Tjoetie het varken
Bij ons thuis was het de gewoonte ieder jaar een zwijntje in de kuip te steken. Zo een kortwoonderszwijntje van een goede honderd kilo. Het was de gewichtigste aankoop die mijn vader moest doen in het jaar en hij besteedde er dan ook enorm veel zorg aan. Hij wilde kenner zijn op dat gebied. Hij wist precies bij welke boer de beste varkens gekweekt werden en welk voer ze kregen. Als ik het goed voorheb, moest Tjoeties menu hoofdzakelijk bestaan uit gekookte aardappelen en roggemeel, gestampt met karnemelk. Haal de dag van vandaag nog maar eens zulke varkens uit! Hormonen en andere viezigheid. Bah!
De dag dat het varken zou geleverd en geslacht worden, zagen we al van verre aankomen. Het betekende feest voor ons en evengoed voor de andere bengels uit de buurt. Er zou bloed te zien zijn en vuur en Tjoetie zou in doodsangst zijn vervaarlijkste keel opzetten. Allemaal dingen waar we gek op waren. De twee beroemdste zwijnenslachters uit die dagen waren Mannie uit Vijve en Juulke Luikies van bij. Die had zijn slagerij in de oude steenbakkerij bij Brabanders hof. Eigenlijk heette hij Descheemaekere, maar geen mens die zich daaraan stoorde. Ik heb beide slachters ettelijke keren aan het werk gezien. Ruige kerels, die met een varken aan de slag gingen alsof het een ietwat groot uitgevallen konijn was. Mannie arriveerde gewoonlijk in de vroege ochtend. Het mandje met het vreselijk slagersgerei bungelde aan de stuurstang van zijn kriepende roestige fiets.
Hij was een pezige vent, met rosse snor en roodomrande ogen die altijd een beetje verdwaasd de wereld in keken. Van zodra hij binnen was moest je hem een paar druppels klare geven. Daar kikkerde hij van op en zijn nors gezicht verhelderde wat. De varkensleverancier was gewoonlijk niet veel later dan Mannie. We hoorden de driewielkar al over de koppen van de ruige grintweg dokkeren, als de slager nog met zijn laatste borrel bezig was. Zonder veel tijdverlies werd de zwijnsbenne uit de gekipte kar gesleurd en Tjoetie werd uit zijn kooi verlost. Hij kreeg echter onmiddellijk een stevig touw om een van zijn achterpoten gestropt en een paardemand over de kop geschoven. Nu moest hij wel onraad ruiken. Terwijl hij naar de slachtplaats gesleept werd en daar zonder veel omhaal op zijn laatste strobed omgetrokken, zette hij een keel op zoals alleen varkens in doodsnood dat kunnen.
Later werd het de gewoonte Tjoetie met een ijzeren staaf een dragende slag op de kop te geven, zodat hij verdoofd omtuimelde. Van zijn standpunt uit gezien was het vervolg van de historie gewis minder pijnlijk. Wij schoten er echter zijn geschreeuw bij in en voor ons was dat de helft van de kermis. Ondertussen had Mannie zijn scherp steekmes uit het mandje gehaald. Hij knielde op het omgetrokken beest neer, drukte de wild bewegende kop wat naar omhoog en stak het mes dan snel en krachtig in de gespannen strot. Dampend bloed spoot op en gutste neer in de teil die vader klaar hield. Nu en dan moest hij ze leeggieten in de wachtende emmer, waarin hij met zijn ene hand gestaag aan het roeren was. Tjoeties bloed was kostbaar. Daarmee zou 's anderendaags lekkere bloedworst gemaakt worden. Van dat bloed moest ook Mannie zijn deel hebben echter. Hij dronk het uit de emmer. Doodgewoon. Jenever en bloed hielden hem blijkbaar op de been.
Als het schorre geschreeuw overgegaan was in snel uitstervend gereutel, werd Tjoetie zaliger op zijn buik gedraaid. Stro werd om hem heen gestapeld en in brand gestoken. Het werd een wild oplaaiend vuur dat snel weer in elkaar zakte en het geslachte varken als een zwartgeblakerd monster achterliet. Mannie diepte nu zijn schreepmes op en begon met grote halen en een overvloed van water de ruige huid schoon te maken. Onderwijl sneed hij ook de hoornen schoenen uit en smeet ze over zijn schouder te grabbel. Wij stoven erop af als mussen op een hoopje paardevijgen. We waren verzot op die schoeties. Niet dat ze bijzonder lekker smaakten. Nee. Maar we konden er urenlang op kauwen en dat was ook al iets.
Als Tjoetie eindelijk schoongeschreept was, rechtte Mannie zijn rug met een pijnlijke grijns. Tja, hij was van de jongsten niet meer. Moeder was evenwel komen aandragen met de fles intussen en schonk een druppel in. Hij gooide hem in een ruk in zijn keelgat, hikte van de deugd en wreef zijn snor droog. Met de tweede borrel was hij wat zuiniger. Hij dronk hem uit met kleine teugjes en schopte onderwijl een paar keer keurend tegen het zielige varkenslijf. Beste beestje, mompelde hij. Beste zwijntje! Ge zult er een jaar lang weeldig mee zijn, Brouwer! Als Mannie zijn tweede borrel op had en zag dat er verder niets meer te halen viel, begon hij de varkensbuik open te snijden om de ingewanden te verwijderen. Een tamelijk vuil gedoe. Vooral als de darmen uitgeknepen en doorgespoeld moesten worden. Een kermis is een geseling waard. Tenslotte werd Tjoetie op een ladder of op een afgehaakte kotdeur gelegd en de kelder ingedragen. Daar moest hij liggen stijven tot 's anderendaags.
De volgende dag kwam Mannie terug en dan begon het grote werk. In stukken kappen en snijden, uitbenen, inzouten, saucissen en bloelingen en hoofdvlees maken. Verder was er het smelten van de smeerkoek. Het vet werd in kommetjes gegoten, waar het stolde tot smout. Tijdens het smelten had moeder de kaantjes weggeschept. Naderhand zouden die opgegeten worden met een boterham, of verwerkt in kaantjessaus. Weldra meer
|