Van Dertienavond en Sterrestoeten in Beveren Dertiendag -in de ring van het Kerkelijk Jaar het feest van Driekoningen- heeft het leven van de buitenmensen vroeger met bijzondere gebruiken en geplogenheden doorspekt. Het was een "mesdag". Een dag waarop men vroeger verplicht geweest was zich van arbeid te onthouden en mis te horen. Een van de talrijke kerkelijke feesten die door toedoen van Napoleon opgedoekt werden en waarop voortaan te werken viel.
Het feestelijk karakter van Dertiendag-dertien dagen na Kerstmis-is echter nog heel lang blijven hangen bij het volk. Alle werk dat niet uitgesteld kon worden, werd in zeven haasten afgedaan en de buurten troepten samen. Ergens op een hofstede, ergens in een kortwoonst of in een huis van een reke. Er werden pijpen met grote "truizels" gestopt. Er werd gekaart en gezongen en gebabbeld. Kannen koffie werden uitgedronken met de onmisbare "dreupelkes" klare erbij.
Het was ook de tijd van de koekenbak. Moeder "temperde" het deeg en die "temper" ging dan het wafel ijzer in of de platte buis van de ronkende stoof op, om er als "hetekoek" vandaan te komen. Wafels en hete koeken werden zonder veel omhaal te koelen gesmeten op een strobed dat in de hoek van de keuken opengespreid lag en vandaar op grote platelen getast. Een lang leven was ze echter niet beschoren. Magen van gezonde buitenmensen knorren altijd!
Sterrestoeten Op Dertienavond en Dertiendag trokken ook groepjes "oosters" geklede kinders door het dorp met hun zelfgemaakte ster, om al zingend wat drinkgeld of wat natura-giften op te halen aan hofsteden en kortwoonsten. De mensen waren welgezind op zulke keren en keken op geen cent of geen wafel.
De missiewerking in Beveren, die in 1965 dit maandblad "Missiepost-De Clocke" het levenslicht liet zien, gaat voor een deel op die aloude Dertiendagfolklore terug. Lang voor men hier aan georganiseerde missiewerking ging doen immers, waren er de Sterrestoeten.
De Sterrestoeten, die tot doel hadden het werk van de missionarissen te steunen. Het is een historie die we in dit eindejaarsnummer eens uit de doeken willen doen. In de twintiger jaren moeten in West-Vlaanderen zo een beetje ten allen kante Sterrestoeten ontstaan zijn. Het was de tijd dat de missiegedachte welig bloeide in de bisschoppelijke kolleges en in de normaalschool te Torhout. Dertiendag of Driekoningen leek een gedroomde gelegenheid om de mensen een greep in hun geldbeugel te laten doen. Het was kerstvakantie immers voor studenten en scholieren, en daar waren ook de eeuwenoude gebruiken en de hang van ons volk om zich in kleurige Stoeten uit te leven. En wat kon er nu kleuriger zijn dan de tocht van Melchior, Gaspar en Balthasar, de Drie wijzen uit het Oosten?
Zo begon het ook in Beveren. In de winter van 1928-1929 kwam Albert Vandermeiren met kerstvakantie thuis uit het kollege van Moeskroen. Albert, die een zoon was van Baaske en Sanne uit het Stadhuis Iedereen zal wel weten dat dit Stadhuis niets anders was dan ons Gemeentehuis, dat heden ten dage als t Fonteintje onderdak biedt aan feestende en rouwende groepen Bevernaars. In dat Stadhuis was Albert Vandermeiren niet de enige die vakantie had. Ook zijn oom Medard Samyn was thuis. Nonkel Medard die als Maristenbroeder werkzaam was in Zaïre het toenmalige Belgisch-Kongo. Voor die missionaris had Albert de grootste bewondering. Hij wilde ten andere zelf zo half en half pater worden. Dat heeft André, zijn jongere broer, ons althans met de hand op het hart verzekerd. Veel was er voor "Berke uit het Stadhuis" dan ook niet nodig om aan de slag te gaan. Er werd een ster gemaakt die nonkel Medard mooi met zilverpapier beplakte en samen met Julien Vancraeynest en de jonge koster André Nolf, speelde hij Driekoningen. Ze trokken door de Deerlijksestraat en langs de "Gentse Bane" en haalden de som van 570 frank op. Vooroorlogse frank! Nonkel Medard was in zijn nopjes met die onverwachte steun voor zijn missiewerk.
Dat is het begin geweest. Heel bescheiden dus. Maar lang zou het zo niet blijven. De Beverse jongelui snakten naar spektakel toen. Het was de tijd waarin de fanfare ontstond en het zangkoor en de toneelgilde. Het voorheen zo stille en besloten dorp brak definitief open. De tocht der Drie Koningen op Dertiendag 1930, geleek dan ook in niets meer op de vrij stille rondgang van het jaar voordien. Om te beginnen had timmerman Emeric Devroe een spiksplinternieuwe ster gemaakt. Eene die tegen een stootje kon. Daar stond "Claeyske" borg voor. Omdat koningen nu eenmaal nooit te voet gaan, had Albert Vandermeiren rust noch duur vooraleer hij drie boerepaarden op de kop getikt had.
Het eerste werd ter beschikking gesteld door Achiel Buyse van De Robijn, het tweede door André Delabie van het Goed te Beaulieu en het derde door voederhandelaar Gustaaf Siau. Ook die drie jonge kerels die a1s koning verkleed op een paard moesten kruipen, waren gauw genoeg gevonden. Albert moest daarvoor niet eens uit het gebuurte gaan. Remi en Jules Ducatteeuw en Michel Huyzentruyt waren daartoe maar al te graag bereid. Ze moesten er waarschijnlijk niet eens hun werk voor verletten. Ze waren betonwerkers, en in 't putjé-winter zal er voor hen toch niet veel te doen geweest zijn. Ook met de nodige kledij en andere parementen liep het los. Er werden geen grote eisen gesteld trouwens. Het gros van de stoet bestond uit een paar dozijn schooljongens. Die hadden hun kleurige gestreepte "slaapkerels" aangetrokken of een oude frak of vest die ze binnenste buiten gedraaid hadden. Henri Emmanuels zoon Velghe weet zelfs te vertellen dat zijn moeder hem ooit een nieuwe pyjama gekocht heeft voor die gelegenheid. Je mag erniet aan denken hoe dat stuk er zal uitgezien hebben toen hij thuiskwam na de tocht. De jongenssnoeten werden immers "kavezwart" gemaakt met in een kaarsvlam gebrande kurk. Voor de Koningen was echter waardiger kledij voorzien. Daar hadden de Zusters van het Klooster voor gezorgd, via hun relaties in Lendelede. Er was ook verlichting nodig. Natuurlijk. De stoet trok immers ook 's avonds verder. De schooljongens en de rest van het "voetvolk" kregen een papieren lampionnetje in de hand geduwd. Zo een kleurig' opvouwbaar dingetje, waar een eindje kaars in brandde. Op latere tochten mochten ook de flambouwen uit de kerk al eens gebruikt worden. Dat was niet zonder gevaar echter. Vertelt Cyriel Debaere immers niet dat zijn fakkel eens onder de poten van een der paarden terechtkwam ? De stukken waren heel natuurlijk. Tot wanhoop van koster André Nolf die het wel zag gebeuren, maar die er ook niets aan verhelpen kon.
De stoet vertrok aan het Klooster. Een paar trompetters van de toen nog jonge fanfare liepen voorop en bliezen dat hun kaken bol stonden. Geen beter middel dan dat om de mensen uit hun huis te halen. Onder het opstappen door zongen de kinders uit het gevolg kerstliederen die ze op school geleerd hadden. De tocht ging door de Deerlijksestraat die toen ook nog de hele huidige Oude Plaatse omvatte en langs de "Grote Bane". De enige straten van Beveren waar er nogal wat huizen bij elkaar stonden toen. Maar ook de afgelegen hofsteden en kortwoonsten werden niet vergeten. Een afzonderlijke ruiter reed op zijn "loper" gedurig af en aan om ook daar de giften te gaan afhalen. Die eerste keer was het Marcel Coussement van de hofstede Ter Caelbeke die het karwei op zich genomen had. Marcel, die later naar Argentinië zou vertrekken om daar zijn kennis van het vlasbedrijf te nutte te maken. Aan hem heeft onze Beverse-Brusselse dichter André Christiaens ooit een gedicht gewijd dat we bij gelegenheid eens zullen publiceren. Nu en dan hield de Sterrestoet even halt. Natuurlijk. De drie Koningen, al kwamen ze dan ook "uit den Oosten", waren in Beveren gekend als olijk geld en hier en daar stond een kennis met de fles klaar om ze een "dreupelke" te schenken. Dat veredeld wijwater konden ze best gebruiken ten andere, want op die eerste tocht regende het pijpestelen. Leon Coussement, de gulhartige zoon van de hofstede De Elst, had zelfs zoveel kompassie met de drie verregende Koningen, dat hij ze een hele fles cognac ineens cadeau deed.
De ene studentengeneratie volgde op de andere, maar de Sterrestoeten bleven. Het kwam zelfs gauw zover dat het schier uitsluitend een studentenaangelegenheid werd. Steeds meer en meer jonge Bevernaars immers gingen verder leren na de lagere school. In 1936 -of was het 1937- kreeg Beveren zijn eerste Studentenbond. Initiatiefnemers waren André Vandenhende, Roger Vancraeynest en Jules De Brabandere. Een van de allereerste aktiviteiten gold de toen al door hoge ouderdom eerbiedwaardig geworden "Tap", hetzij het huidige klubhuis van De Lindekens op de Oude Plaats. Die Tap werd grondig opgekalfaterd en ingericht als studentenlokaal.
Maar ook aan de Sterrestoet werd iets gedaan. Die stak immers nog steeds erg armtierig in de kleren. Samen met een paar kameraden ging André Vandenhende "op schooi" bij de textielfabrikanten in Vichte. Ze slaagden erin ettelijke koepons kleurig fluweel, damast en meubelstof los te peuteren en kwamen er triomfantelijk mee naar Beveren. Marcella Vandenhende, thans getrouwd met Marcel Benoit en stralende grootmoeder van verscheidene kleinkinders, heeft toen uren achter haar naaimachine gezeten om die lappen stof tot "tabbaards" en mantels te verwerken. De Koningen uit die tijd waren Jules De Brabandere, André Vermeulen, Robert Deconinck en Gerard Vanhoutte. Er zullen er beslist nog andere geweest zijn, maar een mens kan niet alles onthouden. Wel weten we nog heel goed dat die Sterrestoeten steeds een plezierige bedoening bleven. Soms moest er door de sneeuw gebaggerd worden. Andere keren beet de vrieswind gemeen in neus en oren. Het deerde niet. Er werd gezongen tot de kelen schuurden als glaspapier en bij de terugkomst in de zaal van het klooster wachtten de stapels goudbruine wafels die Marcella gebakken had.
Een paar jaar later ging de onafhankelijke Beverse Studentenbond op in de KSA -de Katholieke Studentenaktie- en kort daarop volgde een fusie met Desselgem. Dat moet zo naar het einde van de Tweede Wereldoorlog toe geweest zijn. De tijd dat Gerard Buyse, Marcel Vancompernolle en Hubert Algoet in hun "fleure" waren. Zo kwam het dat de eerste Sterrestoet die weer uitging na de oorlog, door de straten van Beveren en van Desselgem trok. Geen werk van één dag meer natuurlijk! En steeds maar kwamen en gingen generaties. Studenten kregen een burgergareel op om goedzakkige huisvaders te worden en nieuwkomers boden zich aan om op hun beurt het bradde studentenleven binnen te stappen. Voor ieder generatie echter bleef de Sterrestoet iets wat nooit op het jaarprogramma ontbreken mocht.
In de jaren 1950-56 waren het Jacques Vancompernolle en Louis Stevens de twee "trekpaarden" van de Beverse studentengemeenschap. Twee handige en praktische knapen, die onder andere de Sterrestoet een florissant uitzicht gaven. Vooral Louis kon goed met de boeren opschieten en ieder jaar opnieuw slaagde hij erin ergens een paard en een wagen los te krijgen. Met primitieve middelen werd op die wagen dan een grote kerststal in elkaar geknutseld. Geen geval effenop. Nee! Het was een stal met levende "kerstbeelden" erin en eromheen. Dat urenlang onbeweeglijk poseren op een open wagen die hotsebotsend dwars door Beveren reed, moet geen pretje geweest zijn. Het kan bitter koud zijn in januari. Dan was het "voetvolk" toch heel wat beter af. Die moesten zich niet zo deftig houden en konden naar hartelust met armen en benen zwaaien als ze het te koud kregen.
Alle leed,was echter gauw vergeten daarna in de goed verwarmde zaal van het Klooster. Het ergste kurkzwart werd van het aangezicht gewassen, de plunjes opgeborgen tot volgend jaar en het opgehaalde geld geteld. Tot de laatste duit ging dan naar de pastoor, "voor de missies". Daarna werden wafels gegeten. Hopen wafels. Wie ze gebakken had? Niet moeilijk te raden. Lieske Benoit natuurlijk, de echtgenote van André Dhont. Wat die al niet te tellen gehad heeft met het studentenvolk! Elk jaar had ze er trouwens twee of drie van haar "ras" in de Sterrestoet. Meelopen eerst en later zelf het heft in handen nemen. De periode van Jaak en Jos Dhont -zo tussen 1960 en 1968- is een hoofdstuk apart in de historie van de Beverse Studentenbond. Het was een hoogbloei, maar meteen ook een uitbloei.
Ook voor de Sterrestoeten kwam tenslotte het einde. De hoofdoorzaak was wellicht het razenddruk verkeer op de Gentse Baan, tenslotte de dichtst bevolkte straat van Beveren. Het was helemaal niet meer verantwoord zich daarop te wagen met een stoet. Maar ook in de studenten- en scholierenwereld was, geleidelijkaan iets veranderd. Men wilde dingen die eigentijds waren. Och, de generatie die omstreeks 1930 gezorgd heeft voor de fanfare, het zangkoor, de toneelgroep en de voetbalvereniging die moet ongeveer net zo gedacht hebben. De geschiedenis is tenslotte een eeuwige herhaling. De mens verandert niet zoveel. Als we het goed voorhebben, kende de Beverse Sterrestoet zijn laatste rondgang in januari van het jaar 1967. En het was net als bij de allereerste tocht in 1930, regenen en nog eens regenen. Het wispelturig klimaat der Lage Landen kan inderdaad voor alle soorten winterweer zorgen. In 1968 en 1969 hebben de studenten dan nog voor een "stoetloze" omhaling gezorgd,"die zelf tot 7000 fr. opbracht, maar daarna was het definitief uit. De Beverse Sterrestoet was naar het rijk der herinneringen verwezen... Bron Onder de Clocke, december 1978
|