'Oscar' is de hond van ons jongste dochter Anneke en de concurrent van Kristof, onze schoonzoon, en het troeteldier van Victor en Alica, onze kleinkinderen. Heel het gezin woont momenteel bij Lyon, Frankrijk, in St. Genis lez Ollières. Uit het bericht van Anneke: " Oscar is nog steeds de liefheid zelf. 's Avonds stuift hij bij mij in de zetel en knort van genoegen! Hij weegt nu zo'n 25 kg, denk ik. Zijn haar begint te krullen, kortom hij is très beau. Hij luistert relatief goed: als wij eten blijft hij uit de keuken en als we wandelen, blijft hij netjes naast ons lopen. Hifj is wel wat jaloers: als de kids op de schoot zitten of geknuffeld worden, komt hij zich ertussen wringen... Er zijn er hier nog die soms wat jaloers zijn: zo zegt soms dat ik de hond liever zie dan hem..."
Wie niet alleen durft te zijn met Gods Woord, leest het niet eens.
Alleen met de heilige Schrift! Ik durf dat niet eens.
Als ik er iets in opsla, heeft de eerste de beste plaats me direct te pakken en stelt me de vraag (net alsof God zelf me dat vraagt): Heb jij al gedaan wat je daar leest?
En dan, ja dan zit ik eigenlijk klem.
En dan moet ik ofwel doen wat daar staat, of schuld bekennen in beschroomde belijdenis.
Dus als je niet alleen bent met de heilige Schrift, weet dan dat je de heilige Schrift niet eens leest.
Maar het is een gevaarlijke onderneming, dat alleenzijn met Gods Woord, want men moet proberen te doen wat er staat!
Ik kan me natuurlijk wapenen tegen Gods Woord.
Dan zeg ik opschepperig dat ik er best alleen mee durf te zijn (hoewel het de vraag blijft of dat waar is). Want neem de heilige Schrift, doe de deur achter je dicht, neem tien woordenboeken en vijfentwintig commentaren: ja, dan kun je de bijbel niet zo rustig en ongegeneerd zitten lezen als een advertentieblad. Mocht je dan, op je gemak gezeten, een plaats tegenkomen waarbij je je toch de vraag stelt: Heb ik dat nu wel gedaan, handel ik daar nu wel naar? (zulke verstrooiingen kunnen je overvallen), dan dreigt er toch nog geen gevaar. Want kijk eens, er moeten van die plaats meerdere varianten bestaan en wie weet of er niet net weer een nieuw handschrift gevonden is, met, jereminee uitzicht op nieuwe varianten. Misschien hebben wel vijf exegeten deze mening en zeven weer een ander, twee een bizarre en zijn er drie die aarzelen of helemaal geen mening hebben. Verder begrijp ik zelf de bedoeling van die passage nog niet, of, precies om mijn opinie te geven: ik heb dezelfde opinie als die drie die nog aarzelen en die nog geen opinie hebben, enz. Zo kom ik niet zo gauw in de verlegenheid, ofwel direct volgens het Woord te moeten handelen, ofwel direct nederig schuld te bekennen.
O, dat ellendig misbruik van geleerdheid dat het de mensen zo gemakkelijk maakt zichzelf te bedriegen. Want indien er niet zoveel zelfbedrog en uitvlucht bestond,zou iedereen, zoals ik , wel toegeven dat je nauwelijks alleen met Gods Woord durft te zijn.
Men moet met Gods Woord willen zijn als de minnaar met zijn brief, anders leest men de brief niet, zomin als men Gods Woord leest, of zichzelf in de spiegel beschouwt. En dat is immers het eerst-noodzakelijke, wil men zichzelf met vrucht in de spiegel van het Woord bezien: dat men niet op de spiegel kijkt, maar zichzelf in de spiegel durft te bekijken.
Er was eens een meisje dat opdiende in een restaurant.
Zij geloofde dat God haar persoonlijk nodig had om elke dag weer, met een glimlach, de mensen op te dienen.
Daarom deed ze haar werk stipt en vol toewijding. Haar cheffin kwam dit te weten en vroeg haar spottend: Is het waar dat jij in God gelooft?
Het meisje gaf haar onmiddellijk ten antwoord: Ja, ik geloof in God, maar het belangrijkste is dat God in mij kan geloven!
Op zekere dag ging de romeinse gouverneur van Palestina, Timaieus Rufus, Rabbi Aquiba opzoeken en stelde hem deze vraag: Uw God houdt van de armen, zegt ge; maar waaromlaat hij ze dan omkomen? Waarom geeft hij zich geen moeite om in hun noden te voorzien?
Daarop antwoordde Rabbi Aquiba: Dit is opdat wij en zouden kunnen helpen, en opdat wij aldus aan de hel zouden kunnen ontkomen!
Bisschop Edwin Hughes preekte op zekere dag over het onderwerp: God, Heer en Meester van alle dingen. Het sermoen was best, maar het viel toch maar weinig in de smaak van een van de rijkste grondbezitters uit de streek. De man liet het niet bij een zwijgend protest. Hij nodigde de bisschop aan zijn tafel, en liet hem daarna zijn tuinen, bossen en hoeven bewonderen.
En wat denkt u er nu van, vroeg de eigenaar een beetje korzelig, blijft u nog altijd bij uw idee dat dit alles mij niet toebehoort?
De bisschop glimlachte en zei: Laten wij hier over honderd jaar nog eens terugkeren en dan verder praten.
De fout zit hem inderdaad zeer dikwijls in het feit dat wij de zaken te kortzichtig beoordelen. De juiste norm om ons leven te bekijken en alles wat ons leven kruist, ligt in het perspectief van God. Wij kunnen onszelf veel wijsmaken, maar uiteindelijk moeten wij bekennen dat wij vals hebben gespeeld. Voor God en de eeuwigheidsgedachte wordt alles tot zijn echte waarde en tot de ware proporties teruggebracht.
Suzanne neemt je mee, naar een bank aan het water, duizend schepen gaan voorbij en toch wordt 't maar niet later, en je weet dat zij fijn gek is, want daarom zit je naast haar en ze geeft je pepermuntjes, want ze geeft je graag iets tastbaars
En net als je haar wilt zeggen: 'Ik kan jou geen liefde geven' komt heel de stad tot leven en hoor je meeuwen schreeuwen,
Je hebt steeds van haar gehouden, en je wilt wel met haar meegaan, samen naar de overkant en je moet haar wel vertrouwen, want ze houdt al jouw gedachten in haar hand
En Jezus was een visser, die het water zo vertrouwde, dat Hij zomaar over zee liep, omdat Hij had leren houden van de golven en de branding, waarin niemand kan verdrinken,
Hij zei: 'Als men blijft geloven, kan de zwaarste steen niet zinken'. Maar de hemel ging pas open, toen Zijn lichaam was gebroken En hoe Hij heeft geleden, dat weet alleen die Visser aan 't kruis
En je wilt wel met Hem meegaan, samen naar de overkant en je moet Hem wel vertrouwen, want Hij houdt al jouw gedachten in Zijn hand.
Suzanne neemt je mee, naar een bank aan het water, je onthoudt waar ze naar kijkt, als herinnering voor later En het zonlicht lijkt wel honing, waaraan kinderen zich te goed doen en het grasveld ligt bezaaid met wat de mensen zoal weg doen,
In de goot liggen de helden, met een glimlach op de lippen En de meeuwen in de lucht, lijken net verdwaalde stippen, als Suzanne je lachend aankijkt
En je wilt wel met haar meegaan, samen naar de overkant En je moet haar wel vertrouwen, want ze houdt al jouw gedachten in haar hand.
Heiligen. Dat zijn niet alleen de met stof en romantiek beladen dames en heren uit een grijs verleden, die als zoete gipsfiguren vanaf hoge sokkeltjes naar omlaag kijken.
Er is een leger heiligen op de been, nog altijd, die iedere sokkel ontlopen en elke hulde ontwijken.
Een legen onopvallende mannen en vrouwen, die met hun overwinningen wel niet de voorpagina halen, maar er ook hoegenaamd geen prijs opstellen omdat zij de fratsen van de publiciteit al lang hebben doorzien. Zij wijzen niet met teksten naar de nood op de wereld, maar gaan erheen.
Ik was wel sterk onder de indruk bij mijn bezoek in het appartement van die twee jongen mensen. Bij de eerste aanblik zie je reeds dat ze niet op grote voet leven.
We gaan zitten en het gesprek komt spontaan op hun levensstijl.
Hij beweert dat je nier rijk hoeft te zijn om je gelukkig te voelen.
We vinden allebei dat we dankbaar moeten zijn, zegt ze.
We voelen ons sterk aangesproken door de figuur van Jezus en de zorg van de Vader voor zijn kinderen. U weet wel: kijk naar de leliën op het veld, kijk naar de mussen en de haren van ons hoofd zijn geteld. Het geeft je een wonderlijk gevoel als je dat ernstig neemt, als je dat gelooft.
Toen viel het gesprek even stil. Ze zaten daar zo naast elkaar, glimlachend, gelukkig. Toen keek de vrouw guitig naar hem op en zei: Vertel eens dat verhaal van onze eigenaar.
Hebt u narigheden met uw huisbaas? Ze begonnen allebei te lachen.
Wel, zei de man, een huisbaas hebben we niet, want we hebben dit appartement gekocht. Maar we zeggen dikwijls tegen elkaar: eigenlijk is God onze eigenaar. Al wat we bezitten, al wat we met werken bereiken, de kinderen die we krijgen, het komt allemaal door de talenten die we van de Vader gratis ontvangen. Daarom heeft mijn vrouw op een avond eens gezegd: Feitelijk mogen we wonen in een gemeubileerd appartement dat aan God toebehoort.
Sedertdien spreken we dikwijls van de Eigenaar.Ziet u, als je in iemands appartement je vakantie moogt doorbrengen, dan beschouw je je niet als een rijke bezitter. Dat spoort je aan om zuinig om te springen met de voorraad. Niet zo maar je gang gaan, verkwisten of rijk doen.
Je krijgt, voegde de vrouw er aan toe, zo een soort eerbied voor al die dingen die God je laat gebruiken. Hoe moet ik het uitdrukken? Een verantwoordelijkheidsgevoel: hoe wenst God dat ik het hier doe?
En bij tijd en wijle stuur je een kaartje met een : Dan U!
Als vertrekpunt nemen wij een menselijk en christelijk oerwoord, het stamelwoord van een klein kind tegen zijn vader: abba, pappa. Jezus heeft het gebruikt bij zijn gebed (Mc 14, 36). Ook de eerste christenen gebruikten het(Rom 8, 15; Gal 4, 6). Abba betekent dus vader zoals de meer volwassenen zeggen.
Voor iedereen is het goed dit woord uit te spreken, het telkens en telkens weer te herhalen en zo tot een steeds diepere, levende verhouding met God te komen op voorwaarde dat hij het echt vanuit zijn innerlijk tot God roept.
Maar voor de christen kan het woord ook een weg zijn die tot diep in de grond van zijn christen-zijn voert.
Zo kan dat woord ons hele leven begeleiden, tot het einde toe. We zullen het nooit moe worden: we zullen almaar rijker worden, dieper worden, door het vele dat het ons te bieden heeft. Het zal heel ons christen-zijn kunnen bezielen: ons gebed, de eucharistieviering, elke dienst aan de naaste onze broeder immers en zuster.
Zij wijzen niet met teksten naar denood op de wrel, maar gaan erheen.
Heiligen. Dat zijn niet alleen de met stof en romantiek beladen dames en heren uit een grijs verleden, die als zoete gipsfiguren vanaf hoge sokkeltjes naar omlaag kijken.
Er is een leger heiligen op de been, nog altijd, die iedere sokkel ontlopen en elke hulde ontwijken.
Een leger onopvallende mannen en vrouwen, die met hun overwinningen wel niet de voorpagina halen, maar er ook hoegenaamd geen prijs opstellen omdat zij de fratsen van de publiciteit al lang hebben doorzien. Zij wijzen niet met teksten naar de nood op de wereld, maar gaan erheen.
Een lekenhelpster is werkzaam in Indië. Ze heeft het in
al die ellende moeilijk met haar geloof ineen goede God. Op zekere dag moet ze in het hospitaal waar ze werkt
een ouden man verzorgen die ze juist hebben binnengebracht.
Hij ligt op de grond: uitgemergeld hij weegt geen 40 kilo meer.
Ze neemt hem voorzichtig op en legt hem op een bed. Daarbij
prevelt deze hindoe haar in het oor: Dank u, Heer God, dank u wel.
Zij vraagt hem: Gelooft gij nog in God?
Jazeker, fluisterde hij als ik u zie en de dokters en al de mensen die zich inspannen om ons te helpen, dan moet God toch een wonderbaar iemand zijn.
Als ik s avonds door de donkere straten rijd, op weg naar het theater, kijk ik dikwijls door de halfverlichte erkers binnen in de huiskamers, waar in grote verscheidenheid een aantal mensenlevens is uitgestald. Het is ontmoedigend te zien hoe de mensen huis aan huis halfverdoofd in hun stoelen hangen, uitgeblust; geen tekst, geen lach, geen lied, geen spel, gefixeerd als het ware door het brutale beeldbuislicht dat zich avond aan avond indringerig aandient met de glimlach van een vriendelijk dametje, of als een binnendringer die als het ware de voet aanmatigend tussen de deur heeft gezet bij al diegenen die eingelijk zouden willen zeggen dat ze vanavond niets nodig hebben.
Mister J. Arthur Rank, een van de bigbosses uit de engelse filmindustrie, had de eigenaardige gewoonte altijd langs de lange trap naar zijn bureau te lopen, in plaats van de snelle lift te nemen zoals iedereen.
Aan een journaliste die hem vroeg waarom, zei meneer Rank: Mij te gemakkelijk, die lift! Ik gebruik liever mijn gebedstrap. Uw wat? vroeg de kranteman verwonderd. Mijn gebedstrap, herhaalde de glimlachende mister Rank. Iedere morgen, terwijl ik naar boven loop, heb ik even de tijd om in een paar gebedjes te vragen dat ik de beslissingen van die dag altijd zal kunnen verantwoorden tegenover de duizende mensen die voor mijn firma werken, en tegenover de miljoenen die onze films zullen zien. En s avonds, als ik weer naar beneden kom, geeft die traploperij me de kans om God te danken voor zijn leiding.