken en stelt het de stilte centraal. De betekenis van Jezus verliest zijn vooraanstaande positie en kan, aldus Oegema , niet meer rekenen op onze kinderlijke afhankelijkheid. Maar hij kan wel degelijk een bron van inspiratie blijven. De liefde gaat bij hem voor de wet, de arme voor de rijke, de caritas voor de zelfzucht. Hij doorbreekt de orthodoxie, verbrijzelt alles wat neigt naar verstarring en verstening. Mijn ideale Christus staat voor tegenwoordigheid van geest. Hij staat naast me en fluistert me in een autonoom mens te zijn en vooral mijn eigen pad te volgen. Hij vermoedt dat God niet meer is dan een naam, een literaire vondst van de eerste orde. In spiritueel opzicht volgt Oegemas Minimaal Christendom het boeddhisme in zijn aanname, dat niets misleidender is dan de fixatie op het eigen subject. Het boeddhisme wijst de weg naar zelfloosheid, het vertelt dat het ego niet alleen een obstakel is, maar bij nader toezien zelfs een illusie blijkt. (bron: Doopsgezind nl/Trouw)
Ik voel me o zo heppie, zo heppie deze dag. En als je vraagt: wat heppie als ik eens vragen mag? Dan zeg ik: hoe, wat heppie, wat heppik aan die vraag? Heppie nooit dat heppieje dat ik hep vandaag?
Dick Werner, zegt in zijn bundeltje 'Verrassende vergezichten' uit 1997 over vrijzinnigheid het volgende:
'De vrijzinnigheid stelt zich principieel tegenover de onveranderlijkheid van het geloof. Zij ziet het geloof niet als iets dat wordt aangeboden, maar als iets dat moet worden ontdekt en verworven. Wij zien geloven als een persoonlijke zaak, die verandert met de verandering, die zich nu eenmaal in ieders leven voordoet. Wij willen ons niet als louter individualisten opstellen, maar menen dat onze wijze van geloven zich kan verdiepen in de dialoog met andersdenkenden.'
Zelf moet je't zoeken en zelf moet je 't vinden, mens, in je hart, in het woord, in je lot. Anders zo spelen de werv'lende winden, mens, met je hart, je geloof en je God. De Genestet