Aan een varken ging eigenlijk niets verloren. Neem maar eens de darmen bijvoorbeeld. Die werden gekookt en gebraden. Heerlijk! Niemand die bij het opeten dacht aan de kwalijk riekende hopen afval die er hun weg door gezocht hadden. En de poten en oren dan! Sommigen konden aan een gekookte varkenspoot zitten sabbelen dat het vet over hun kin droop. Voor mijn part had ik liever die poten en oren als ze gestoofd waren met appels, rozijnen en pruimen. Daarvan kon je eten tot je buik met een tonneke stond. Zelfs Tjoeties blaas was dienstig. Ze werd gepeld, opgeblazen en ergens aan de zoldering te drogen gehangen. Na enkele weken was ze zo taai als perkament. Kon je ergens een betere tabakzak vinden?
Nadat scheutels en hespen in de vleeskuip ingepekeld waren, bleef er nog ruimschoots genoeg over om familieleden en vrienden een prezentje of zende te gunnen. Je kon ze wat worst bezorgen, wat hoofdvlees of leverpastei, of een paar plakken koolbra (kotelet, varkenslapje nvdr). Natuurlijk kreeg je dan evenveel terug als zijzelf een varken geslacht hadden. Een eenvoudige manier eigenlijk om nu en dan aan wat vers vlees te geraken. Op sommige plaatsen was het gewoonte de zondag na de slacht een uitgebreide zwijntjeskermis te houden. Dat het bij zulke gelegenheden niet bij zo maar een beetje peuzelen bleef, ligt voor de hand.
Het grootste deel van Tjoeties stoffelijk overschot zat nu ingepekeld in de kuip en we waren weer voor een jaar voorzien van varkensvlees. Grootvader Fons zei op zulke keren steevast dat we weeldige boerkes waren. Grootvader Fons had echter elke dag vers vlees in zijn bord en in mijn ogen was hij heel wat weeldiger dan wij. Maar hij had ook andere tijden gekend. Hij had het meegemaakt in zijn jeugd dat er enkel 's zondags een schelletje varkensvlees op tafel kwam bij kortwoonders. En dan nog lang niet altijd.
In mijn eigen kinderjaren echter lag die armelijke tijd al een eind achter de rug. 1k was helemaal niet zo gebrand op dat gezouten, gekookt, of gebraden scheutelvlees. Twee vingers mager en vier vingers vet! Het lag me niet. Veel liever dan zulk vlees was me een dikke snee bruin brood met £link wat smout erop. Vader was echter onverbiddelijk. Ik moest en ik zou varkensvlees leren eten! Hij hield me scherp in de gaten terwijl ik aan mijn bord te keerogen zat. Slechts nu en dan gelukte het me heimelijk een paar stukjes naar de kat te werpen.
Bij hesp lagen de zaken natuurlijk anders. Maar die was dan ook veel magerder en ze was bovendien zorgvuldig gerookt en had maandenlang in een linnen zakje te drogen gehangen aan een haak in de zoldering.
Die hespenbereiding was vaders glorie. Bij zijn vrienden had hij reputatie op dit gebied. Zulke hesp moest je eten met sla en koude patatten, of met een snee bruin brood, of in de pan gebakken met een koppel eiers. Dat was nog eens kost! Wat ze thans als boerehesp verkopen is kul, vergeleken bij de korte, pittige hesp die wij vroeger in huis hadden. Ook smout was iets waarvoor we de schreeuwend gestorven Tjoetie ten zeerste dankbaar waren. Er was echter smout en smout! Zo ging er bijvoorbeeld niets boven hespeknuistsmout. Dat op een snee bruin brood bij een bord hartige stampies. Mens!
Maar kom, waarom al die oude tafelgeneugten weer bovenhalen. Ze zijn verdwenen. Voorgoed. We troosten ons nu met pikante sausen en specerijen allerhande om onze fleeuwe kost wat op te peppen. We hebben het werkelijk ver geschopt in het leven.
Och, we zouden zo 'nog uren kunnen doorvertellen over ons leven midden in de dierenwereld van toen. We zouden kunnen schrijven over onze belangstelling voor de paarden die beslagen werden in de smisse van Juul Verheust op het Ganzenpaneel. Over de muizen waar we jacht op maakten als de oogst van het land gehaald werd en die we in een sloot wierpen om ze te doen zwemmen. Over onze ongenadige strijd tegen de okkedrols of veldmuizen, als we ergens aardappelen aan het rapen waren.' Over het schieten naar vliegen met een elastiekje. Over Djekkie, onze hond, die we allerlei kunstjes leerden. Over de tortelduiven die we hielden in een grote kevie, opgehangen tegen de gevel van ons huis in de schaduw van de vlierboom bij de messing. Over ... Over ... Maar ergens moet er een grens zijn.
Jonge mensen die dit lezen, zullen misschien een beetje meewarig de schouders ophalen. Och, het doet er niet toe. Ze kunnen het ook niet vatten wat het allemaal betekend heeft voor ons. Het is hun schuld niet dat de natuur voetje voor voetje teruggedrongen wordt naar een paar spaarzaam uitgemeten uithoeken van het dorp. Dat ook de buitenmens gaandeweg zijn natuurlijkheid verliest. Het is alleen maar jammer. En het komt nooit meer terug. Nooit meer! Weldra meer