Dit blog wordt regelmatig bijgewerkt - this blog will be updated regulary
Beste lezer, mocht u onverwachts grammatica foutjes tegenkomen in de reportages/verhalen op dit blog, bij deze mijn verontschuldiging, Wayn, Storyteller
Dear reader, if you encounter, unexpectedly grammar mistakes in the reports / stories on this blog, my apology, Wayn, Storyteller
NIEUW BOEK VAN WAYN PIETERS ''SURUCUCU' BESTELLEN ramblinwayn@home.nl
PLOT: Tonho gaat op zoek naar de moordenaar van zijn vader Lirio, omgebracht voor ruwe diamanten. Hij raakt verzeild in een wereld van intriges, moord en komt in bezit van een schatkaart. Het avontuur begint in Rio de Janeiro. Via de Mato Grosso en junglestad Manaus komt hij tenslotte terecht in Novo Mundo, Pará, waar 258 jaar geleden een goudschat begraven werd. Dit is ook het gebied van de Mundurucu-stam, met hun mysterieuze wereld en het woud van de Surucucu slangen, het metafysische van Amazonas. Het verhaal geeft een visie op de Braziliaanse samenleving en vraagt begrip voor het Indianen-vraagstuk.
BIOGRAFIE: Wayn Pieters (1948) werd geboren in Maastricht. Naast auteur is hij kunstschilder en singer-songwriter. Sinds 1990 bezoekt hij Brazilië, waar hij vele reizen ondernam en in 1995 een bezoek bracht aan de Xavante Indianen in de staat Mato Grosso. Zijn oom, pater Thomas, die 40 jaar in Brazilië werkte, omschreef hem ooit: ‘Op zijn reizen door Brazilië wordt hij geleid door een mystiek gevoel van broederlijke verbondenheid met ras, bloed en bodem.’
BOEK WAYN PIETERS: XINGU, DE INDIANEN, HUN MYTHEN mythologische verhalen der Xingu Indianen- midden-Brazilië vert. van uit Portugees/uitg. Free Musketeers - Het boek is verkrijgbaar bij boekhandel 'DE TRIBUNE' aan de Kapoenstraat te Maastricht
Roman over Brazilië: over het volk, Xavante Indianen, aanwezigheid van de Vikingen, Umbanda-cultus, erotiek, geschiedenis, politiek en intriges. plot: In het Xavante reservaat in de Mato Grosso worden stenenplaten met Viking schrift ontdekt door archeologen. Bij de opgravingen worden Indianen en houtkappers gedood. Er volgt de moord op een Amerikaanse Indianen beschermer. Couto, een naïve inspecteur van Japanse komaf moet de zaak onderzoeken. Het wordt een tijding van intriges en moorden, haat en liefde. Het leven van de Xavante-stam loopt centraal door het verhaal, net als de stelling dat Noormannen al in Brazilië waren vóór Cabral, terwijl de Macumba/Umbanda cultus belangrijk is in het geheel. De roman schreef ik, geinspireerd door mijn reizen, en indrukken. UItgegeven in eigen beheer; BRAWABOOKS 2005 281blz. in a-4 druk stuur een e-mail met adres en het boek wordt toegestuurd, euro 17,00,- inc. verzendkosten, u betaald met giro op bijgevoegd reken.nr opbrengst voor kleinschalig project Wayn
Op deze mooie zondagmorgen met 28 graden vertrek ik naar Santa Teresa op zo'n 75 kilometer noordwestelijk van Vitoria met 20.000 inwoners. De rit neemt zo'n 2 uur in beslag, meer door de mooie klim door het dichte bos naar het paradijsachtige plaatsje, dan gebrek aan mobiliteit van de bus. Als ik in Santa Teresa nader zie ik de Europese invloed zich kenbaar maken. Het is een koloniaal stadje en de eerste immigranten kwamen hier aan in 1875, hoofdzakelijk Italianen, maar ook enkele Poolse families en Russische joden. Men zegt dat de laatste golf Italianen aankwam in Vitoria in 1925. Ik waande me dan ook in een ander land, weg van de Rio de Janeiro hitte, de favelas en de zichtbare armoe. Hier was het een blanke overheersing, nou ja, af en toe was er een kleurling zichbaar, of neger, maar de rest was super-wit. Ik slenter door het stadje en loop een broodjeszaak binnen, goed georganiseerd en met heerlijke koffie, het blanke meisje stamt af van Italianen en is opgegaan in de Braziliaanse atmosfeer. Want ze zijn er trots op Braziliaan te zijn. Ik passeer de mooie kerk van 'Matriz', hier waar alles ook draait om het intense geloof dat de immigranten meenamen. Ik loop verder naar het mooie plein het 'Praça Domingos Martins' en informeer naar mijn eigenlijk doel, namelijk het 'Museu Biologia de Mello Leitâo'. Daar ga ik op zoek naar de geschiedenis van Augusto Russchi, afstammeling van Italiaanse immigranten en grondlegger van dit schitterend park. Hij was gespecialiseerd in de 'kolibri' of de 'Beijo Flor' bloemenkusser, zoals het vogeltje hier in Brazil genoemd wordt. Volgens een propaganda blaadje staat Santa Teresa bekent als dé stad van de kolibris met de meeste verscheidenheid van de vogeltjes wereldwijd. Ruschi was een voorvechter voor de natuurlijke omgeving, het behoud van het Atlantisch bos, een liefhebber van dieren, een interessant man lijkt mij, die ik graag ontmoet had, doch hij stierf in 1986, op 71 jarige leeftijd nadat hij vergiftigd was door secreties van een boom-kikker, die hij had verzameld op een van zijn vele expedities in het bos. Het museum 'De Mello Leitâo' is vernoemd naar zijn voormalig leeraar. Ik bezoek het huis waar hij leefde in eenvoed, nu zie ik, gezeten op de houten bank, de honderden schitterende vogeltjes, die komen aanvliegen en uit plastiek flessen drinken waar een toegevoegde zoete mineraal in zit. Ze lijken als het ware stil te staan in de lucht, hier bij het huis van de natuurmens. En als ik al de toeristen hier kon wegdenken, en de natuurlijke omgeving in mij opmam, ja, dan zou ik hier kunnen leven in dit huisje omgeven door bossen en kolibris, die me s'morgens deden ontwaken uit de dromerige sferen van eenzaamheid en geluk. Ik loop een stuk verder door de aangelegde paden, waarvan er eentje afgezet is door een omheining. Daarboven staan grote kooien met kleine aapjes, die van links naar rechts springen. Ik doorbreek de kettig en ga naar de kooien en bekijk de beestjes, die in quarataine verblijven. Ik wordt dan ook aangesproken door de bewaker, die mij uitlegt dat het gevaarlijk gebied was, daar de aapjes uit Amazonia kwamen, en blijkbaar nog niet geindentificeerde soorten zijn. Dat lijkt me iets uitzonderlijks, daar er zeker nog te ontdekken soorten zijn, maar hier zaten er velen. Buiten dat konden de dieren gevaarlijke ziektes overbrengen, zoals gele koorts. zei de op een ras-Europeaan gelijkende jongenman in een vlekkeloos kostuum. Ik vond dat als dit het gevaar-criterium was, men de beestjes beter moest afscheiden van de mensen. Hij vertelde me nog dat het park dag en nacht bewaakt werd en hij een goed baantje had, nou ja... Ik had intussen wel enkele fotos genomen en liep verder door het mooie park met honderden boomsoorten, bloemen en cactussen. Er tussen in liggen de verschillende gebouwtjes, of kooien, die dieren herbregen. Ik bezoek de slangen farm, met de mooiste kleuren opgesloten in glazen kooien, de duivels uit de bijbel, maar zo intrigerend. Ik zie de schitterende ara's, en voel een triesheid dat de vogels in de kooien zitten, ver weg van hun moederbos, ik bezoek het schildpadden domein, waar grote water en bos schildpadden rondschuifelen en ten slotte het grote gebouw waar honderden opgezette dieren te vinden zijn, van apen tot panter, schildpadden, vlinders, vogels, gordeldieren, een dode collectie, een vreemd sfeer, die iets dubbelzinnigs heeft. Soms lijken ze zo echt dat ze de benen kunnen nemen, wegvliegen, aanvallen, holen in kruipen, maar het is alleen míjn fantasie. Het is dood. Buiten is het aangenaam warm en ik loop naar de uitgang en het witte meisje vraagt me of ik het mooi vond, en ik beantwoord dat het een genoegen was hier te zijn en zeker zal terugkeren. Ik moest de bus in de namiddag terug hebben naar Vitoria en met een sierlijke zwang daalt ze af langs de mooie valleien en heuvels, tussen het bos waar het leven zo anders kan zijn dan onder waar de geluiden van de grootstad me al tegemoet komen. In de avond loop ik naar het busstation, drink een bier, zie dat de zwervers door bewakers worden verdreven van de stoeltjes waarop ze liggen te slapen, kijk naar de bevallige schonen, zie de mensen wéér slepen met hun bagage en denk aan Niteroi, de zusterstad van Rio de Janeiro, waar ik om halfzes volgende morgen zal arriveren. slot
Via de Terceiro Ponte, of de Derde brug, kom ik in Vila Velha, de stad waar ik al eerder over sprak en met 300.000 inwoners Vitoria overtreft. Het klooster ligt op 154 meter en de moeite waard om naar boven te klauteren over het geplaveide straatje. Het is een soort penitentie naar de kapel van het hospitum. Niet dat ík een boete moet afleggen, maar de zonde is nooit ver weg, maar de meest devote maken de klim op hun knieën naar het beeld van de Onze lieve vrouw van de rots. Als ik boven arriveer zijn de toeristen al samengeklontert, zij die met auto's naar boven gingen, of busjes van de instantie. Neen, ik wil lopen om de gelijke vermoeidheid te voelen die de paters moeten hebben gehad, lang geleden toen ze het klooster stichtte. Dit was in 1570 boven op deze geweldige rots, waar de stichter van de orde Ignatius van Loyala trots zou zijn geweest op zijn broeders. Ja, zij die wisten hoe de zielen van de stammen te winnen in naam van Jezus, en ik vroeg mij voortdurend af of Jezus dit wel zo bedoeld had? Want was het niet een regelrechte bezetting? Waren de paters niet hier om de indianen in te lijven in het korps van geredde zielen? Laat ik zeggen een, in die tijd, brainwashing-partij-programma. Of... stuurde de orde aan op een zekere 'brainstorm' tegen over de broeders? Dit hen, nietsvermoedend, enigzins gek moest maken. Waren ze niet het slachtoffer van een machtsorde die hun zielen manipuleerde in naam van God? En zonder God geen duivel? Of was het een regelrechte overtuiging die inspiratie gaf aande bruinrokken. Wie zal het ooit weten, want ieder en allen zielen zijn nu eenmaal huichelachtig, vol van hypocritie en zullen zich ten immer boven alle tegenstand verheffen. Doch de Indianen verloren een deel van ziel en uit moralistisch oogpunt bekeken was de bekering der Indainen een grote vergissing in de werelpolitiek, ik meen te zeggen die van het geloof. Ik loop door het oude gebouw en ruik het oude jacaranda-hout van de kapelbanken waar de heilige madona wordt omgeven door vele kaarsen en mensen op hun knieén, die liggen te fluisteren. Ik bezoek een ruimte waar geofferd wordt 'ex'voto's', er hangen van alle soorten foto's, namaak-ledenmaten en spullen van de meest buigende pelgrims. Er zijn smeekbedes voor gunsten van de Vrouwe van de Rots, zij die hoop geeft aan velen. Het blijft een mysterie, een item dat men niet mag onderschatten. Ik loop naar buiten en heb een schitterend uitzicht op de omgeving en vertes van de streek. Ik loop weer de gang in, en kom een jogger tegen, een mulat, die enkel malen van onder naar boven loopt en omgekeerd. Een vreemde gewaarwording nu ik met mijn hoofd in de 16de eeuw zit. Nondesju! Maar zo is de wereld en in de glimmende gang wordt ik geïntrigeerd door de wandschilderijen. Het zijn panelen van 3 meter bij 2, een ervan geeft de aanval van de Hollanders weer. Wat me opvalt zijn de gelaatsuitdrukkingen, ja ze hebben overeenkomsten: bleke koppen met blossige wangen en dunne blauwe lippen. Het is een schitterend doek van Benidito Galixo uit 1923, dat ik reeds beschreef, de aanval van het Hollandse piratenkorps op het godshuis. Dat had ook te maken met de suikerriet-oorlog in de 17de eeuw en dit was het meest zuidelijks punt dat de Hollanders in 1649 aanvielen. Ze belegerden het klooster, maar werden door de monniken afgehouden, mede daar de 154 meter hoge heuvel zo goed als onneembaar bleek. De Hollanders werden verdreven naar dat een bevrijdingsleger vanuit Rio de Janeiro de Jezuïeten te hulp schoot. Er bevinden zich nog meerdere panelen aan de wanden met dezelfde afmeting en in een hoek ontdek ik een buste van de stichter der orde. O God... Hoe graag wilde ik hier een moment alleen zijn in dit gebouw, alleen met de tijd, en leven als een kloosterling, voor een tijdje, en de leer der christenheid een andere draai geven zodat het volk daarmaals de blanke gezien zou hebben als een vriend. Maar dan zou de macht mij ter varantwoording hebben groepen, want een heiden was een heiden en die kon géén vriendschap. Onder aan de ingang van de poort drink ik me een koude fles bier en bekijk op een kleine t.v het laatste nieuws en denk: wat is de wereld toch een puinhoop, de historie een oud boek, ja een naar wormen ruikend boek... geschreven door een bevende hand met een zekere arrogantie. Ik besluit een duik te nemem in de zee, daar bij de 'praia da Costa', daar waar de golven woest zijn en ik kon vergeten dat de geschiedenis nooit teruggedraaid kan worden. wordt vervolgd
Beeld van Franciscus Van Assisi met op de achtergrond het dok
De volgende dag besluit ik in het centrum rond te dwalen. Het is warm en ik loop langs de kades waar grote schepen zijn afgemeerd. Aan de overzijde staat nog steeds het mooie beeld van de zwerver met bundel op zijn rug. Ik vraag dan ook voorbijgangers naar zijn naam, maar de meesten weten het niet of zijn onzeker. Een negerin geef mij duidelijke taal en zegt dat het natuurlijk de heilige Franciscus van Assisi betreft, de vereenzelving van de arme en patroon van de zwervers. Ik voel me aangesproken en groet dan ook de goeie man dagelijks. Ik ben ten slotte de zwerver op zoek naar? Ja, een filosofisch item. Ik zoek namelijk de mens in mij, een waarlijke 'ik', de zin van het leven. We worden ouder, wijzer, leren, zegt men, maar dat geldt niet voor iedereen, sommigen bijven steken op een bepaald punt. Ook het geestelijk verwarde meisje kom ik weer tegen. Ze lachtt me toe als een oude bekende, ze dwaalt door de straten van Vitoria als een vrije mus, maar ze weet zich te handhaven. Ze zijn de 'anderen' van iedere stad, dorp en straat, zij die leven met hun ziel, die anders blijkt dan God hen gegeven heeft. Doch ze hebben inzicht in hún wereld. Anders dan de verloren fascisten-geesten van mensen die denken dat macht en onderdrukking de maatstaf is, en zij die, gedreven door jaloezie en vermeende superintelignetie, der rassen verdelen. Ik bedoel het zijn de klootzakken van de straat. Ik ontmoet een van hun op het centrale plein 8: 'Praça Oito'. Er is een openlucht tentoonsteling ter nagedachtenis der 'amnestie' die werd opgesteld in 1979, tijdens de militaire dictatuur in Brazilië, door de 'heren' generaals. (Nu wordt deze wet aangevochten, daar het een soort ontoerekenbaarheid en vrijbrief geeft voor het martelen der militairen van mensen in die periode. Het is dus het tegenovergestelde van 'begenadiging', amnestie. noot schrijver) Verder moeten de grote aanplakborden de waarheid omtrent die periode weergeven . Er waren vele foto's afgebeeld met uitleg over de verfoeilijke episode uit de Braziliaanse geschiedenis. dan komt er een man naast me staan en spreekt me als volgt aan: "'... Dit had nooit moeten ophouden... toen was het nog goed in Brazilië... toen was er orde en gezag!" en hij kijkt me aan als een dictator. Als ik de de bizarre persoon bekijk lijkt hij me een afstammeling van Europeese immigranten. Hij lijkt me in de zestig en draagt een zwarte zonnenbril. Ik geef hem antwoord dat die periode een misplaatst iets was in de geschiedenis van Brazilië. (Dit is een weergaven van hoe ik me de conversatie herinner.) "Wat! Toen was ik militair in Rio... alles was goed, ieder had te eten, de militairen hadden alles onder controle!" "Onder controle? Het was een onderdrukking, een regelrecht totalitair regiem... Brazilië moet een meer sociaal beleidt voeren... recht voor iedereen, Indianen, zwarte mensen, zigeuners..." "Het rijke deel van Brazilië zorgt voor alles, snap je?" zegt hij geagiteerd. "Neen, ik snap er niks van! Het kapitaal is de vernietiging voor de wereld..." en ik wordt grimmiger. De man lijkt op een on-braziliaanse 'Gröss-leider', een racist in pure vorm. "Het kapitaal is goed voor alles, de economie, werk en ook de arme profiteren hiervan!" "De armen? Weet je dat een kwart van het Braziliaanse land in bezit is van grootgrondbezitters? Een ander deel van de rijke buitenlandse imperialisten?" "Sperma! Brazilië gaat na de klote man... waar kom jij vandaan? Europa... Holanda zeg je? Ja, jij hebt goed lullen! Hier wordt alles verpest door de negers... die niets uitvoeren, zij die maar neuken en kinderen maken... snap je 'ficken' (duits woord voor neuken)' zegt hij overtuigend en hij maakt het bekende gebaar met de duim tussen wijs en middelvinger, alsof ik hem dan beter begrijpt. (door dit duits woord vermoed ik dat hij van Duitse, Zwitserse of misschien noord-Italiaanse komaf is). "... Ze moeten die verdomde luiaards van negers tegen de muur zetten en afknallen... godverdomme!" Mijn geduld raakt op, de man lijkt me idioot en dronken, in de negatieve zin van het woord. "Ik geloof dat je niet bij je hoofd bent... je bent gek!" De man speurt enigzins een veranderende houding in mijn spreken en loopt scheldend weg. Ik voel me opgedraait, verdomme! Doch de meeste mensen die ik aansprak rond de borden op het plein waren begrijpelijk, sommigen hadden een afkeer, anderen schuldgevoel... jongere interesse... Maar voor het juist aangehaalde ontmoeting met de fascist, die in een figuratief Mussolini pak zat, was de wereld een hopeloze brij. Deze mensen zijn, ook al in de minderheid, een waarschuwing. Ik loop naar de overkant en bij het Perreira plein eet ik een deegbroodje en drink een suikerrietsap, en ik zie de mensen die zoveel anders zijn, zij die gelukkig zijn met hun deel, ook als ik dit niet eenvoudig. Ik denk aan de zwervers, de eenlingen waar politiek geen boodschap voor is, zij die alleen maar honger en dorst hebben en niet weten waarom het hun niet al te goed gaat, of aan het naïeve meisje, met de onschuldige glimlach, die meer ziel heeft dan menig andere, die denken dat kapitaal en macht de redding is. Ik loop naar het oude gedeelt van de stad via mooie trappen, koop wat broodjes en drank voor het avondmaal en lig peinzend op het oude bed. Morgen ga ik het oude klooster bezoeken in Vila Velha en een duik nemen in de zee om met Imanja en Neptune te converseren.
Het oude Vitoria is eigenlijk gebouwd op een steile heuvel van waaruit ik de havendokken kan zien, want het is een havenstad, waar de schepen liggen afgeankerd met als decor de heuvels en de 'Penedo' berg in Vila Velha aan de baai, terwijl in het midden van het eiland zich steile heuvels bevinden en de 'Pedra dos dois Olhos', de 'twee-ogen rots'. Ik verlaat het hotel, zeg goeie dag tegen de vriendelijke vrouw en loop de straat af naar het hart van de stad. Dit is het 'Praça Costa Perreira', het plein waar verkopers actief zijn, predikanten staan te joelen, kruidendokters verschillende kruiden tot moes slaan in oeroude houten Jacaranda potten, waarna het pulver in een fles drank wordt gestopt. De oude mannen genieten van het kijken naar alles wat beweegt, als ware ze bezeten door de leer van het bloed, want ze zien zwijgend en lachend naar de mooie honhingvrouwen die rondfladderen als vlinders. Jonge meisjes met veelkleurig bloed, zigeunerinnen (en waar in Brazil kom ik ze niet tegen), negerinnen en blanken met blosjes op de wangen. Ik begeef me langs de avenida Beira Mar, waar langs de baai Vitoria de nachtbars liggen met Scandinavische namen. Hier waar menig zeeman zijn vertier zoekt, en soms voel ik mij een zeeman, afgemeerd met een groot containerschip vanuit een fictief land. En de mensen? Ja sommigen zien me denkenlijk ook zo, een verdwaalde zeerot. Anderzijds kan ik natuurlijk een Zwitser zijn, Duitser, of noord-Italiaan, verdomme, een afstammeling van immigranten die hier rond 1900 zich vestigden in de heuvels om daar het land te bewerken, op zoek naar iets dat ze in hun geboorteland niet konden vinden. Of het waren avonturiers, die hier hun halt vonden, in de schitterend heuvels van Espiritu Santo, de kleinste staat van Brazilië. In ieder geval voel ik me wel op mijn gemak in de stad van de 'overwinning' alhoewel ik dit woord in die zin verfoei. Daar het een ketting vormt met de uitroeining der Indianen, de Capixaba, waar men nu de inwoners van de stad naar vernoemt.
Ik besluit een bezoek te brengen aan de 'Gruta da Onça', de 'JaguarGrot', want grotten en jaguars hebben een bepaalde emanatie op me. De grot ligt zo goed als in het centrum, niet ver van het centrale plein Perreira. Nou is -grot- een overdreven naam voor de kleine inham. Een klimpad leidt naar boven, parallel aan tropische plantengroei. Hier is het Atlantische regenwoud dat men probeert te behouden voor de wereld. Halverwege de klim bevindt zich het kleine ronde kappeltje, een soort rustplek met binnen in een fraaie muurschildering, die gesigneerd is door een zekere Ely Vincentim, die de natuur is al zijn glorie uitbeeld: Het doorzichtig Atlantisch woud, verstengelde boomwortelen, keien, een watervalletje met vallende vis, een toekan, paegaai, een exentriek aapje en in het midden gelegen op een boomstronk een panter. Bij de grot ontmoet ik een jonge man, Fernando, bewaker van het park. Hij zegt me dat hij erop moet letten dat er niet teveel rotzooi gemaakt wordt boven en in het bos. Nou ja. Ik besluit een pad te volgen tussen de bomen en wordt belaagd door de miljoenen muskieten, die hier vrijspel hebben. Ik ruik de humus, zie de geweldige vormen van de bomen en rotsen, en wegflitsende gekkos. Het Atlantisch regenwoud, laat het blijven bestaan. De muskieten bezorgen me vele jeukerige rode bulten en ik besluit terug te keren naar het hoofdpad. Ik loop hogerop en kom terecht bij de grot inham. Het heeft iets intiems en water sijpelt van boven als helder kristal. Ook deze grot heeft zijn 'lenda', een legende van het ontstaan en staat beschreven bij de ingang. DE GROT BEVINDT ZICH MIDDEN IN HET BOS VANWAAR OOIT EEN BRON ONTSPRONG. OP EEN DAG PROBEERT EEN INDIAAN ZICH HIER IN DEZE GROT TE VESTIGEN EN ZOEKT NAAR DRINKWATER OM ZIJN DORST TE LESSEN. ALS HIJ HET WATER ONTDEKT ZIET HIJ IN DE WATERSPIEGEL HET BEELD VAN EEN ENORME JAGUAR, KLAAR OM AAN TE VALLEN. DE INDIAAN SCHRIKT EN VLUCHT, AL RENNEND NAAR DE ZEE, DIE HET STRAND KUST BIJ DE PENEDO BERG. SINDSDIEN BEWAAKT DE ONÇA DE GROT, EN LEEFT ER NOG STEEDS. Nu zijn deze verhalen fantastisch, bescheiden, aanemelijk? Geplaats in de tijd. Wel, ik blijf nog enige tijd wachten op en teken van de jaguar, maar de tijden schijnen veranderd te zijn, of misschien was hij het drukke verkeer onder aan de voet van de grot moe? Of bang voor de voorbij razende bussen? Nu heeft men een grote kunstjaguar boven op de grot plaatst en de waarlijke? Die zal wel in het woud ronddwalen, of vertrokken naar de binnenlanden van Minas Gerais waar nog rotten in overvloed zijn. Onder langs de avenida staat het beeld van de Indiaan die vluchtte voor de jaguar, en als ik het later bezoek blijkt dat men van het mooie beeld, de Indiaan Ariaboia, zit gehurkt en spant zijn boog, de boog heeft gestolen. Ik praat met enkel autowachters die zeggen dat men de boog onlangs heeft gestolen voor de waarde. "Wat moet hij nu zonder pijl en boog?" zeg ik hun nog, en de mannen lachen om deze gringo, die hun vertelde dat hij speciaal naar hier was gekomen om het verhaal van de angstige Indiaan te beschrijven en waarvoor men een beeld had opgericht. Ja, de legende heeft voor sommigen hier in Vitoria weiniger waarde dan de opbrengst van brons. Terug naar beneden bij de kapel ontmoet in Miguel, een man van in de veertig, die het leven in Vitoria wel gezien heeft. Hij is meer het exentrieke type, en vraagt of ik een Kroatiër ben. Dat heeft te maken daar hij veel in de haven werkte met het lossen van schepen die uit Europa aankwamen. Nou ja, ik leg hem maar uit dat ik een Hollander ben, een avonturier, geschiedschrijver op weg naar onbekende streken, een wijsgeer naar het menselijk brein. Hij zegt dat Vitoria eigenlijk maar klein is, en hoopt in de toekomst een hut te kunnen bouwen in het binneland, wat aanplant, wat kippen, een varken en wat maconha (marijuana), en het leven kan goed zijn. Ik wens de symphatieke gast geluk en daal naar onder waar het stinkende stadsverkeer me tegemoet komt.
In 1625 kwamen de Hollanders terug. Ze waren gefrustreerd en gingen aan land, vielen aan, maar de Portugezen vochten terug met alles wat hun terzijde stond: mannen, vrouwen, kinderen, ja, zelfs Indianen die zij tot vriend gemaakt hadden. Dan was er het 'godskruis' en een zekere Maria Otriz, zij stond daar boven aan de oude stad en goot kokend water over de furieuze vlamingen. Nu waren de Hollanders toch al niet bemind waar ze ook kwamen. Ze waren wilde mannen en in de ogen van critici kregen ze felle kritiek, eentje, een Katholieke Spanjaard Luiz Veralez beschreef de Hollanders als volgt: "Ze zijn groot en log, met dunne blauwe lippen waar een stekelige knevel en een onverzorgde baard omheen liggen. Met grijze kille ogen waar de dood uit loert. Een sombere zuiplap waarvoor zelfs de havenmeiden bang zijn. Een grommende vreetzak wiens zelfs stinkend vlees nog goed schijnt te bekomen. Een bekrompen vijand van ons heilig geloof die telkens nieuwe duivelachtigheden weet te bedenken als hij de klauw op religieuze personen kan leggen. Zijn taal klinkt als het knarsen van folterwerktuigen, zijn plezier is martelen en doden, zijn onbestreden koningkrijk is de zee.... " Later wisten de Portugezen de Hollanders te verslaan met hulp van een zekere Correia de Sa, die net van Bahia terugkeerde. In 1640 werden de Hollanders andermaal verslagen, nadat ze herrezen waren om bloed te vergieten en de macht te nemen. Denkelijk was het alleen om die macht, doch net gelijk de Portugezen, en alle andere kolonie jagers. Allen, beste lezer! Zonder uitzondering! Allen hadden een onverbiddelijke dwang naar elan en bloed, niets wees erop dat er énig besef was van wat er met de inheemse bevolking moest gebeuren. De Indianen waren allang onderdanig... op een enkeling na. Vila Velha werd door de Hollanders niet gespaard en het schilderij van Benedito Calixo in de Galarie 'Dos Milagres' van het klooster de 'Nossa Senhora da Penha' is daar getuigenis van en geeft een beeld van de interventie van het klooster door de Hollanders en het verdedigen van het heiligdom door de monniken. Op mijn bezoek aan dit klooster kom ik later terug bij mijn bezoek aan Vila Velha. wordt vervolgd...
"Het zicht van het klooster door de Hollanders in 1643" geschilderd door Benedito Calixo 1927
December 2007, Vitoria ligt in de schaduw van het'mata atlantica', het atlantische bos, en laat me denken aan een minuscuul Rio de Janeiro, met haar zee, de granieten uitstulpingen en krommingen van de bergen aan de horizon. Doch daar houdt deze gelijkenis dan ook op. De stad werd gesticht in 1551 -niet ver van de plaats 'Vila Velha'. Het oude stadsgedeelte is gelegen in het hart van een eiland, dit nu verbonden wordt door vele bruggen met het vaste land. Ik bezocht de stad enkele malen en kwam ook ditmaal rond 6 uur aan op het grote busstation, vanuit Niteroi, waar ik om 23.00 was vertrokken. Vandaar is het een 30 minuten lopen tot het centrum, ik drink onderweg een kop koffie en eet een broodje met boter, luister naar de al druk converserende mannen en ga op weg naar het goedkope hotel 'Prata' in de buurt van het Anchieta Paleis. Het hotel is oud, maar met vriendelijke mensen en voor 23 reais ( zo'n 10 euro) 'cheap', zou de Amerikaan zeggen, en er is zelfs een ontbijt bij inbegrepen. De kamer is netjes, met een oud eiken bed en een kleiner in een hoek. Boven aan de plafond bengeld een grote ventilator, er is een douche en poeppot en ik voel me thuis op de 3de verdieping. Terug naar de geschiedenis van de stad waar het allemaal begon in 1500 als de Portugezen het eiland claimen. In 1530 kwamen de piraten die het voorzien hadden op de rijke grondstoffen en de Portugezen, die niet gek waren, maar meer middeleeuws, besloten, om het land te vededigen, een gedeelte daarvan aan mensen te schenken om te koloniseren. Dit land werd in de volksmond genoemd: Capitanias (degene die het land kreeg) en Hereditarias (de ergenaam van vader op zoon.) Als stichter van de staat Espirito Santo noemt men Vasco Coutinho, die op 23 mei 1535 de ingang van de baai, bij de Monte Moreno berg bereikte. De naam van de staat komt van de 3de persoon van de drie-eenheid, daar de namaak ontdekkers aankwamen op de dag van de Heilige Geest. De oorspronkelijke bewoners waren de Tupinquin Indianen, een stam die maïs en maniok verbouwden en in harmonie leefde met de natuur. Ook de Tupiniquin probeerde de invasie te voorkomen. Dit gebeurde aan het strand, maar na enkele vuurschoten der donderbussen vluchtten ze be bossen in, en de Portugezen betraden de voor hun ongewijde grond. Het kruis stond model voor de spotzieke strijders met knallende lopen, trompetten geschel en matrozen liederen, de zonen van de waterratten. De indringers bezette, wat men toen noemde het gebied wat nu'Vilha Velha' is, maar ze kregen geen rust van de Indianen die bleven strijden voor hun gebied. In 1537 zocht meneer Coutinho een betere plek om het genomen land te verdedigen. Hij vond dit aan de zuidflank, een groot eiland en moeilijk te bereiken. Hij verplaatste het kamp naar dit eiland en noemde het 'Vila Nova' (nieuwe stad), als alternatief voor het Vila Velha. De strijd van de Tupiniquim ging door tot 8 september 1551, toen ze voorgoed verdreven werden van hun geliefd land. Om dit groot (laat ik het triviaal) feest te vieren en te herinneren, werd 'Vila Nova' door de Portugezen omgedoopt tot: VITORIA, het dorp van de overwinning. De Indianen hadden ze, in zoverre, bedwongen, maar ze kregen geen rust van de andere duivelpiraten. Deze kapers lagen op de loer om de buit te jatten: Fransen, Engelsen en Hollanders. Ze bleven de Portugezen tarten om de machten van onmenselijkheid, de veldtochten, die ze dachten te voeren in het nieuwe land voor het veldboeket dat niet aanwezig was, om dit te schenken aan een vrouw. De vrouw waar de soldaten naar verlangden, waardoor vele indiaanse vrouwen werden genomen. De Jezuïeten, waren al in 1551 gekomen, hielpen dapper tussen de contacten der bezetters en de Indianen. Onder hun bevond zich ook José de Anchieta, hij, die hard zwoegde aan de kerstening van de Indianen. Ook probeerde hij hun rechten te verdedigen en te beschermen tegen de vernietigingsdrang van de Portugezen. Zeker, stel ik, een nobel daad, en hij was de éérste die een boek samenstelde van Tupi woorden. Hij was een van de stichters van de ruwe kapel, wat later de stad Sâo Paulo zou worden, een ondernemend man dus, doch ondertussen werden vraagtekens geplaatst bij het missionaire werk, bij deze edelmoedige 'hulp'. Doch dit gegeven vedient een verdere expressievere argumentatie, een boekdeel apart, en in deze context te kort om hierover uit te wijden. Boven in het oude gedeelte van Vitoria, in de 'cidade alta' is de tombe te zien van deze excentrieke man, een balsturige en een sluipschutter tegen de uitroeing van de Indianen, maar op hetzelfde moment een man der godheid, die de stammen de wet van God oplegde. En de indianen? Ja, die moesten soms kiezen voor hun oordeel, want de strijd tegen de ijzeren wapens was bloedig en soms embarmelijk. Toch waren de Tupiniquin kloeke vechters en vele vijanden werden neergeknuppeld door hun knotsen, waarna 'letterlijk' geroosterd, waarbij een soort houten stop tussen hun billen werd gestopt, dit om de ingewanden der vijanden te laten smeulen. De Tupiniquim waren kannibalen. wordt vervolgd...
Schilderij van Benidito Calixio in het klooster van de ' Onze Vrouwe van de rots' (Nossa Senhora da Penha) te Vila Velha Toont een mis der Portugezen bij aankomst
Brug die Vitoria verbind met Vila Velha fotos storyteller
VIKINGEN EN BLANKE INDIANEN IN BRAZILIÃ SLOT (voorlopig)
Mijn oom schreef vele artikelen in kranten en bladen, zo ook over de 'Sagradas' wegen die bestonden uit een soort gras dat geen ander gras liet groeien, en de zaadjes werden al plakkend aan de voeten van mensen en dieren verder verspreidt. Volgens de eerder genoemde Fransman De Mahieu werden deze wegen, die te vinden zijn in geheel zuid-Amerika, niet aangelegd door Indianen en was alleen de 'blanke' in staat deze wegen aan te leggen. Mijn oom stelt: "In de traditionele mondelinge verhalen van de oude bewoners van Cabo Frio nabij Rio, dat de blanke man niet bestond en dat we hier te maken hadden met Indianen, is geheel in contrast met de genetische wet, want hij had een witte baard, ging gekleed in een lang gewaad en bewandelde al prekend deze weg (hiermee bedoeld hij de weg van Cabo Frio naar Cabo de Sâo Tomé). Ook moeten we onze visie ten opzichte van de 'wilde Indiaan' herzien, waarvan de jesuiët Simâo de Vasconcelos zich afvraagt, welke cultuur het is dat dit volk heeft geërft, om een taal te spreken die zo perfect is als het Grieks of Latijns. Hier zien we dus dat het zo genoemde verloren paradijs, dat als onbekende cultuur teruggevonden wordt in de geschiedenis van onze regio ( rond Rio de Janeiro)." Hij gaat verder: "Uit de overleveringen van de Indianen weten we dat de apostel Santo Thomas, ook wel 'Pay Zumé' genoemd, hier gepredikt heeft, en vanuit Sâo Vincente in het zuiden werd verteld dat de apostel hun zowaar leerde 'hoe te eten' zonder ziek te worden. Er werd verhaald hoe de inboorlingen zich keerde tegen de leraar en hem beschoten met pijlen, maar deze troffen de apostel niet, doch keerde zich tégen de aanvallers. De verhalen worden doorverteld van vader op zoon, dat de apostel door hun gebied wandelde en dat zijn voetsporen aan de rand van een rivier te zien zouden zijn. Vier diepe indrukken van menselijke voeten, en de overlevering zegt verder dat de afdrukken ontstonden toen de heilige moest vluchten voor hun pijlen en het water zich opende zodat hij met droge voeten de overkant haalde. We weten nu dat deze 'voetsporen' - wegaanzijzers - waren van de Vikingwegen." De stelling van mijn oom is dan ook duidelijk: de blanken waren hier, Vikingen, aanbidders van de zonnencultus, die tussen het 900 en 1100 Brazilië bezochten. Ze waren de beruchte zeewolven uit her Europese noorden die hun sporen nalieten op de rotsen aan de zeekust en de oevers van rivieren, vele eeuwen vóór Pedro Cabral. Maar Tum Pieters werd miskent, doch volgens mij ten zeerste onderschat. Ooit zei hij tegen mij het volgende: "Het belang is natuurlijk dat wij zoeken naar de waarheid in de geschiedenis! De historie is tot heden vervalst en de Spanjaarden, Portugezen en óók de Hollanders hebben hun boekjes enkel geschreven zoals het hun te pas kwam! De rest... hebben zij netjes verborgen gehouden, en op die manier is de geschiedenis vervalst. Het verdere belang van die ontdekking is dat... als ik het kan bewijzen, zij al hun geschiedenisboekjes in de prullenbak kunnen gooien! Want ze zijn al veel te oude en achterhaald!" Voor Tum Pieters stond het als een paal boven water, er was géén twijfel dat de Vikingen, of blanke mannen in Zuid_Amerika waren: "Want alle sages van de Indianen vertellen over blanken die ooit onder hun leefden en spoorloos verdwenen en ooit zouden terugkeren. Zelfs op de meest antieke wereldkaard, die van Vossius, wordt de kustlijn van Brazilië aangeduid als: COSTA DANEA!, de kust van Denemarken," aldus de pater.
De grote wens van hem was ooit een bezoek te brengen aan het Titacaca-meer, het hoogstgelegen meer ter wereld, bijna 4000 meter boven de zeespiegel. Hier staan de overblijfselen van de ZONNENPOORT bij de stad TIAHUANACU, waarvan De Mahieu zegt gebouwd te zijn door de Vikingen (volgens mij fantasie, noot schrijver). De Noor Thor Heyerdahl vond daar het zinnebeeld dat hij op zijn zeil plaatste toen hij de overtocht maakte vanuit de Peruaanse kust naar de Polynesische eilanden, om te bewijzen dat de eerste bewoners van de eilanden blanken waren geweest. Heyerdahl noemde het vlot 'KON-TIKI', naar de zonnenGod van de Inca's. Hoe is het mogelijk dat de beeltenis op de stenen boven in Bolivia, dezelfde is als die Heyerdahl vond op de Polynesische eilanden? En dezelfde die Tum Pieters vond langs de rivier in Santa Catarina in het zuiden van Brazilië? De reis van het Titacaca-meer werd nooit verwezelijkt, we hadden plannen deze samen te maken, doch ík weet dat op deze plek zeker de psyche van Tum zal ronddwalen, ongetwijfeld om de waarheid te achterhalen.
In Venezuela leefden decennia geleden nog mensen van een blanke Indianenstam, de Parias. Deze zo goed als verdwenen stam bewoonden hutten in het bos tussen de rivieren Apuré en Orinoco, in het dorp 'Atlan'. De overlevering vertelt dat deze merkwaardige stam haar oorsprong had in een eiland midden in de Oceaan. Ik heb het nu over -Atlantis-, het grote eiland dat ineens verzonk in de zee. Heeft het bestaan? Dat is de grote stelling. Zo ja? Waar lag het dan? En wie waren de volkeren die daar leefden? De Parias zouden na de natuurramp, want zo moet de verdwijning van het eiland toch wel gezien worden, die het eiland vernietigde, erin geslaagd zijn te ontkomen en het land, wat nu Venezuela is, te bereiken. Een wonder? Mirakel? In Brazilë werd begin jaren vijftig van de vorige eeuw melding gemaakt dat een pater in het oerwoud een Indianenvolk had ontdekt. De stam verschilde van de andere stammen door hun grote en goed gevormde lichaamsbouw, en die blauwe ogen en heldere huidskleur hadden. men had al langer het vermoeden van het bestaan van de stam, die door andere Indianen 'Pausianis' werden genoemd. Ze leefden in paalhutten op meren en rivieren, en zouden verwant zijn met de Europese mens uit het stenentijdperk. Het gaat om een rasvermening die zich voordeed lang voordat Columbus weet had van Amerika.
Doch er zijn meerdere stellingen zoals die omtrent de Amazonas rivier, die haar naam onleent zou hebben aan blanke vrouwen. Deze woonden in 3 dorpen en waren de enige die wisten te ontsnappen aan de vervolging ingeleid door Indianenstammen tegen de Vikingen in Bolivia. Deze vrouwen waren de aanleiding voor de legendes der Amazones. De Spanjaarden kregen het kwaad met de deze blanke vrouwen, die de Indianen tegen hen aanvoerden. Ze waren onbevreesd voor de paarden en Spanjaarden. Betrouwvolle bronnen, meest van de hand van Spaanse missionarissen bevestigen deze versie. Ook Gaspar de Carjaval, een Dominicaner Pater geeft duidelijke aanduidingen in zijn haarfijn gedetaillieerd dagboek. Hij voer namelijk samen met de barbaarse expeditie van Francisco Orellano over de rivier die later Amazonas zou heten. Hij ontmoette de Amazonas vrouwen in een geweldadige strijd en werden bestookt met giftige pijlen: "De Amazonas gingen ongekleed, slechts hun schaamdelen waren bedekt. Ze hadden pijl en boog in de hand en vochten als voor tien man." Verder verklaarde de Pater nader dat de vrouwen lang en blank waren met gevlochten haren. Aan boord van de boot van de Spanjaarden bevond zich ook een Indiaanse hoorndrager, die Orellano had gevangen gemaakt. De wist veel informatie te geven over de vrouwen in het gebied. De Indiaan werd danig ondervraagd over de krijgshaftige vrouwen en Orellano waarschuwde de Indiaan de waarheid te spreken, ander zou hij hem de tong afsnijden. De Indiaan vertelde dat hij als kind geroofd was en naar een plek gebracht waar de mannen van Orellano hun eerste gevecht hadden geleverd. Daar was de cacique Couynco een machtig opperhoofd. Doch ondanks zijn macht, moest hij schatting betalen aan een koningin genaamd Conori. Haar stamgebied lag op vier a vijf dagen verwijderd van deze grote rivier aan de oevers van een zijrivier. De vrouwen hadden geen mannen. In de strijd droegen ze zo goed als geen kleding. Onder normale omstandigheden waren ze gekleed in straksluitende, van onder hun borsten tot aan de enkels reikende katoenen gewaden. Ze woonden in stenen huizen met houten deuren. In de stad waar Coroni woonde waren 5 grote zonnetempels. Ze noemden de zon: Caranain. In de tempels stonden godsbeelden en vrouwenfiguren van ziver en goud. Orellano vroeg of de vrouwen kinderen ter wereld brachten. De Indiaan vertelde dat de vrouwen nu en dan het rijk van de 'Witte koning' overvielen, dit bewoond werd door grote mensen, wel gevormd en bijna blank van huid. De vrouwen maakten alleen mannelijk gevangen. Zodra ze zwanger waren werden de gevangen naar hun eigen land teruggestuurd. Van de kleine jongens die werden geboren ontdeden zij zich, doch de hoorndrager wist niet of zij ze doodden of naar hun vaders brachten. De meisjes werden in enkele gereserveerde dorpen zeer zorgvuldig opgevoed. Hun voeding was er op gericht hen mooi en sterk te maken en ze kregen voortdurend les in het gebruik van wapens.
Wanneer ik de doorsnee Braziliaan aansprak over deze interesse mijnerzijds dan was er weinig begrip en begreep hij er niets van. Wie zou het hem ook verteld hebben? De geschiedenisboeken spreken hier niet over, want voor de boeken is er maar één ontdekker wat betreft Brazilié en dat is Pedro Cabral. punt uit! Ik denk dat de theorie der eerdere blanke bezoekers in overweging moet worden genomen. De Vikingen waren de-zwervers der zee- en als deze in het jaar 1000 de noordkust van Amerika aandeden, waarom zouden zij dan niet afgezakt zijn en centraal of Zuid-Amerika bereikt hebben, in dit geval Brazilië. Daar in het huidge New Foundland, het -vinland- moeten ze lange tijd verbleven hebben, want er zijn aanduidingen dat er 1500 kilometer verwijderd van de Atlantische oceaan, land in waarts, een runen steen is gevonden met daarop een onvolledig verslag van een Viking-expeditie, dus waarom zouden deze zeewolven niet Brazilië bereikt hebben? Volgens mijn oom was dit in Gávea, Rio de Janeiro en meer noordelijk bij de huidige plaats Cabo Frio (koude kaap). Daar zouden ze Tupi Indianen ontmoet hebben, die ze, waarschijnlijk, de naam 'Skaerlings' gaven, wat 'lelijke mensen' betekent, net als de Indianen die zij aan de Amerikaanse noordkust gezien hadden. Mijn speurtochten nar bijzondere optekeningen betreffende de Vikingen, brachten niets aan het licht. Zelfs geen vliegensvlugge aanwijzing, die verwees naar Zuid-Amerika. Zeker is dat de hele geschiedenis zuiver gebaseerd is op de verbale overdracht der Vikingen zelf die terugkeerden van hun reizen. Moderne veronderstellingen worden niet (ook al zijn deze aanneemelijk) geaccepteerd. Doch het is ook een gegeven dat velen Vikingschepen nooit meer terugkeerden. Wat gebeurde er met deze reuze eikenhouten schepen van soms 32 meter lengte die als walvissen over de zee gleden? Aangenomen kan worden dat ze vergaan zijn op de woeste golven. Maar zouden ze ook niet in spinnijdige stormen terecht zijn gekomen, waardoor ze ver afgdreven werden naar duister zuidelijkere plekken? Hoe dan ook, waar sommigen niet van willen weten en alles als kletspraat verwerpen, is het voor anderen een onderzoek naar de tekens en inscripties in de rotsen en grotten, die afkomstig moeten zijn van blanke veroveraars, lang vóór de Spanjaarden en Portugezen weet hadden van dit enorme land. Voor deze mensen is het een passie.
VIKINGEN EN BLANKE INDIANEN IN BRAZILIÃ / IN MEMORIE VAN PATER TUM PIETERS
In 1958 vertrok pater Tum Pieters, toen 37 jaar, vanuit Maastricht, via Antwerpen naar Brazilië om daar zijn geestelijk, maar meer sociaal werk te verrichten. Een arbeid die steeds meer een maatschappelijke functie ging inhouden. Op latere leeftijd begint ook zijn belangstelling voor de geschiedenis van de 'Vikingen', een grotere invloed uit te oefenen op zijn gemoed. Het werd een waar leerstuk, want zijn overtuiging was concreet: de Vikingen, of afstammelingen, deden Brazil aan, lang voordat de Portugees Pero Cabral voet aan wal zette, een stelling die hem danig bleef boeien. Mij zelf fascineerde het onderwerp zodanig dat ik dan ook geregeld gesprekken met hem had over dit thema. Trouwens hij zag zijn standpunt gegrond door een gedetailleerd geschrift van een zekere Fransman Jacques de Mahieu: 'De Vikingen in Brazilië'. Over die De Mahieu weet ik het volgende te zeggen, namelijk dat de man een racist was, een collarborationist en een fervent lid van de Duitse waffen ss, en was één van de eerste die na de verloren strijd naar Juan Peron's Argentina vluctte met steun van het Vaticaan. Hij schreef verschillende boeken omtrent het esoterisme, wat hij weer vermengde met antropologie en creeërde zo zijn wetenschappelijk racisme tot een stelling. Op zijn reizen door Paraquai claimde hij zelfs dat de Guyaki Indianen afstammelingen waren van de Vikingen. In 1974 reisde hij naar het noorden van Brazilië, de staat Piauï, waar hij het grote 'zeven steden' park toeschreef als een settlement en verwezelijking der Vikingen. Hij overleed in Buenos Aires in 1990. (Bij mijn later reisverslag aan de 'Zeven steden' in Piuaï zal zijn naam denkelijk weer vallen.) Dit gegeven was mij in die periode begin jaren '90 niet bekend. Doch nu heb ik dan ook bedenkingen over deze persoon, die het blanke ras superieur stelde boven welk ander volk, maar stroken in zijn opvattingen waren van belang in het onderzoek van de pater. Zo ver dit gegeven. De pater was eigenlijk een bescheiden archeoloog, en had een klein historisch museum opgezet in de stad Caçador in de zuidelijke staat Santa Catarina. Het gebouwtje was letterlijk gevuld met stenen en gebruiksvoorwerepen van de Indianen. De Brazilianen zelf zien er, volgens mij, niets in de geschiedenis een andere draai te geven, door de Vikingen (of andere blanken?) als eerste blanken Brazilië te laten ontdekken. Maar er waren volgens mijn oom bewijzen, zoals de kaart van cartograaf Vossius uit de 16de eeuw, die duidelijk Brasil aangeeft als /costa Danea/, de kust van de Denen. Vandaag de dag zijn nog veel inscripties te vinden in rotsen die dit onderbouwen. In het museum in Caçador bevinden zich stenen, gevonden aan een zijrivier van de Iguaçu rivier, die overeenkomsten vertonen met de stenen figuren aan de zonnetempel in Bolivia. Een pater, Alfredo Rohr, toendertijd directeur van het nationale instituut voor archelogisch onderzoek in Brazilië, zegt dat deze stenen authentiek zijn en zeer waarschijnlijk het werk van Indianen, die contact hadden met blanken. (enkele van deze stenen heb ik na de dood van mijn oom weten te bemachtigen en naar Nederland meegenomen.) In oude tijden was het mogelijk via de grote rivieren af te dalen tot aan de vindplaats van deze unieke stenen in Zuid-Amerika. De oude landkaarten vermelden Duits klinkende namen, zoal 'Storting', hetgeen in het Noors: Vergaderplaats of Parlement betekent. Xique-Xique is een regio waar zich dit voordoet. De vissersplaats Itacotiara, langs het strand van de Sâo Francisco rivier is het bewijs. Enkele kilometers verderop de rivier bevindt zich een 50 meter hoge rots, waar boven in Runen tekens staan, die een magische betekins wordt toegeschreven in het oud-Germaans toverritueel. De tekens in de rots kunnen daar alleen aangebracht zijn door Noormannen, volgens de pater. Men vindt daar ook de naam van 'ULF' de 'God van de jacht', en verder meetpunten die aangegeven zijn met pijlen, terwijl boven op de rots een beeldhouwerk van een drakenschip te zien is. Een belangrijk gegeven is dat het waterpeil van de Francisco rivier vroeger hoger moet zijn geweest, waardoor zich op sommige plaatsen een binnenzee gevormd had. Zonder twijfel kan men stellen dat de Noormannen daar hun schepen afmeerden en de inscripties aanbrachten om hun aanwezigheid te markeren. De naam van de rots 'Itacotiara', betekent in de plaatselijk Indianentaal: 'Beschilderde rots'. In Rio de Janeiro bevindt zich de 'Pedra de Gávea' waat ook inscripties werden aangebracht die overeenstemmen met die van Itacotiara. De tekens zijn meer als 20 meter lang ( ij vormen een groot discussie punt, daar tegenstanders van de stelling dit toeschrijven aan de natuur.) DE vertaling der tekens zijn 'dat er eikenhout kan worden gevonden bij het strand van grote kiezelstenen'. De schepen die gehavend de baai binnen voeren gebruikten dit soort hout voor reperatie en andere doeleindes. De grote rots, gezien vanaf de zee, heeft het profiel van een gigantisch mensenhoofd met een baard en helm. Doch het blijft een uitdagende stelling, van het hoe en waarom de Vikingen deze tekens aanbrachten op een bijna niet bereikbare plek, doch de voorstanders zeggen dat de Vikingen doorzetters waren en de tijd namen voor dit werk.
wordt vervolgd...
Het Vikinghoofd 'pedra de Gávea' bij Rio de Janeiro
Pater Tum met twee van zijn stenen
Steen gevonden langs rivier in het zuiden van Brazilië... ongeveer. 17 cm. Wie maakte deze stenen? Noors uiterlijk?
Het bed waarin zij ligt is als een verdwaald schip op een zee van geweld. Haar verlangen is weggespoelt door eenzaamheid, terug naar het land van geboorte. Ze speelt met het laken en denkt aan de tijden die gaan komen, de stormige die wegvloeien over de geest. Ze was nooit die vrouw, die, de liefde aanbiddend, die liefde werkelijk kon omarmen. Ze hield van lange strelen en asem van de on-macho, die haar fluisterende woorden toespeelt op zijn gitaar. Liefde is iets dat men niet zoekt, toch het wordt geboren op momenten dat men het niet verwacht. Ze gelooft in liefde op het eerste gezicht, maar dit is onwerkelijk, want liefde groeit, net als een vrucht aan een mangaboom. Ze weet dat hij ver weg is, in een ander land, met dromen der uitspattingen. zij, is alleen in het oude bed in een warme zee, waar de wind nauwelijks part heeft. Ze verlangt naar hem als naar een koud glas water, naar een warmte, die, de warmte haar niet kan geven. Ze is eenzaam in haar belevenis, haar dromen zijn als kalm water, haar gedachten nadien als een openbaring. Ze wil opstaan maar is neerslachtig. Ze mijmert verder, maar waar zijn de feeën? Waar zijn de sprookjes die haar zouden moeten vervoeren naar andere sfeeren? Waarom zijn wegen soms zo kwetsbaar, onduidelijk, de wegen der zigeuners, die de toekomst zo mooi doen lijken. De weg is bepaald, allang vóór ze kon denken aan liefde. Haar liefde is de minnenzanger, zeeman, vluchteling, een avonturier, die ze alleen wil hebben om 'hem'. Zijn warmte en andere ogenkleur. De liefdesgoden roepen haar naam; ze is verward, en de stem van haar geliefde is donker, doordrenkt met whiskey en zware tabak. Zijn beeld is een spiegel, een waterglans, maar ze houdt van hem. Niets kan haar weerhouden van het huilen, tranen zout als de zee, die háár, scheidt van hem.
DORETHY STANG 12 februari 2005 Het is half acht in de morgen op een afgelegen weg op 53 km van van de plaats Anapu in de staat Para. Wanneer ze de non naderen vragen de mannen: 'ben je gewapend?' Ze beaamt dit en zegt: 'Dit is míjn wapen!' en toont een bijbel, waarna ze nog enkele woorden uit de bijbel richt tot de mannen die haar later zouden vermoorden. De 73 jarige zuster werden gedood met 7 schoten in het hoofd. Zo kwam een einde aan het leven van een van de meest gemotiveerde verdedigers van het Amazone-woud. Sind 1970 leefde ze in de regio en werkte met landelijke boeren in het Xingu gebied. Ze zorgde ervoor dat er werk was voor de mensen in herbebossings-projecten langs de transamazone weg en richtte zich ook op het verminderen van landconflicten. Ze kreeg vele doodsbedreigingen maar liet zich nooit intimideren: 'Ik zal niet weglopen en de strijd van de arme boeren hier in het hart van het regenwoud achterlaten... Ze hebben het heilige recht op een beter leven, op een land waar ze in waardigheid kunnen leven en planten, zonder de natuur te vernietigen...'
BRASILIÁ Vakbondsleider Bartlomeu Morais Da Silva, beter bekend onder de naam Brasiliá, werd gekidnapt, gemarteld en vermoord met 12 schoten door het hoofd. Zijn lichaam werd langs de Santarém-Cuiabá hoofdweg gedumpt in de buurt van het Castelo dos Sonhos districht, waar hij woonde en werkte als leider van de landarbeiders van de Altamira bond en tevens als vervangend stadsraadslid voor de PT (partij der Arbeiders). De Altamira vakbond had de INCRA (landelijk instituut voor kolonistaite en agrarische hervorming) en het gouverment van de staat sinds 1997 onder druk gezet om serieuze landconflicten in de regio op te lossen. De schedel van het slachtoffer, ingeslagen met een sledgehammer, werd gevonden op het busstation plein in Belo Horizonte in 1989, terwijl verondersteld was dat de schedel zich bij de lijkschouwer bevond.
VINCENTE CAÑAS Cañas is een van de bekendste advocaten betreffende Indiaanse rechten in de Mato Grosso. Zijn dood op 6 april 1987 was een duidelijk voorbeeld van de landelijke rijkheid (grootgrondbezitters) en de constituële autoriteiten om groot-landbezit uit te breidden ten koste van levens der bewoners. Vincente werd gedood in het huisje waar hij alleen woonde langs de oevers van de Iquê rivier, een zijarm van de Jurena, in het gebied van de Enawanê-nawê, in het centraal noordelijk deel van Mato Grosso. Het politieonderzoek in de zaak nam 6 jaar in beslag en ging gepaard met corruptie en verdijning van bewijzen.
MIGUEL De 44 jarige Miguel Freitas da Silva, vader van 8 kinderen, werd vermoord op 1 september 2001. Hij was de leider van bond van landarbeiders in Ipaú. Hij werd vermoord voor zijn huisje door twee mannen op een motor, waarvan een vroeg: 'Wie is hier Miguel?' 'Dat ben ik,' antwoorde hij, waarna de mannen hun wapens trokken en enkele malen vuurden. Twee kogels raakten hem in de borst en hij stierf op weg naar het hospitaal. Buiten dat hij een vakbondleider was, bepleitte hij tevens zaken aangaande onteigening van onbenutte stukken grond.
CHICO De moord op rubbertapper vakbondleider Chico Mendes is reeds besproken. Hij werd op 22 december 1988 vermoord bij zijn huisje in Xapuri in Acre. Zijn moordenaars waren vader Dalcy Alves da Silva en zoon Darcy, die werden veroordeeld tot 19 jaar. Darly wist te ontsnappen (denkelijk met hulp van politie) en vond onderdak in een hut van de INCRA in de staat Para, terwijl hij zelfs finaciële steun kreeg van de 'bank van Amazone' onder en valse naam. Hij werd opnieuw opgepakt in 1996, en krreg er 2 jaar en 8 maanden bij voor vervalsing van documenten. In december 2007, op de week af 19 jaar na de moord op Chico, rechter Manafsi e Manafsi beloonde de rancher Darly Alves da Silva met het recht de rest van zijn straf onder huisarrest uit te zitten, tot zijn vrijlating in maart 2008.
MANAUS, maart 1897 Eustaquio en Pau Indio komen aan in de bosstad op een regenachtige dag. De plaats is vol van verhalen over de nederlaag van de rebellen onder leiding van een zekere Antonio Conselheiro, de Messias, hij die duizenden volgelingen had en stierf in het plaatsje Canudos, in de woestijn van Bahia. Die volgelingen waren gewone burgers, geestelijken en bandieten, zij, die vochten tegen de barbaarsheid van de republiek van Brazilië. Doch er waren vier expedities nodig om het hele volk van Canudos, 20.000 mensen af te slachten! En was dit gen schande voor de Braziliaanse regering? Doch de elite in Manaus schreeuwden: 'Weg met de geesteszieken, de rebellen, leve de republiek!' Manaus was een stad vol weelde, en, zoals Eustaquio het noemde, gefortuneerd repaille in een imitatie-wereldstad. En, hoewel ze Belém al kenden was Manaus toch het slotnummer, zeker hier in de woestenij van Amazonas, waar bomen, water, muskieten, en... rubber de overmacht hadden. Hier in het centrum van de stad langs de 'boulevard Amazonas' zagen ze het goedgeklede schorremorrie en was goud betaal middel bij uitstek, want de rubber deed wonderen. Er waren enorme chique dubieuze gebouwen waar onderhandeld werd en waar cognac en whisky werd gedronken, ja, zelf, zelfs goede champagne. Hier waar de elektrische tram van de 'Manaus railway co' door de stad ratelde als een vrouwtjespauw en waar het veelkleurige dak van het operagebouw uitstak als een bizarre koepel. 'Ja, een monsterlijk gedrocht!' vond Eastaquio. Het gebouw werd vorig jaar voltooid en opgezet als een versnapering voor de met Franse odeur gesoigneerde dames en hun exorbitante mannen, de machtduivels van de rubber. Ja, de ouwe en Pau Indio waren niet te naïef, zeker niet de eerste, die toch enige mensenkennis had en zelfs primitief kon lezen. Maar ze zagen óók de havenloze, de arme donder van Manaus, die als een lid van een verworpen kaste der Hindoes de stad herbergde. Wat niet zagen waren de velen hard zwoegende rubbertappers, de slaven van de baronnen, zij die zorgden dat de bomen werden opengereten en bloedde voor het kapitaal. De rubbermannen leefden in de bossen rondom de stad en verder landinwaarts. Hoe dan ook de ouwe en de Indiaan bleven twee jaar in Manaus. Ondertussen had Eustaquio een zaakje geopend aan de Avenida Itacoatiara, waar enkele dames ,iraculeuze liefdestafereeltjes teweeg brachten. Iets later was Pau, meer uit belangstelling om de zeeën op te gaan, vertrokken met het stoomschip 'SANTA CRUZ', dit vol geladen was met rubber van de 'Booth Line' naar New York. Hij keerde terug naar 7 maanden en vertelde dan uren over zijn ervaringen in de grote stad. Speciaal de hoeren, of 'hookers, zoals men daar pleegde te zeggen in de volksmond, die waren daar verdomd anders dan hier in Brazilië. Hij vertelde ook dat de meeste vrouwen deksels veel leken op de vrouwen die ze in het bos ontmoet hadden, die zonder rechterborst. En Eustaquio vertelde hem dat de bosvrouwen vermoedelijk afstammelingen waren van de 'Amazonas'. Ja, dit was hem ten oren gekomen in en gesprek met een Duitse filosoof, een wereldmens, Anton Zorn. En Eustaquio zei dat die Zorn geregeld naar het hoerenhuis kwam, in ruil voor lessen in filosofie. Doch hier had Eustaquio het moeilijk mee, want zijn levensvisie was volgens hem realistischer dan die van Korn, die alles uit de boeken had en maar sprak over het 'zijn' en het 'leven', en dat die twee onderwerpen de hoogtste waarden waren van de mensheid. zoeken naar je balance en hij lulde maar over ene Immanuel Kant, een Duitse denker. Eustaquio werd erg gek van en zei tot Korn op een dag: '... je Kunt het bordeel alleen nog bezoeken om te neuken met een van de dames... zelfs gratis! Je Kunt je piemel in hun volle rode mond stoppen... maar stop met je gelul over het diepe van de ziel... Nondesju!. Ik ben misschien te reëel!' Wel beste lezer nu, dit terzijde.
Dan op een zwoele dag liep het ook mis in Manaus. Wat gebeurde er: Pau Indio wilde namelijk op de kade een 'cimmaron' (gevluchte negerslaaf), verdedigen tegenover een rubberbaas, die nagenoeg in gezelschap was van enkele pistoleiros. Pau schoot zonder omzien twee revolvermannen naar de verdoemenis en verwonde de 'chef'. De stier was los nu hij door het corrupte vrienden-kliekje werd gezocht om te worden gelyncht. Ja, gelyncht, een nette uitdrukking. Misschien levend gevild, want zover waren de wettelijke statuten nog niet doorgedrongen in de namaakstad in Amazonas. Dus waren beiden weer op weg, nu samen met de negerslaaf Congon, de zwarte man die zes jaar als slaaf werkte op de plantage van Jesus Filho do Fogo, een gefrustreerde onnozele zoon van een Portugees en een Russische moeder. De arme neger werd geketend met ijzerballen zo groot als balonnen aan zijn voeten. Maar hij wist te ontsnappen met behulp van de oude smid Thomás, die zijn ketenen verbrak. De oude smid werd meteen gevild, met mieren ingewreven en opgehangen. Congon werd achtervolgd tot in de haven van Manaus en daar zag Pau Indio de onschuld in de ogen van de zwarte man en redde zijn leven. Na vele omzwervingen kwamen ze terug in het geboorteland van Eustaquio, zijn geliefd Paraiba. Daar sloten ze zich aan bij een bende 'cangaçeiros' en zij overvielen grote boerderijen en de plutocraten waren de gulle gevers en moesten dansen tussen de catussen. De angst die de bende inboezemden was compleet. Toch bleven de hoge stekelbomen, de reuzencactussen, de elite garde van de rijkdommen, de heersers van de woestijn, de sertâo, het land waar zelfs de duivel naar water zocht. Ze waren meer dan 20 jaar de ruiters die onverschrokken raasden over de vlaktes van de woestijn. Eustaquio werd bendeleider en tolereerde géén wangedrang van zijn mannen, en díegene die een vrouw tot last was werd meteen opengereten met zijn 'façâo', het hakmes, of werd aan een xique-xique geprikt. Punt uit! Hij was een, laat ik zeggen, cassanova-bandiet, alhoewel die omschrijving misschien te sprookjesachtig is. Een van de weinige in de woestijn, maar Eustaquio was er eentje met ballen, ja, dat zei hijzelf. Hij gaf voedsel aan de armen en stal van de doorvoede. Zo was Eustaquio, de opponent van de macht en de rijke grootgrondbezitters hadden het moeilijk. Zij zochten naar de geschikte pistoolmannen die het geweld van de bende kon beteugelen, maar al diegenen die het probeerden werden afgeslacht. Pau reed als een ware Caraja Indiaan als rechterhand van Eustaquio aan zijn zijde op zijn wit paard, terwijl de neger Congon altijd aan de linkerzijde reed als een soort oude page. Het leven was hard, anderzijds romantisch. Nooit zouden zij het vaarwel kunnen zeggen, nooit... alleen de dood zou dit kunnen bewerkstelligen. Alleen de dood!
Die dood kwam vandaag. De ouwe Eustaquio voelde dat zijn ziel klaar was om te gaan. Zijn zoon Pau Indio moest er een einde aan maken met de vlijmscherp gesneden tak van de joazeiro-boom. Zo geschiedde. Het was het jaar 1922.
En was Pau geen Indiaan? Een vreemde jongeling, gezonden om het bloed zuiver te houden in de stam en samen te gaan met de vrouwen? De oude Indiaan was wijs want hij voorspelde dat in de toekomst meer vreemde mannen met baarden, en grote beesten met woeste koppen, het gebied zouden doorkruisen. Hij was dan ook de medicijnman van de stam. Eustaquio en Pau konden niet veel uitrichten en, om zichzelf te beschermen, gingen ze mee naar het dorp. Die nacht moest Pau de liefde bedrijven men een jong meisje dat zich Luti noemde en de ouwe Eustaquio kreeg een oudere vrouw met een kaal hoofd, die zich als Gu-ara aanduidde. Ze kregen weer brijachtige drank te drinken, waar vóór het drinken de vrouwen nog eens driftig in spuwden. Het gegiste spul leek op bruine drap, maar smaakte zoet als honing. De nacht was warm en de mannen deden hun plicht en ze dachten weer aan de andere vrouwen waardoor ze argwanend werden. Toch hier ging het om andere redenen. De dag erop vond de inwijding plaats van de jongens. Ze moesten hun moed bewijzen om verder te leven en overleven in het woud. De grootste uitdaging was de mand met grote Tocandira mieren. De mieren zaten al drie dagen in de afgesloten mand zonder voedsel en waren hierdoor als kleine agressieve draken geworden. Er was een kleine opening gemaakt waar de jongens hun handen in moesten steken. De mieren vielen aan en beten de huid kapot. De jongens moesten hun moed tonen en mochten geen krimp geven. De pijn moet hevig geweest zijn en wordt vergeleken met de beet van een giftige spin. Tranen liepen uit de ogen van de jongelingen, tranen van dapperheid en pijn. Daarna moesten ze dansen, vierentwintig uur aan een stuk, dan zouden ze de geesten zien van hun voorouders. Ze zouden sterke mannen worden, mannen die de stam nodig had om te overleven. Eustaquio en Pau werden bij de hand genomen door andere vrouwen en weer kregen ze de brij te drinken en moesten ze neuken. Pau kon enkele stamwoorden begrijpen en de oude Indiaan verlangde dat ze bleven en krijgers werden voor de stam. Ze zouden de mooiste vrouwen kunnen uitzoeken en anderen roven van de vijandige stammen.
Na een snel overleg besloten beide echter wederom te vluchten. Het was een sluwe onderneming. Het gebeurde op de dag dat ze op jacht waren met twee Tapirape's. Ver uit de buurt van het dorp doodde ze de mannen met messen en verdwenen door de jungle. Weer volgden ze de zon en leefden van vruchten die ze apen zagen eten. Ze vingen vissen, vogels, bosmuizen en hagedissen, die werden geroosterd, maar de schildpadeieren en dikke gele maden, die onder de boomschors leefden, werden rauw verorberd, want daat zat de meeste proteïne in. En Pau? Ja, die was een goede woudloper. Eenmaal wisten ze een tapir te doden met hun mes, want revolvers hadden ze niet meer, die hadden de wilde vrouwen zonder rechterborst bemachtigd. Zij maakten een vuur en smulde van het dier. Dan hoorden ze dat enkele mannen hen omsingelden. Deze hadden geweren en zagen eruit als jagers, maar zeiden goudzoekers te zijn en hun kamp was dicht in de buurt. Toen de bende zag dat ze een buidel met geld hadden, iets waar de vrouwen totaal geen belang in hadden gesteld, werd hen die afhandig gemaakt. De woeste mannen handelden vreemd: ze gaven een klein deel van het geld terug en de rest was voor de kano die ze hun zonder tegenspraak verkochten. Dus goeie mannen, ja, ook die vond men in de wilde bossen. Ze zeiden dat naar het noorden de stad Manaus lag. Ze brachten Eustaquio en Pau naar een rivier waar de kano zich bevond en zeiden dat ze die rivier moesten opvaren totdat ze de grote Madeira rivier bereikten. Eustaquio vertelde over de barbaarse vrouwenstam, maar de mannen zeiden niets te weten over een dergelijke stam en zouden ze het weten, dat zou het een feest worden. 'Nondesju', schreeuwde er eentje: '... een neukfestein... nondesju!' en hij krabde zich tussen zijn benen en gierde van het brullen. De waarschuwingen van Eustaquio en Pau deerde hen totaal niet en zij zouden de stam zelfs gaan zoeken, al was het alleen al maar voor de neukpartijen. Dus lieten beide mannen het er maar bij. Misschien kwamen ze de vrouwen nog wel tegen en daarom lachten ze mee met de goudzoekersbende.
Op de derde dag, terwijl ze nog steeds geboeid waren met de koorden, sterk als metaal, werden ze door een van de vrouwen bezocht. Pau zag een slanke grote vrouw, die hem omtdeed van zijn boeien en hem wenkte te volgen. Hij kwam terecht in een kleine hut, waar zich een jong meisje bevond, misschien veertien. Haar haren hingen tot haar beginnende uitholling van haar kont. Haar gezicht was als dat van een pop met kleine sproeten en haar ogen groengrijs. Haar kleine borsten leken als verboden vruchten de levens. Ze keek Pau strak aan en ontdeed zich van een klein driehoekig lerenstipje. Ze sprak woorden, die hij weer niet kon plaatsen. De andere vrouw ontklede hem en streelde zijn penis terwijl het jonge meisje ging liggen op een bed van papegaaienveren. Pau keek ontdaan naar de naakte schoonheid, en haar getinte huid zoals hij maar zelden aanschouwde. Ze had een tatoeage van een wolf op haar onderbuik, en rond haar geschoren vagina was een circel van tekens getatoeëerd. De oudere vrouw, misschien vijftig, gebaarde dat hij naast het meisje moest gaan liggen, waarna ze de hut verliet. Pau moest nog ontwaken uit de verrassing voordat hij zich overgaf aan zijn gevoelens en zijn piemel begon te zwellen. De kleine was wild en woest en vibreerde als een cobra onder hem. Nadat hij was klaargekomen sprong ze lenig en zelfingenomen als een kat op, schreeuwde enkele woorden en vertrok. Pau verbluft en na trillend van genot achterlatend. Later vertelde Eustaquio dat hem hetzelfde was overkomen, alleen had hij een mulattin gehad en deze bleek nog vuriger dan wat Pau hem vertelde over de kleine kat met sproetjes. De kleine Mulatta was niet niet veel ouder geweest en had boven op de ouwe zitten draaien en vreemde liedjes gezongen. In haar hand had ze een slang die ze voortdurend kuste en toen hij zijn orgasme bereikte had ze de slangenkop in zijn mond gestopt. Ze sprak een taal van war, kuste zijn voorhoofd, sprong overeind en verliet glimlachend de hut. Eustaquio was nog steeds bang, daar de slan van een soort was geweest dat hij niet kon thuisbrengen, zwart met witte oogjes, alleen het uiteinde van de staart was geelrood. Misschien was ze wel giftig... misschien...
De dagen erop mochten ze doen wat ze wilden, andere vrouwen lieten zich neuken en gaven hun een dikke brijachtige drank te drinken, die hun penis steeds weer deed herleven. Het begon te lijken op een sekshemel, toch de ouwe Eustaquio had zo zijn bedenkingen en werd achterdochtig. Hij had altijd al op zijn intuïtie kunnen rekenen en dit zei hem nu dat er iets bizars aan de hand was in het dorp. Hij zag dat van de pasgeboren kinderen alleen de jongentjes gedood werden, dit door een stoot met een kapmes door het hartje. Hij was er nu zeker van, dit was een vrouwendorp, doch wie waren deze vrouwen? Hoe wist hij niet, maar er was iets dat hem zei dat dit zou eindigen met hun dood. Hij probeerde contact te krijgen met een blonde man die gebrekkig Portugees sprak, en zich Zug-Caro noemde, de fokstier van het dorp. Hij vertelde hem dat hij hier geboren was en zijn vader een avonturier, die ooit de bossen was ingetrokken met een expeditie om goud te zoeken en door de vrouwen werd gevangen genomen. De andere leden van de groep werden geofferd aan de goden en in stukken gesneden, alleen de oude Zona, een Fransman, overleefde. Dit had hij te danken aan zijn geslachtsdrift en magie, waar de vrouwen een bijzondere waardering voor hadden. Die Zona was de blonde man Zug-Caro zijn vader. Deze verklaring was voldoende voor Eustaquio en Pau Indio en zij besloten te vluchten en verdwenen als stille panters. Ze liepen alleen in de nacht en sliepen overdag. Ze verwijderden zich van het vrouwendorp in een traag tempo richting de zinkende zon. Ze moeten drie maanden gelopen hebben en beleefden velen avonturen. Een hiervan is het vermelden waard: dat was de nacht dat ze op een kleine stam stootte, die zich Tapirapé noemden. De mensen waren timide maar nieuwsgierig. Enkele jonge krijgers wilde Eustaquio en Pau meteen doden, daar ze zeiden dat ze ongeluk zouden brengen en spionnen waren van de 'witmannen' die ooit hun dorp naderden. Toen ontstond er een ruzie door onbegrip en de schraapzucht van de blanken, en de stam doodde vier mannen. De anderen vluchten op hoge vreemde dieren met grote wilde koppen en zeiden terug te komen. Doch een oude man dacht anders over Eustaquio en Pau en nodigde hen uit mee te komen naar het kamp. Het was de dag dat enkele jongelingen werden ingewijd tot man en krijger. Ze zouden als vreemdelingen dit moeten meemaken, want zei de oude Indiaan: '... ze zijn gezonden door de geesten...'
DE TAK VAN DE JOAZEIRO-BOOM Wayn Pieters - fantastisch kort verhaal deel 1
Pau Indio stoot de vlijmscherpe tak van de joazeiro-boom in het hart van de oude man. Hij omhelst hem terwijl het bloed uit het lichaam vloeit. Pau Indio voelt het warme kleft door zijn hemd dringen. Het kreunen van de oude Eustaquio wordt zachter en hij sterft met een glimlach in de armen van de Indiaan. De oude neger Congon kijkt huilend toe. Hoe lang ze zo zaten wist Pau niet meer, maar tijd is dan ook een nietszeggend gegeven geworden. In gedachten ziet Pau Indio het verleden voor zich.
Hij gaat terug naar de dag dat hij Eustaquio ontmoette. De dag dat enkele mariscadors bij de Cuxaru rivier in het noorden van de Mato Grosso, van plan waren hem op te hangen. De pelsjagers beschuldigden hem van het stelen van boskattenhuiden. Eustaquio knalde drie jagers overhoop terwijl de anderen vluchten als gefrustreerde ratten. Ja, zo was het gegaan. Vanaf die dag was hij Eustaquio's vriend. Dat is lang geleden en nu overdenkt Pau dit alles. Het was de eenzaamheid van Eustaquio geweest dat hij Pau was gaan zien als een zoon. Een biologische zoon had hij nooit gekend, hoewel hij vele vrouwen had, maar dat waren eendagsvlinders geweest, vrouwen die hij nooit meer terug zag. Zou hij kinderen hebben? Hij dacht van wel, nou ja, gissen is zo goed als niks waard, ten minste dat zei hij steeds. Pau denk terug over de strooptochten met Eustaquio. Hun leven als roofridder, de vogelvrijverklaarde op de hoogvlakte van Goiás en later Paraiba. Toen, vanuit Goiás trokken ze noordelijk naar Pará waar ze verwikkeld raakten in goud-delvers-praktijken. Ze vonden zo goed als niks en besloten de buit van een hondsvot, met een gezicht vol littekens van mesgevechten te roven en gingen er mee aan de haal. Ze lachten en dronken, dansten en hoerden en kwamen terecht in het stadje Prata, een onbeduidend plaatsje waar de diamantenkoorst heerste. Als die je overvalt dan kan de duivel je niet mer helpen. Diamanten, een pathalogisch woord. Zij zwoegden in de diepe kuilen, vonden zo goed als geen stenen en verkochten het geroofde goud van de mes-littekenman aan een rijke Boliviaan. De vermogende mesties had een vrouw, Ester, en zij was een pauw, schoon als een begonia. Pau versierde en neukte haar, terwijl Eustaquio onderhandelde met de vette Boliviaan over een smerig werkje: het opruimen van enkele boeren die weigerden hun grond te verlaten, een zaakje dat niet weinig voorkwam in die tijd. Ester was bruin suikerrietsap, zacht als de pels van een boskat en Pau nam haar met genoegen en kracht. De volgende dag gingen ze erop uit om de boeren te ontmoeten. Doch doden voor de rijke Boliviaan was niet hun voornemen. Neen! De boeren waren arme sodemieters, halfbloeden, die met hun grote families langs die Rio Sono leefden, zij de willekeurig op een stukje grond zaten waar vermoedelijk diamanten te vinden waren. Zodoende een motief. De dag erop, tijdens een meningsverschil vermoorde Eustaquio de Boliviaan en enkele van zijn trawanten met gerichte schoten. Hij nam Ester mee als buit en schonk haar aan Pau Indio. Ze trokken hogerop richting Belém. In de stad van de manga-bomen werd Ester verwend en Pau vierde hoogtij. Eustaquio, die door Pau ook 'morchiba' werd genoemd, wat ouwe man og chef betekende, was een geboren koopman. Hij opende een hoerenknal in de stad en verdiende in de kortste keren veel geld met zijn acht vrouwen. De hoeren had hij opgetrommeld uit het straatcircuit en langs de haven in de buurt van de 'porto de sal'. Verder regelde hij de vracht van clandestiene schepen met wapens, die werden aangevoerd vanuit Frans-Guyana en afgeleverd aan het misdaadssyndicaat in Rio de Janeiro, Sâo Paulo en zelfs naar Paraquay.
Op een avond kwam er een sinister figuur aankloppen, een zekere Ludwig von Hagen. Hij wilde zaken doen, zaken in mensenhandel. Hij had negers nodig voor fazenda's in de Mato Grosso. Lucratief handeltje, maar hier had Eustaquio geen oor naar. Er ontstonden woorden en een vuurgevecht. Het kwam er op neer dat de Duitser uit elkaar geschoten werd zodat zijn gezicht een brij was van bloed en onzekere componenten. De vermoorde Duitser had 'n goede relatie met de politiechef en zijn vrienden bleken huurmoordenaars uit Peru. Dus werd Belém te link en met weemoed, de lieve hoertjes achterlatend, vluchtten zij naar andere oorden en belandden in Santa Luzia. Ja, daar werd Ester op straat gedood door een verdwaalde kogel, hetgeen haar poppengezichtje veranderde in een monstrueus geheel. Wat was er aan vooraf gegaan? Wel. Pau Indio had het aan de stok gekregen met een bezopen politieman, die, na later bleek een hekel had aan Indianen. Hij noemde hen kinderen van hellebrokken, gedoemd om aan de takken te bengelen van de hoogste bomen in Brazilië. Pau gebruikte zijn kapmes om hem het zwijgen op te leggen, net voordat de klootzak nog kon vuren. Door de afwijkende dronkenmansrichting nam het projectiel een zekere wending en doodde de mooie Ester. Ze moesten weer vluchtten en besloten naar het grote woud te gaan. Zo kwamen ze na maanden van omzwervingen terecht in het gebied van de Tapajos rivier. Hier zagen ze op een dag een dorp van lemen hutten en andere gemaakt van rivierklei. De hutten werden bewoond door vrouwen. De meeste hadden lang kastanjebruin haar, anderen hadden hun haren opgestoken als piramides en sommige vrouwen waren donkerblond of zwart. Ze droegen pijlkokers en waren bedreven met pijl en boog. Er waren ook hutten die gereserveerd waren voor de weinige mannen, die ondergeschikt waren aan de vrouwen. De vrouwen hadden tatoeages die mythische tekens uitbeeldden: mannenhoofden met baarden, slangen, tijgerkoppen en wolven. De meeste vrouwen waren vermengd met Indiaans bloed, doch de kenmerken van blanken waren aanzienlijk. Verder waren er mulatas, zacht als otterpelsen, met gekrulde lippen, dik en zweterig. Toen Estaquio en Pau contact zochten werden ze terughoudend benaderd. Ze werden gevangen genomen en geboeid met wortelkoorden, terwijl enkele vrouwen hun pik betasten en nadrukkelijk onderzochten of er aan likten. Ze knikten goedkeurend en spraken een vreemde taal die de twee vrienden niet verstonden. Het viel hen op dat zo goed als alle vrouwen hun rechterborst mistte. De meeste kinderen waren meisjes en alleen enkele jongens jaagden op wild en plukten vruchten. De mannen waren merendeels Indiaans, doch enkele blanken liepen gehoorzaamd door het kamp.
Carlos Marighela, revolutionair, vermoord door het militaire regime in 1969
De dag erop ga ik tot plein SÉ met de metro en één van de 10.000 passagiers bussen bij het station Dom Pedro 2, om een bezoek te brengen aan het park van Ipiranga, daar waar D. Pedro de eerste, een brief ontving van zijn vader, Koning Joâo de 6de, om terug te keren naar Portugal, maar op de plek waar nu het monument staat, liggen in een tombe zijn botten samen met die van zijn vrouw Teresa. De geschiedenis vertelt dat op 7 september 1822 Dom Pedro, om te herstellen van een fikse diaree aanval, over de vlakte van Ipiranga reed, toen een boodschapper hem een bundel met brieven overhandigde van zijn vader uit Portugal om terug te keren. Maar Pedro was een rebel en bleef, ik denk op de eerste plaats voor de vrouwen van het hof, en daarna voor de vrijheid van Brazilië. En hij moet geschreeuwd hebben als een waanzinnige: "Indepencia o Morto!", onafhankelijkheid of de dood. De Portugezen trokken zich, afgezien van de bloedige gevechten en slachtpartijen van Braziliaanse patriotten in Forteleza en verzet in Bahia, zonder veel ophef terug uit Brazilië. En de egoïstische Pedro troonde zichzelf tot keizer van Brazil. Het beeldwerk van brons is een groots geheel en vervaardigd door de beeldenmaker Ximehes. Nú, spelen hier kinderen. Zij rennen de crypte in en uit als snelle kabouters, terwijl boven bij het monument jonge Brazilianen bezig zijn met skateboards, de geschiedenis voorbij strevend. In de verte ligt het pompeuze paleis, het hedendaagse museum. Ik loop rond de lanen, langs de grote palmen en bloemperken die toch en symbool zijn voor de praal die het geheel moet uitstralen, een overblijfsel van het Braziliaanse keizerrijk. Tussen die lanen dacht ik aan de invloed der geschiedenis; die van de Bandeirantes, kerk, militair gezag, dictators, de invloed van de onderdrukking die tijdens het militaire bewind hoogtij vierde, de opstand, het verzet, de revolutie in de harten van velen, die werden gemarteld en vermoord, ook hier in Sâo Paulo door het DOPS (De politie der orde, die samen met het 'eskader des doods' martelingen uitvoerden om het bewind te verlossen van hun tegenstanders in de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw) waar de communistisch gezinde revolutionair Carlos Marighela werd vermoord in 1969, hij die een voorstander was van de geweldadige revolutie, maar wat moest je in Brazilië met een militaire onderdrukking? Hier was Ghandiïsme geen optie. Daar het systeem een macht had dat niet tegen te spreken was.) Al heeft alles een vleugje van romantiek, het is een verdoezelen van de realiteit en ik kijk naar de kleine Brazilianen, die lachend rond rennen ontwetend van het hele gebeuren en het zal nog en hele klus worden om de trein weer op de rails te krijgen. Terug op het SÉ plein staan mannen in groepjes bijeen te kletsen, of God het nu wel of niet goed voorheeft met Brazilië, dat Brazilië nu eenmaal een land is dat het altijd goed voorheeft met zijn volk, dat de regels van de grootkapitalist bekrompen woorden zijn, dat de socialistische president Lula een goede weg vaart, maar teveel naar het buitenland kijkt, maar dat de kleine omhelzingen met Castro en Venezualeense leider Chavez een goed teken zijn, doch dat de problemen in het land zelf van groter belang zijn en dat het 'fome zero' (geen honger) programma van de regering maar voor een deel werkt. (elke maand kon een deel van de armste, favela bewoners, Indianen ect, een bedrag van 50 reais ( nu 20 euro, afhalen van de bank, het systeem werkt onvoldoende en niet voor iedereen die er recht op heeft). Zo spreken de alledaagse mensen, zo spreekt het volk, de Jan met de pet. Bij de krantenkiosk staat een meute mensen, zij die kranten lezen zoals het links gerichte 'Folha de Sâo Paulo' en het rechtse 'Estado de Sâo Paulo', kranten die berichten over de corruptie in de stad; de slavenarbeid in Bahia, Minas Gerais en Pará; de moorden in de favela's; een vrouw die haar man, na hem enkele malen te hebben gewaarschuwd, zijn penis afsneed daar hij overspel pleegde; de Indianen in de Mato Grosso die in opstand kwamen tegen het geweld van bewapende fazendeiros; over grote banken die steeds rijker worden; protesten in fabrieken voor betere lonen; de rivieren die overstromen in Pernambuco; over drugsdealers uit de krottenwijken die met elkaar oorlog voeren, mensen laten verbranden en onthoofden; de politie die wraak neemt op een gedoden collega in een favela waar onschuldige burgers worden gedood; de Braziliaanse regering die in onmin leeft met de Amerikanen daar de Brazilianen bij aankomst op de vliegvelden zich moeten indentificeren; dat twee met messen bewapende skinheads twee mannen dwongen uit een rijdende metro te springen bij het station van Brás in Sâo Paulo; de corruptie van een der grootste melkleveranciers van Brazilië, het bedrijf 'Parmelat', wat grote vormen aanneemt; de malafide corruptie onder de politieke leiders van het land; dat het ALCA, dat staat voor de vrije handel van de Americas, (een omstreden project van de USA die het belang en macht wil hebben over de gehele latijns-Amerikaanse handel, het nieuwe imperialisme) dit grote gevolgen kan hebben voor Brazilië en geheel Latijns-Amerika; en dat het minimum om te overleven te kort schiet waardoor de armoede angstwekken toeneemt. Ik zoek naar de communistische georiënteerde bladen zoals 'Inverta' en het maandblad 'Verdade', doch ze zijn moeilijk te vinden in de kiosken van de stad. Deze kranten geven een vrijzinnige en meer menselijke kijk op de maatschappij, een berichtgeving die extremistisch genoemd kan worden, gevoed door Marx en Engels (doch er dient te worden opgelet voor aanbidding, oftewel: knieën-verering( de kranten maken een vuist voor de werkman, landlozen en Indianen. De opinie van de pers moet open zijn en men moet geinformeerd worden, de waarheid mag niet verloochend worden, de corruptie en macht van het kapitaal heeft zoals al vermeld, te grote onvloed op het leven in Brazilië.
Ik loop langs de kathedraal terug naar de 'laan van de vrijheid' en de Japanse buurt 'Liberdade'. Ik drink een fles bier tussen de Japanse Brazilianen en overdenk dat heel het leven absoluut gelijk is aan 'saudade', een woord dat in Brazilië een ingrijpende betekenis heeft: weemoed, heimwee of nostalgie, het koesteren van het verlangen. Een verlangen naar 'iets': Bergen? Zee? Huis? Geluk? Liefde? Ik reis terug naar Rio de Janeiro, de stad waar ik mijn hart verloor, de stad met die andere sfeer, het andere Brazilië, dat zeker anders is dan de 'woestenij' van Sâo Paulo. Ik vraag me af of er overeenkomsten zijn tussen S.P en Rio. Neen, eigenlijk niet. Sâo Paulo is verdomd anders dan Rio de Janeiro.
OLD BEGGAR WITH BOY schilderij van Pablo Picasso (c) 1903
Wilson en Bobo, twee zwervers die ik eerder ontmoette langs de Avenida Luis Antonio, waren 2 van de duizenden die druk bezig waren met het controleren van grote zwarte zakken vuilnis. Wilson was blank, in de 50, mager, gekleed in oude jeans en een trui, en geboren en getogen in de stad zelf, terwijl Bobo een stuk jonger was en ergens uit het noordoosten kwam, vanwaar wilde hij niet kwijt, hij leek meer op een Indiaan. Bobo was redelijk beneveld. Hij vertelde 13 jaar geleden naar Sâo Paulo te zijn gekomen op zoek naar werk en moest zijn geliefde streek verlaten. Hij sprak er niet graag over: 'Het is verleden tijd, ' zei hij zelfverzekerd, 'soms moet je dingen achterlaten door een gebeurtenis,' en hij keek me enigzins triest aan. Volgens mij had hij iets te verbergen, iets onbeantwoords, hij heette nu Bobo, verder niets, alleen Bobo. Geen documenten, geen informatie, alleen Bobo. Maar het leven op straat beviel hem wel: 'Alles wat je ziet is gemaakt door werkmensen, zelfs de vervloekte banken, alles is zweetbeton, de rijken vullen hun zakken amigo! Ik doe daar niet aan mee!' Hij dronk uit een grote plastiek fles, naar hij zei, gemengde Guarana (frisdrank gemaakt van amazonebessen) en suikerrietjenever, in de tussentijd had zijn compagnon Wilson in de zwarte zak enkele stukken pizza ontdekt. 'De mensen gooien alles weg, de overvloed van de maatschappij, als je goed uitkijkt lijd je geen honger, maar je moet het goed regelen,' zei een lachende Wilson, terwijl hij tevens nog enkele eetbare papajas, stukken beschimmelde kaas en enkele halfrotte bananen te voorschijn toverde. Adeus Amigos!
Die nacht was mijn 'rap eyed movement' aanzienlijk. Ik droomde dat ik gezeten op een bank in het Ibirapuera park, een vrouw ontmoette met de naam Sheila, Sahela of Cynthia. Zij vertelde lerares te zijn en liet me denken aan een combinatie van Italiaanse en Japanse genen, doch bespeurde ik niet iets Libanees? Slavisch? Lang zwart haar en donkerbruine ogen, een feministe zoals zij zichzelf liefkozend noemde. Ze had een uitgesproken mening wat betrof de politiek. Het was een gigantische puinhoop, een verkeerde aanpak van regime voeren. Regime voeren? Dacht ik. Ze veronderstelde dat alles misschien ooit wel goed zou komen, ze bleef hopen. Mannen? Daar had ze totaal niets mee op, het waren macho's, de Braziliaanse mannen waren autoritair en hielden er meerdere vrouwen op na, een onmogelijk systeem. Ik vroeg haar of ze getrouwd was of een relatie onderhield? 'Neen, ik houd mij op mijn eigen en als ik behoefte heb aan liefde dan versier ik er wel eentje voor en nacht, ' zei ze toch wel erg bedachtzaam. 'Hoewel het moeizaam is deze weer kwijkt te raken, en het is uitkijken voor duivelse ziektes.' Ze slurpte aan een flesje frisdrank en het bruine spul droop over haar fijne kin, hals en gleed als een cobra haar boezem binnen. 'De beste Braziliaanse mannen zijn vissers en Indianen, de visser daar hij naar de zee ruikt en met vissen kan spreken en de Indiaan daar hij naar de aarde ruikt en verstand heeft van de slang, luiaard en gordeldier.' Ze bekeek me met amandelachtige, groot als de zaden van de cacao vrucht. Hoe moet je soms een vrouw kenschetsen? Ze leek onbeschrijfelijk en rein. Ze vroeg of ik van Braziliaanse vrouwen hield? En ik kuste haar hand, als een casanova, die ik gewoon niet was, en ze lachte met een vreemde ondertoon van geilheid. De zon warmde mij op, op een bizarre manier. Ze gaf me haar droom-telefoonnummer, zou ik nog langer in de stad blijven, voor een afspraak en misschien meer info voor mijn verhaal. Ze wist namelijk intieme plekjes in Sâo Paulo, en heupwiegend verliet ze de bank en ik merkte op hoe klein en teder ze was. Klein zoals een nakomeling der Pygmeeën en teder gelijk een vrouwtjes hert. Ze draaide zich nog eenmaal om en dan ontdekte ik dat ze naakt was en de kleur had van een dadel. Ik keek naar het vodje papier met het telefoonnummer en zag dat de cijfers vervormden tot vreemde bizarre tekens, en uit de blauwe hemel van Ibirapuera kwamen duizenden aasgieren die angstaanjagende geluiden maakten en uit de vijver stegen witte reigers op, terwijl ik in de verte een ondifinieerbare heilige mij iets hoorde teoroepen, doch ik kon hem niet verstaan. Links van mij kwam en horde navelzwijnen aanstormen, bereden door oude zwarte mannen en vrouwen, zij hielden grote dikke wierook stokken vast en zongen een lied dat ik ooit hoorde en mij liet denken aan een lied over een Orixa, de geest die, met de sterveling contact zocht. Ik werd wakker toen een wit en zwart paard verscheen. Ik stelde mij de vraag of het illusie was geweest of symbool? Was het niet Freud, de grondlegger van de psychoanalyse, die ooit stelde: 'Het verklaren van dromen is de 'via regia' (vorstelijk weg) - naar de kennis van het onbewuste in het geestelijke leven. Hij stelde ook dat voorwerpen en aangelegenheden in dromen van volwassenen, symbolische voorstellingen zijn van seksuele organen en activiteiten. Al het puntige en langgerekte, of een voorwerp waar water uit stroomt, stelt, zinnebeeldig de penis voor, anderzijds zijn alle rondingen en kringen een definitie van de vagina. Mijn droom had misschien iets te maken met een onderbewust verlangen naar liefde in Sâo Paulo, een seksuele opwinding? Een waarschuwing? (schreeuwende heiligen en zwarte aasgieren?) Wat te denken van dit alles?
Op de matras in het appartement te Bella Vista draaide ik mij andermaal om, doch het lukte mij niet terug te keren in de utopie, hoe zéér ik er naar verlangde. Terug naar de betekenis, naar meer uitleg, naar de vrouw met de dadelkleur, en... de mysterieuze betekenis van hret wit en zwarte paard.
Bij de inhoud zijn alleen de laatste 200 items weergegeven, mocht u zoeken naar onderwerp doe dit via 'zoeken in blog' op de linkerbalk. Het 14-delig verslag van mijn bezoek aan de Xavante stam kunt u opzoeken IN DE LINKER zoek BALK
Berichten die niet getoond worden zijn bereikbaar via het archiefvia de pijltjes onder aan het blog