Drie respectabele stadsidioten: een
prediker, een muziekant en een zwijger. Ze hebben iets gemeen: je komt ze
regelmatig tegen op diverse plaatsen, winter en zomer.
De prediker heeft zich het apostolaat toegeëigend. Niet op pauselijk nivo.
Neen, hij is een straatwerker die op ondenkbare uithoeken van het trottoir met
een blik op oneindig het woord gods verkondigt. Terwijl hij dat onafgebroken
doet, zwaait hij met zijn rechterhand, wijsvinger naar de hemel gericht.
Niemand luistert. Ik denk dat het hem weinig kan schelen, dat hij zich richt
tot een wereld die alleen voor hem toegankelijk is. Zijn ogen zijn nooit op
iemand gericht. Hij kijkt verdwaald.
Zo stond hij op een keer te preken voor een etalagepop, of was het zijn
weerspiegeling in de vitrine? Zou hij zichzelf herkennen in een spiegel? Ik heb
het hem nooit gevraagd.
De muziekant draagt een te groot verkreukeld grijs kostuum. Zijn grijzend haar
tot net over de oren is altijd in de war, net zoals hijzelf, wat
voorovergebogen in zigzag van het ene terras naar het andere lopend. Zijn hoofd
tikt dan afwisselend links en rechts naar beneden. Hij draagt in zijn
linkerhand een oude spaanse gitaar waarop nog vier snaren staan. Op elk terras
speelt hij tien seconden een melodie die hij alleen begrijpt. Dan tovert hij
uit zijn jaszak een kartonnen beker waarmee hij de tafels afschuimt. Ook dat duurt
niet langer dan zijn muziekstuk. Hij is het gewoon dat men niks geeft. Hij
heeft geen stem en speelt geen akkoorden. De mensen willen kwaliteit. Anders
geen geld.
Je ziet hem alleen bij zomerweer want binnen mag hij niet spelen. Ik wou eens
zijn gitaar stemmen maar hij hield ze krampachtig vast alsof zijn voortbestaan
bedreigd werd. Hij zwerft hier al jaren rond.
Ook de zwijger blikt naar oneindig. Ik schat hem rond de dertig. Nog te jong.
Hij stapt evenwichtig en draagt een volgepropte plastieken zak over zijn
schouders, meestal rechts. Zijn gevlochten haar bind hij omhoog. Je komt hem
zowat overal tegen in alle jaargetijden. Hij lijkt iemand te zijn weggeblazen
uit een gebroken samenleving.
Drie schimmen in de stad. We zijn bang om ze aan te spreken, om ons belachelijk
te maken. Iemand anders zal hen wel helpen.
Hoe was hun jeugd, wie zijn ze?
Ik heb het hen niet gevraagd.
|