Als ik s avonds door de donkere straten rijd, op weg naar het theater, kijk ik dikwijls door de halfverlichte erkers binnen in de huiskamers, waar in grote verscheidenheid een aantal mensenlevens is uitgestald. Het is ontmoedigend te zien hoe de mensen huis aan huis halfverdoofd in hun stoelen hangen, uitgeblust; geen tekst, geen lach, geen lied, geen spel, gefixeerd als het ware door het brutale beeldbuislicht dat zich avond aan avond indringerig aandient met de glimlach van een vriendelijk dametje, of als een binnendringer die als het ware de voet aanmatigend tussen de deur heeft gezet bij al diegenen die eingelijk zouden willen zeggen dat ze vanavond niets nodig hebben.
Mister J. Arthur Rank, een van de bigbosses uit de engelse filmindustrie, had de eigenaardige gewoonte altijd langs de lange trap naar zijn bureau te lopen, in plaats van de snelle lift te nemen zoals iedereen.
Aan een journaliste die hem vroeg waarom, zei meneer Rank: Mij te gemakkelijk, die lift! Ik gebruik liever mijn gebedstrap. Uw wat? vroeg de kranteman verwonderd. Mijn gebedstrap, herhaalde de glimlachende mister Rank. Iedere morgen, terwijl ik naar boven loop, heb ik even de tijd om in een paar gebedjes te vragen dat ik de beslissingen van die dag altijd zal kunnen verantwoorden tegenover de duizende mensen die voor mijn firma werken, en tegenover de miljoenen die onze films zullen zien. En s avonds, als ik weer naar beneden kom, geeft die traploperij me de kans om God te danken voor zijn leiding.
Om een klein aapje te vangen stop je wat lekkers in een fles. De aap grijpt door de hals van de fles en houdt de lekkernij in zijn vuist geklemd. Zo krijgt hij zijn pootje niet meer vrij. Want hij wil de fles van zich afschudden en toch zijn buit niet loslaten.
Mensen laten zich even gemakkelijk vangen. Het principe in precies hetzelfde. Ze willen grijpen en bezitten, zonder los te laten. Ze verlangen vrij te zijn en hoeven daarvoor alleen maar hun hand te openen en de gegrepen buit prijs te geven. Ze beseffen niet dat wanhopig grijpen en vasthouden hen onvrij maakt.
U en ik, wij allemaal, springen hopeloos in het rond, met aan onze armen ontelbare flessen, en intussen lachten we om die domme aap, met die éne fles om zijn pooit.
Enkele weken geleden ontmoette ik een man, een rijzige vijftiger. Op de revers van zijn jasje droeg hij een speldje, zoals ik er nog niet eerder een had gezien. Het stelde een stukje aardbol voor met daarop een zich bukkend figuurtje. Op een daarvoor gelegen moment wees ik ernaar en vroeg hem:
Wilt U iets over dat speldje vertellen?
Jazeker, glimlachte hij.
Ziet u wat dat figuurtje doet? Wat hij in zijn hand heeft?
Het lijken bloemen.
Ja, dit ventje plant een bloem op de plaats waar hij staat. Het speldje vraagt aan de drager ervan en aan iedereen die er naar kijkt, om hetzelfde te doen: een bloem te planten op de plaats waar wij staan, waar wij dagelijks zijn.
Zon bloem is dan een vriendelijk woord, een helpende hand, het inslikken van een nare opmerking, een beetje aandacht en begrip voor de ander, een waarderend woord, een schouderklop, een lach, eerlijkheid.
Dit zijn bloemen die geen geld kosten, wel een beetje moeite, maar die de aarde vol kleur maken, veel mooier, veel beter.
Het mannetje op het speldje Kijk, hier is hij. Hij gaf mij een boodschap dat wij machtig zijn, al vinden wij onszelf en onze situatie nog zo onbelangrijk. Wij zijn immers in staat om van ons huis, onze straat, onze stad, ons land, onze aarde een feest te maken, een paradijs, een hemel.
Wat moet ik veel inhalen. Kijken, ruiken, luisteren, voelen. Ik ben zolang in de weer geweest, in mijn leven, heb zon haast gehad. Ik heb hele lentes overgeslagen. Amper gemerkt dat hun bloei begon. Toen de bladeren al langs de weg lagen, was het me niet eens opgevallen dat ze ooit gebloeid hadden. Ik ben er als een gek aan voorbij gerend, in mijn razendsnelle open auto, op weg naar niets. Zoveel herfsten niet opgemerkt. Zomers en winters met al hun tovenarij overgeslagen. Geruild voor wat eigenlijk? In de race voor de suikerspin-medailles.
In het leven van Mozes volgens een joodse volkstraditie komt een opmerkelijke passage voor.
Mozes ontmoet in de woestijn een herder. Hij brengt de dag samen met de herder door en helpt hem bij het melken van zijn schapen.
Aan het eind van de dag ziet hij dat de herder de beste melk die hij heeft in een houten nap giet, die hij op enige afstand op een platte steen plaatst. Dan vraagt Mozes hem waar dat voor dient, en de herder antwoordt: Dat is de melk voor God. Mozes snapt het niet en vraag wat hij bedoelt.
De herder zegt: Ik neem altijd de beste melk die ik heb om die aan God te offeren. Mozes die veel meer verstand heeft dan de herder met zijn naïeve geloof, vraagt hem: En drinkt God die op? Ja, antwoordt de herder, dat doet hij. Dan ziet Mozes zich verplicht de arme herder voor te lichten, en hij legt hem uit dat God, omdat Hij zuiver geest is, geen melk drinkt. Toch is de herder er zeker van dat Hij dat wel doet, en zo redetwisten zij een poosje. Het loopt hierop uit dat Mozes tegen de herder zegt dat hij zich achter de bosjes moet verbergen om te zien of God inderdaad de melk komt opdrinken.
Mozes gaat dan de woestijn in om te bidden. De herder verbergt zich, het wordt nacht en in het maanlicht ziet de herder een klein vosje uit de woestijn komen aantippelen; het kijkt rechts, het kijkt links en gaat recht op de melk af, likt die op en verdwijnt weer in de woestijn.
De volgende morgen vindt Mozes de herder helemaal ontdaan en terneergeslagen.
Wat is er aan de hand?, vraagt hij. De herder zegt: U had gelijk, God is zuiver geest en Hij heeft mijn melk niet nodig. Mozes is verbaasd. Hij zegt: Je zou blij moeten zijn; je weet nu meer van God dan eerst.
Dat wel, zegt deherder, maar het enige wat ik kon doen om mijn liefde voor Hem tot uitdrukking te brengen is mij nu ontnomen. Mozes begrijpt wat hij zeggen wil. Hij trekt zich terug in de woestijn en bidt met aandrang. In de nacht spreekt God tot hem in een visioen: Mozes, je hebt verkeerd gedaan. Het is waar dat Ik zuiver geest ben. Maar toch heb Ik de melk die de herder mij offerde altijd in dank aanvaard als het bewijs van zijn liefde, maar omdat Ik als zuivere geest die melk niet nodig had, deelde Ik hem met dat kleine vosje, dat zo dol is op melk.
De monteur Ronald Belle (USA-Wisconsin), bezig in een hoogspanningsmast, komt met een kabel in aanraking en valt, zwaar verbrand. Een collega, twee meter lager aan het werk, vangt hem op en weet hem vast te houden tot er hulp komt.
Het samenlopend publiek ziet een schouwspel waarover het nog lang kan nadenken. De een houdt de ander vast, ofschoon hijzelf geen steun heeft en het dubbele gewicht op de draad onder zijn borstkas hem haast de adem afsnijdt. Zo hangen ze daar tussen hemel en aarde.
Dikwijls vragen wij ons af, of we wel in staat zijn anderen te helpen, als we onszelf onzeker voelen. Of we anderen de weg kunnen wijzen, als we zelf uit de bochten, de zijwegen, de kruisingen en dwaalwegen geen wijs kunnen. Of we andere houvast kunnen geven, als we het zelf niet hebben.
Maar vast staat: als Ronald Bell nog leeft, is dat omdat zijn kameraad zich niet afvroeg: zou ik hem kunnen houden; maar domweg zijn armen uitstak en hem opving. Degene die ik vasthoud, geeft mij houvast. Degene die ik de weg wijs, geeft mij de zekerheid, dat ik op de goede weg ben. Degene die ik liefheb, is de bron van mijn geluk. En dat gaat dan rechtstreeks in tegen de wijdverbreide opvatting, dat mijn geluk ervan af zou hangen of iemand van mij houdt.
Een vrouw vierde pas geleden een merkwaardig jubileum: zij was 25 jaar ziek, zij lag 25 jaar op bed. Een groepje mensen had gezegd: als iedereen wel eens een feestje mag vieren, dan jij zeker!
Jij hebt zoveel voor ons gedaan!
Op dat feest vroeg iemand aan deze vrouw: zeg, dat moet je met toch eens vertellen: hoe heb jij het in godsnaam klaargespeeld, hoe heb je dit vol kunnen houden, 25 jaar lang?
Toen was haar antwoord: eigenlijk begrijp ik erzelf ook niet zoveel van, maar één ding weetik heel zeker: er zijn altijd mensen geweest in deze 25 jaar, die mij nodig hadden, mensen voor wie ik iets mocht betekenen, ook al was ik ziek. Mensen die altijd een beroep op mij hebben gedaan: wil jij aan ons denken, schrijf je nog eens, mogen we nog eens langskomen voor een praatje? In ieder geval heb ik niet voor niets geleefd.
Niets is erger dan te merken, dat je eigenlijk niet zoveel betekent voor iemand anders als hij over je heenkijkt, als hij nooit iets durft te vragen, en je alsmaar laat voelen, dat het niet kunt. Och, laat mij het maar even voor je doen, want jij brengt er toch niets van terecht.
En wat is het fijn, wanneer je merkt, dat je voor een ander wel echt bestaat en dat je iets mag betekenen.
Zaterdag en zondag mocht ik een kindje dopen. Op zaterdag werd Kane kind van God en bijgevolg 'onze aller broer in de Heer'. Vader Patrick en moeder Els staan borg voor zijn menselijke en gelovige opvoeding. Zondag werd dan Bram gedoopt. Ook Bram werd 'kind van God' en bijgevolg 'ons aller broer in de Heer'. Zijn ouders, Christoph en Peggy, staan samen met meter en peter borg voor zijn menselijke en christelijke opvoeding.
Geniet van deze houtsnede van Hubert Seidel en het indringende commentaar van Harry Gielen.
De verborgen aanwezige
In bijgaande houtsnede van Hubert Seidel wordt het bijbels tafereel van de wonderbare visvangst uitgebeeld. Een grote hoeveelheid vissen vult het haast scheurende net. Met de inzet van al hun kracht proberen drie mannen de zware last binnen de bootruimte te zeulen. Maar zij schieten duidelijk te kort: eerder dan zelf de last op te trekken, schijnen zij erdoor te worden meegetrokken in een neerwaartse beweging.
Maar in de nauwelijks uitgetekende figuur van een Onzichtbare, die de vorm aanneemt van de bergende boot, worden de vissers tevens meegetrokken in een opwaartse beweging.
De neerzinkende druk krijgt in de bredere contouren van het beeld een tegenwerking, die het evenwicht herstelt: de vangst lijkt hen niet meer te kunnen ontglippen.
Wat de vissers ontgaat is dat zij het maar redden dank zij de hulp van de Onzichtbare, die letterlijk werkt als een steun in de rug.
De gestalte van de verborgen Aanwezige is niet in eigen trekken herkenbaar: het gezicht is niet meer dan een wit vlak, puur licht. Maar het wanhopig zwoegen van de vissers wordt door die gestalte voor mislukken gered. Het gebeuren op de voorgrond zit gevat in de machtig werkende kracht van de achtergronds-figuur.
Het uitvoerige verhaal van de wonderbare visvangst in het Johannes-evangelie ( 21, 1 14) heeft de kunstenaar herleid tot zijn kernmoment.
De aanwezigheid van de verrezen Heer wordt door de evangelist opgeroepen in een contrast-verhaal: tegenover de vruchteloze inspanning van eigen-kracht-alleen zij vingen die nacht niets staat het onverhoopte succes van een geloof dat ingaat op Jezuswoord: werpt het net uit. Want nadat zij dit gedaan hadden, waren zij niet meer bij machte het net op te halen vanwege de grote hoeveelheid vissen
Het zegevierend En toch! van de verrijzenis wordt verhalend ontvouwd: het einde van de mislukking wordt het begin van een nieuw gebeuren.
In de levensboot is Iemand mee op reis die zelf de handen aan de riemen slaat, die duisternis in licht verkeert, die vertwijfeling ombuigt tot vernieuwde kracht: Hij bewerkt onmogelijke dingen.
Zijn heengaan was geen weggaan uit het mensenbedrijf: waar twee of drie, op zijn woord, het net uitwerpen is Hij overmachtig, zij het verborgen, aanwezig.
Bezinning door Harry Gielen in Het Teken, oktober 1981, p.116.
Een pionier van het diaconaat werd door een van zijn medewerkers erop gewezen dat het al lang over de middag was, dat hij nog niet had gegeten en dat de spreekkamer nog volzat met mensen die hulp kwamen vragen. Hij antwoordde: "Liefde kijkt niet op het uurwerk!". Hij liet onmiddellijk de wijzers van het uurwerk wegnemen. Vandaar deze tekening.
Wij wonen in de Raspaillebosstraat. De naam zegt het zelf: onze straat loopt tot in het Raspaillebos. Eén van de parels van het stiltegebied waarin wij mogen wonen!