Dit blog wordt regelmatig bijgewerkt - this blog will be updated regulary
Beste lezer, mocht u onverwachts grammatica foutjes tegenkomen in de reportages/verhalen op dit blog, bij deze mijn verontschuldiging, Wayn, Storyteller
Dear reader, if you encounter, unexpectedly grammar mistakes in the reports / stories on this blog, my apology, Wayn, Storyteller
NIEUW BOEK VAN WAYN PIETERS ''SURUCUCU' BESTELLEN ramblinwayn@home.nl
PLOT: Tonho gaat op zoek naar de moordenaar van zijn vader Lirio, omgebracht voor ruwe diamanten. Hij raakt verzeild in een wereld van intriges, moord en komt in bezit van een schatkaart. Het avontuur begint in Rio de Janeiro. Via de Mato Grosso en junglestad Manaus komt hij tenslotte terecht in Novo Mundo, Pará, waar 258 jaar geleden een goudschat begraven werd. Dit is ook het gebied van de Mundurucu-stam, met hun mysterieuze wereld en het woud van de Surucucu slangen, het metafysische van Amazonas. Het verhaal geeft een visie op de Braziliaanse samenleving en vraagt begrip voor het Indianen-vraagstuk.
BIOGRAFIE: Wayn Pieters (1948) werd geboren in Maastricht. Naast auteur is hij kunstschilder en singer-songwriter. Sinds 1990 bezoekt hij Brazilië, waar hij vele reizen ondernam en in 1995 een bezoek bracht aan de Xavante Indianen in de staat Mato Grosso. Zijn oom, pater Thomas geboren 1921 Maastricht, Nl - overleden 1998 Tangua, Brazil, die 40 jaar in Brazilië werkte, omschreef hem ooit: ‘Op zijn reizen door Brazilië wordt Wayn geleid door een mystiek gevoel van broederlijke verbondenheid met ras, bloed en bodem.’
BOEK WAYN PIETERS: XINGU, DE INDIANEN, HUN MYTHEN mythologische verhalen der Xingu Indianen- midden-Brazilië vert. van uit Portugees/uitg. Free Musketeers - Het boek is verkrijgbaar bij boekhandel 'DE TRIBUNE' aan de Kapoenstraat te Maastricht
Op zoek naar de Ware Ziel van Brazilië - Het alternatief
03-08-2009
JAN DERICKX PART 2
...Tijdens de wedloop om de rubber werden duizenden uit het droge noordoosten van Brazilië weggelokt en naar het regenwoud gevoerd om de rubbertoevoer te garanderen die nodig was voor oorlogsmateriaal. Al spoedig daarna volgden de massamoorden in de vorm van slopende ziekten, geweerkogels of andere methodes tot uitroeing. In het begin van de jaren '80 drong de CIMI (missionaire advies orgaan voor indianen, noot Wayn), afdeling Manaus en ook het bisdom van Tefé, voortdurend aan bij de Funai om een medische post te openen in de streek van de Xeruã, woongebied van de indianen. De enige hulp echter die door de Funai geboden werd was de opvang van zieken, die door de parochie van Carauari op het vliegtuig werden gezet, en het opnemen van deze zieken in het 'tehuis voor indianen' in Manaus. We hadden geluk met het organiseren van deze ziekentransporten. Petrobrás, zoals eerder vermeld, voerde in die tijd intensieve werkzaamheden uit voor petroleum- en gaswinning, met als structurele operatiebasis Carauari. Bijna dagelijks waren er vluchten vanuit Manaus die de basis voorzagen van materiaal, proviand en personeel. De vliegtuigen keerden doorgaans leeg terug of met slechts weinig passagiers. De piloten waren altijd heel behulpzaam en maakten nooit bezwaar om zieken gratis te vervoeren en af te leveren op het vliegveld in Manaus. Bij één van deze ziekentransporten kreeg ik de schrik van mijn leven. Terwijl ik vlak voor het vertrek van het vliegtuig nog wat met de piloten stond te praten, kreeg Aniká het voor elkaar om ongezien met haar pasgeboren kindje het oerwoud in te vluchten, vlak achter het vliegveld. Ik had haar groet angst al wel opgemerkt bij de aankomst van de DC-3. Voor haar die nog nooit een stap buiten het indianenkamp gezet had; zo'n lawaaierige, schrikaanjagende vogel... Een in de haast ingezette speurtocht naar de voortvluchtige was tervergeefs en het vliegtuig vertrok zonder Aniká. Bezorgd om haar lot verzamelde ik een groep mannen om haar op te sporen. Een indiaanse vrouw maakt echter geen gebruik van de bestaande bospadjes, die ofwel leiden naar het bouwlandje of naar de maniokoven. En zo nam het de rest van de dag in beslag om haar terug te vinden. Zonder voldoende kennis van haar taal (bijvoorbeeld: 'Aniká gezond maken', 'Weer terug naar Deni') was het een heksentoer om haar te overtuigen de volgende dag die vliegreis te ondernemen. Een tuberculosebehandeling in Manaus duurt ongeveer zes maanden en de zieke moet daarbij nog een goede voeding krijgen om weer op krachten te komen. Steeds meer kwamen we tot de overtuiging dat het niet voldoende was om de positieve tbc-gevallen naar Manaus te sturen, als er geen systematisch plan kon worden opgezet om ter plaatse de ziekte het hoofd te bieden. Het is waar dat de zieken gezond, sterk en goed gevoed uit Manaus terugkeerden. Soms kende je ze niet meer terug. Ze verbleven op de patorie totdat er een boot gevonden was die richting de monding van de Xeruã-rivier ging. Dan werd de indiaan aan boord gebracht en na vier tot vijf dagen varen opgevangen door een bevriende rubbertapper, die via radio Tefé of radio Manaus gewaarschuwd was. We gaven altijd zon'n 20 liter benzine mee voor de bereidwillige rubbertapper, die dan de indiaan in zijn canoa met buitenboordmoter in de buurt van het dorp afzette, een reis van bijna een dag varen. Het kon gebeuren dat er één of twee weken verliepen zonder een boot te vinden. In die periode groeide er een zekere toenadering tot de indianen, wat ik altijd erg waardeerde. De meeste mannen die hier voorbij kwamen hadden al eens contact gehad met rubbertappers en spraken wat portugees, ofschoon met horten en stoten. De indiaanse vrouwen spraken zo goed als geen portugees. De indianen noemden ons 'peetoom', hoewel noch zij noch hun kinderen gedoopt waren. We leerden elkaar iets van de taal door wederzijds de naam te vragen van een of ander voorwerp. Soms probeerden ze me één van hun liederen te laten zingen en dan hadden ze het grootste plezier over mijn stuntelige uitspraak. Op een keer kwam een parochiaan uit het binnenland geld bij me lenen om een kunstgebid te betalen. Op een volgende missiereis zou hij het geld terugbetalen. De indiaan Kurupá stond erbij toen deze afspraak werd gemaakt. Hij begeleidde de rubbertapper naar de 'tandarts' en zei daar: "Ik ook tanden; peetoom betalen." Ik kwam daar een paar dagen later achter toen hij me met een brede en gelukkige lach de rekening overhandigde. Eenmaal terug in het dorp had Kuru[á een enorm succes bij zijn stamgenoten, die vrijwel allemaal zo goed als tandloos zijn. Onze indiaanse gasten oordeelden hat daarna als hun goed recht om ook een gratis kunstgebit te ontvangen naast de hangmat, de kleren en de sandalen nodig voor de reis naar Manaus.
Een andere keer terugkomend van de haven waar we drie indiaanse gasten aan boord gezet hadden, vroeg mijn collega José: Jan, heb jij mijn bandrecorder met wat bandjes uitgeleend? Op hetzelfde moment riepen we uit: 'De peetooms' (zo noemden wij hen ook). Ik holde terug naar de haven en kon nog juist de boot bereiken voordat deze vertrok, om de ontvreemde voorwerpen uit de reiszak te halen. De indiaan vond dat maar niets en zei: "Ik willlen houden, jullie twee hebben', wat overigens wel een evangelische logica is. Zoals ik al eerder zei, dan heen en weer zeulen met de zieken was niet het ideaal, want de eigenlijke ziektehaard werd er niet door bestreden. De Funai, nietegenstaande onze herhaaldelijke verzoeken, heeft nooit een vaste medische post ter plaatse geïnstaleerd en stuurde ook geen noodexpeditie om gedurende wat langere tijd bij de Deni's te verblijven om zo difinitief de ziekte meester te worden. Ze leverden alleen wat inentingsmateriaal en glaasjes en dergelijke voor bacillen-onderzoek. Deze werden gebruit door een vrijwilligersteam, gevormd door het bisdom. Deze bezochten, indien mogelijk, de Deni's. Vanwege gebrek aan personeel kon het bisdom samen met de CMI pas rond 1985 een vast team naar de streek sturen. In 1982 had ik mijn eerste bezoek gebracht aan de Deni's, samen met pater Dionísio die geografische gegevens wilde verzamelen ter indentificatie en afbakining van het indianengebied.
JAN DERICKX uit zijn boek 'Juruá de wenende rivier' - Het relaas van een missionaris in het Amazonegebied
Jan Derickx werd geboren in 1935 te Diemen en werd in 1965 priester gewijd, na een studie filosofie en theologie. In de meer als 40 jaar dat hij werkzaam is in het Amazonegebied is hij van het volk gaan houden, van de mensen langs de oevers van de Juruá rivier, als van de mensen in de sloppenwijken van Belém.
Uit zijn boek 'Juruá, o rio que chora' (Jurá, de rivier die huilt) 1993 wil graag citeren uit het hoofdstuk Indianen en Rubbertappers: De echo van een volk in nood Meer specifiek wil ik het gedeelte belichten over de Deni-indianen.
Tuberculose doodt de Deni-indianen 7 mei 1979. Indianendorp Palermo aan de zijrivier Cujubim. Een jonge indiaanse moeder, Vinutini van 20 jaar is zojuist voorgoed ingeslapen. Haar uitgeteerde lichaam ligt levenloos in dehangmat, wachtend op het moment dat haar broers haar begeleiden naar de laatste rustplaats. De doodsoorzaak? Moord, want ze stierf aan tuberculose, die binnen afzienbare tijd alle Deni's zal doden. Pater Egon Dionísio van het bisdom van Tefé, heeft aangetoond dat haar dood niet los staat van de 85 andere sterfgevallen onder de Deni's in de jaren zeventig. Hij baseerde zich daarbij op het laboratoriumonderzoek van de analist José Maria Parrilha van het ziekenhuis van Curauari. Zij hebben de dood van Vinutini gemeld aan de Funai in Manaus, alsmede de epidemie die al zoveel slachtoffers gemaakt heeft onder de 300 indianen, verdeeld over vier dorpen. Zij hebben de Funai herinnerd aan het 'Statuut van de Indianen', artikel 2: 'Epidemische ziekten onder de indianen dienen met alle beschikbare middelen te worden onderzocht, onder controle gebracht en uitgeroeid.' In afwachting van de dokter van de Funai werd alvast contact opgenomen met de gemeente van Carauari, waaronder de Deni's van Xeruã ressorteren. De gemeente stelde een vaartuig ter beschikking. Ook Petrobrás, die in de streek petroleum boort, werd ingeschakeld. De parochie nam het bekostigen van proviand en andere reiskosten voor zijn rekening. Begin Juni arriveerde eindelijk het medische team; de arts Dr. Paulo, een verpleger en een laborant. Zes dagen verbleef dit groepje in het hotelletje van Carauari, zich vermakend tussen de maaltijden door met een partijtje voetbal, onder het voorwendsel dat ze niet naar het binnenland konden vanwege de mankementen aan de 'gemeenteboot'. Op de zesde dag kwamen Egon en Parrilha terug van nog een bezoek aan de Deni's. Dokter Paulo, behalve arts van de Funai ook clubarts van een bekende voetbalvereniging in Manaus, toonde opeens grote haast. Met de gegevens van het recente bezoek van de twee zou hij wel een goed verslag naar Brasilia (hoofdbureau van de Funai) kunnen sturen. Later bleek dat hij de wedstrijd van zijn club de volgende zondag niet wilde missen! Pater Dionísio drong echter aan op een spoedig bezoek aan de indianen en Petrobás bood bereidwillig een helikopter aan. "We hebben er minstens zes dagen werk", zei Egon. De dokter maakte weer bezwaren. Hij werd uiterlijk maandag bij de Funai in Manaus terugverwacht. Het was toen al zaterdag. Ten slotte kwam men overeen in ieder geval tot dinsdag te blijven. Zondagmorgen vertrok men dan eindelijk naar het indianendorp Palermo. "We zijn gekomen om jullie te helpen, om jullie weer gezond te maken", met deze groet van Dr. Paulo begon de vliegende gezondheidsbrigade haar werk. Na die eerste groet haalt Dr. Paulo een zak biscuit te voorschijn en begint uit te delen. Na een kleine pauze de tweede ronde; deze keer met pillen en vitaminen C tabletten. Dan volgt de uitdeling van kleine plastic bekertjes waarin iedereen moet spugen (bacillenonderzoek). Pater Egon staat erop dat de arts een indiaanse vrouw onderzoekt, die met zwaar ontstoken lymfklieren in de hangmat ligt. Hij voelt daar weinig voor en begint een jongentje met een onschuldige beenwond te verzorgen.. "Het is een schande", zo schrijft Egon in zijn verslag, "hij onderzocht de vrouw niet, maar hij beweert tegelijkertijd er zo goed als zeker van te zijn dat zij aan tuberculose lijdt. Andere indianen verkeren in een soortgelijke toestand als die vrouw; hier is vrijwel zeker sprake van een tuberculose-epidemie." De dag erop vertrok de groep naar het dorp Humanã, waar zich slects 17 indianen bevonden. De anderen waren naar het 'oude' dorp toe om maniokmeel te roosteren en rubber te tappen. Na een voettocht van van zes uur weigerde de reddingsbrigade nu nog naar het andere dorp te gaan. Het bezoek aan Humanã had alles bij elkaar twee uur geduurd, tijd van eten en siësta meegerekend. Alleen de beide reizen per helikopter, samen zes uur vliegen, hadden ruim 2.500 dollar gekost. Het feit dat Petrobrás dit transport had aangeboden, maakte niets uit. "Vertel ze dat ik de dokter ben van de Funai", herhaalde hij voortdurend. Een andere veel gebruikte opmerking van hem was: "Ik heb voldoende gegevens voor mijn rapport." Zijn voornaamste zorg gold het rapport voor Brasília en niet de epidemie die bezig was de Deni indianen uit te roeien. "Een getrouw en schokkend beeld", zo schrijft Egon, "hoe een officiële instelling functioneerd als kapstok voor goed baantjes, maar gespeend van ieder menslievend ideaal." De CMI-groep van Manaus pleitte naar aanleiding van dit voorval voor een blijvend medisch team: "Komt die er niet dan zal de stam volledig worden uitgeroeid en niemand zal de verantwoording voor die misdaad op zich nemen." Dit proces van indianenmoord gaat jaren terug; tot aan de tweede helft van de vorige eeuw (19de, noot Wayn) leefden verschillende stammen van dit toen nog grote en talrijke Deni-volk met duizenden in het oerwoud, in gezondheid en vrede, verspreid over een gebied dat zich uitstrekte tussen de rivieren Purus en onze Juruá.
LUIS CARLOS PRESTES - communisten leider (1898-1990)
Muurschildering in het centrum van Rio De Janeiro verwezenlijkt door 'Jongeren van de 5de Juli', een communistiche beweging, vernoemd naar 5 juli 1922 toen revolutionaire jongeren werden vermoord die in opstand kwamen tegen de macht. Hun voorvechter en voorbeeld was Luiz Carlos Prestes geboren in 1898, de, in zekere zin, Braziliaanse voorloper van Ché Guavara. Prestes was communistich leider van de 'Tenente rebellion', tegen de uitbuiting van het onderdrukkings-systeem en strijder tegen het regime van Getulio Vargas, de anti-communist, ook anti-semitist, die zelfs Prestes zwangere vrouw, de Duits-Joodse Olga Benario naar nazi-Duitsland liet transporteren, waar zij stierf in een concentratie-kamp. Prestes leidde tevens de lange, maar naar sommigen zeggen, doelloze, 25.000 kilometer mars door het Braziliaanse binnenland, een tocht waar meer als de helft van de boeren zich aansloten. In begin jaren zestig van de vorige eeuw was hij tevens het middelpunt tussen de splitsing in het communistich gewoel in Brazilië. De extreme 'Maoïsten' scheidde zich af van de Marx-Lenin (isten). De eersten gingen hun strijd tegen het regime aan ondergronds, hetgeen Prestes naliet. Hij was meer aanhanger van het Russisch communisme en leefde vanaf 1970 to '80 met zijn tweede vrouw en 10 kinderen in Moskou. Hij stierf in 1990.
(Op Prestes kom ik later terug in mijn opinie op Carlos Marighela)
muurschildering in Rio (foto INVERTA krant) Tekst op beelding: ... opnieuw strijden wij... onze moedige leider, opnieuw Prestes, leeft... samen met het Braziliaanse volk. Prestes, Prestes... de kreet komt uit de vele kelen... de ruiter der hoop, hoop van Brazilië!...
Olga Benario (WKpedi)
Prestes op latere leeftijd, WPe
bijlagen: anti-Vargas poster Getulio Vargas, dictator, beelden Wikipedia
Doch er zijn meer sporen van pre-columbiaanse beschaving te vinden en niet alleen van zeevaarders. Zo is er de historie van Pater Gnupa, een katholieke priester die rond 1250 naar Brazilië moet zijn gekomen. De Portugezen en Spaanse missionarissen zagen in hem de apostel Thomas. Maar er zijn ook andere theorieën levendig; er bestaat namelijk een brief daterend 1549, waarin pater Manoel de Nobrega aan zijn oversten schrijft dat er door de indianen de mythe in leven wordt gehouden, dat apostel Sâo Thomas hier gepredikt heeft, in het dorp Sâo Vincente, in het zuiden van Brazilië. Hij zou de indianen zelfs geleerd hebben hoe te eten zonder ziek te worden. Doch de inboorlingen pleegden verzet en schoten pijlen op de apostel om hem te doden. Maar door een zeker wonder maakten de pijlen rechtsomkeer en troffen de indianen zelve. Een ander gegeven was dat men voetsporen aantrof van de apostel op een hoge rots. Enkele jaren nadien kwam De Nobrega weer terug op dit thema om te verklaren dat de Braziliaanse inboorlingen tekens hadden ontvangen van de heilige Thomas. De indianen noemden hem: Pai Zumé. Het was doorverteld door hun voorouders, dat hij nog steeds ronddwaalde door het gebied. Tevens zei men dat er sporen te zien waren van Zumé aan de oever van een riviertje. Om zich ervan te overtuigen trekt De Nobrega zelf naar de bewuste plek en vindt er vier menselijke voetafdrukken, waarvan de indanen zeiden dat de afdrukken er waren gekomen toen ze Thomas aanvielen met hun pijlen en hij vluchtte, en dat het water zich opende en hij met droge voeten de overkant bereikte. Pay Zumé zou verklaart hebben dat hij op een dag zou terugkeren om hun te vereren met een bezoek. Dit soort verhalen vindt men echter in alle verklaringen van missionarissen uit de 16de en 17de eeuw, die berichten over karaktertrekken van de indianen. Er moet gesteld worden dat er meerdere versies zijn over de 'vertellingen' der heilge Thomas. Er is het verhaal van een Franse Pater De Yvreux, die stelde dat hij in de apostel Thomas de heilige Bartholomëus zag, doch volgens Jaques De Mahieu is de Thomas of Bartholomëus niets anders dan missionarissen fantasie of overdreven geloofsijver. Maar er bestaat geen twijfel: in Brazilië, net als in Paraquai en Peru heeft Pay Zumé een vaste plek in de gedachtegang van de indianen. Het heeft vele herinneringen achtergelaten, terwijl de kerk in Rome dit alles afkeurde en beschreef als heidendomdenken. Er is nog een ander merkwaardig voorval, dat ik u niet wil onthouden en bestempel als zijnde 'sage'. Het gebeurde in Itapuá, een plaats op enkele kilometers van Salvador de Bahia aan een baai. Men ontdekte aldaar andere menselijke voetsporen afgedrukt in harde rotssteen. Dit deed alle Brazilianen die daar voorbij kwamen geloven dat de afdrukken van Pai Zumé waren. Aan het strand van dezelfde baai was een andere rotssteen waar de apostel zijn sporen achterliet, voetsporen met een tussenafstand waardoor men de lengte van zijn stappen kon aflezen. De plek heet nu Santo Thomé. Doch niets is meer verwondelijker als de weg uit wit zand in de baai van Bahia die een halve mijl door het meer naar een hol voert. Het is de overlevering, als men zegt dat de weg gemaakt werd door de heilige Thomas, toen hij in de baai predikte voor de indianen, die zich tegen hem keerden en hem aanvielen. Er ontstond plotseling een weg door de zee die hij doorwaadde. De weg sloot zich later voor de ogen van de verbijsterde indianen. Het was een mirakel en de indios noemde vanaf dat moment de weg 'Maraipá' - de weg van de blanke man, omdat er voordien géén mens met blanke huidskleur hun land betreden had. Dat is dus de oorspronkelijkheid van het verhaal der geschiedenis, alhoewel, want volgens De Mahieu en mijn oom Thomas Pieters (Thomas?) waren deze voetafdrukken wegwijzers, richting-aangevers om de wegen van de Vikingen te markeren, en had padre Gnupa,Pay Zumé of Thomas, deze niet gemaakt, maar slechts benut. De voetsporen wijze overal richtingen aan van waar apostel Thomas, volgens de overlevering van de indianen, zou zijn gekomen. Wat betreft de 'weg van de blanke man' moet het om een kade gehandeld hebben, die opgezet werd in de baai om een haven af te bakenen of als aanleg plaats dienst te doen. Hoewel De Mahieu over dit punt erg onzeker is (terecht wederom) stelt hij toch dat deze these juist moet zijn, want de baai van Bahia, met het eiland Itaparica, is een van de meest beschermd liggende baaien. Toch is ze gevaarlijk en de wind voelbaar, maar de Vikingen moeten daar één van hun belangrijkste stutpunten gebouwd hebben met een haven waarin hun schepen genoeg bescherm werden tegen wind en golfslag. De geschiedenis van de indianen zegt dat de Vikingen geen natuurlijke schutplek gebruikten maar een kade bouwden, waarvan de fundamenten in de 17de eeuw nog aanwezig waren.
HET DOORDACHTE PLEIDOOI van FRANCISCO GATO - DEEL 6 SLOT
Macambira probeert Catunda te manipuleren. "Dood hem, Chef! Hij is een duivel, u weet dat hij leugens verkondigd, alleen om zijn hachje te redden, is ut niet?! Ik be u toch altijd trouw geweest... gelijk een hond...' Catunda loopt op sinha Isabella toe en bekijkt haar doordringend: '... is het waar? heb je Gato verleidt? Heb je geneukt met Macambira en de anderen!' waarna hij razend op Mattarazzo, Torres, Cipo, luiz Gonzaga en Stierenlul toe loopt. Ja, allen bekennen zij bevend hun schuld, dat ze geneukt hebben met Isabella, niet maar een gewone vrouw, maar het prive-bezit van de Chef. Weer staat hij voor de vrouw; " ... spreek, ik wil het horen van jou ontrouwe teef.... ik zal je levend laten villen en voeren aan de urubus (aasgieren)!' Isabella kijkt naar Catunda, dan naar Macambira. Ze lacht bizar: '... vele malen heeft Macambira me geneukt met zijn ezellul... omdat jij te weinig aandacht voor me hebt... hij heeft me genomen als een bruut, hoor je! Van voren, vanachter! En de anderen eveneens... en de arme sukkel van een Gato heb ik verleidt... niet om zijn liefdeskunst, ah, nee, maar om zijn slimheid... het is waar! Je kunt me doden Catunda, maar tegelijkertijd zul je me missen, want je kan niet zonder mijn nattigheid! Mijn mond, mijn vagina, strelingen...!' Efraim catunda neemt zijn revolver en loopt toe op Mattarazzo. Hij schiet hem een kogel door het hart. Hetzelfde overkomt Torres en Stierenlul. Luiz Gonzaga valt op zijn knieën en smeekt om genade, en rateld woorden tot alle heiligen die hem invalt, en het 'goede lot' wordt hem wonderbaarlijk toegewezen, terwijl Cipo die de dood zag komen zijn revolver trekt, doch een fractie te laat en krijgt een stukje lood tussen zijn zware wenkbrauwen. Al die tijd staat Macambira als genageld aan de grond mede doordat de dikke Anjo Chorro, vertrouweling van Catunda, zijn revolver op hem richt en hem het liefst enkele kogels door zijn lijf gejaagd had. Catunda draait zich om en beveelt Macambira zijn mes te nemen, want een gewone kogel zou te simplistisch zijn voor zijn dood. Neen. Het zou een mesgevecht worden tot de dood toe. De ongeschreven wet van de wildernis. En van dit gevecht hangt ironisch genoeg, het leven van Francisco Gato af. Ten minste dat is zijn veronderstelling, want de zege van Macambira zou voor hem zeer ongunstig zijn. Catunda is met zijn een meter zeventig klein waardoor de bijna twee meter lange Macambira een reus lijkt. Doch Catunda heeft andere catagorieën, hij is snel en lenig, ondanks zijn zestig jaar, en een mesvechter bij uitstek. De andere mannen kijken spannend toe alsof het de laatste filmvoorstelling wordt hier in de woestenij, die zij ooit zullen aanschouwen. 'Nu zal beslist worden!' brult Catunda. "Diegene die mij aanhangen komen achter me staan, de rest achter Macambira. De groep verdeeld zich, en zie, zeventien van hen schaart zich achter Catunda en negentien achter Macambira. Behalve Isabella, want de satansslang laat haar keutel ruiken: ze kiest vooralsnog géén partij. Bij het zien van de mannen achter Macambira doet Catunda's ziel zeer, want in velen had hij toch een zeker vertrouwen gestelt... en op het schenden van dit staat de dood! Beide mannen beginnen nu te schuifelen en bespieden elkaar als twee gladiatoren in de Romeinse ring. De messen glinsteren in het kampvuur, en Francisco Gato ziet toe, want zijn leven hangt nu aan een zijden draad. Macambira kijkt bang naar het kalme gezicht van Catunda. Al zeker drie minuten sluipen ze rond om het geschikste moment te vinden om toe te slaan. De duivel heeft zijn paljassenpak aangetrokken en geile Isabella leunt tegen de kreupelboom, lacht en beroert subtiel haar vagina, want dood en spanning zijn hemelijk voor haar en ze zucht en verlangt naar haar orgasme. Nu kan de dood onverwachts komen, snel, als een slang uit de boom gevallen en dit gebeurd ook zo. Opeens steekt Macambira toe, maar is te traag en schampt alleen de linker bovenarm van Catunda. Deze geeft hem een kniestoot tussen zijn benen en gelijktijdig als een zwaardvis, steekt hij het mes in het hart van de grote Macambira. Deze valt op zijn kniëen om te sterven. Efraim Catunda loopt op hem toe en doorsnijdt vakkundig zijn keel, zoals men dit doet bij varkens. Isabella staat versteend tegen de kreupelboom met geloten ogen terwijl ze haar tong over de lippen laat glijden. Zo is het leven... en dood, genot en bloed. Catunda snijdt ruw Macambira's borstkas open en haalt zijn hart eruit, en smijt het naar de mannen die achter Macambira stonden: '... jullie hebben nog een moment om je te bedenken, terug naar de groep van Catunda, of opdonderen...nu!' Hij loopt toe op Isabella en kust haar bruut op haar mond: '... en jij bent van mij! En alleen met mij zul je neuken! Alleen met mij zul je naar de sterren van de sertâo kijken, alleen met mij zul je lachen en huilen! Basta! Zo niet... vertrek dan nu!' Isabella lacht bizar zoals alleen vrouwen dit kunnen in een hopeloze, doch al ingulde situatie en begint te janken, als een klein meisje. Ze heeft weinig keus hier in de 'sertâo'... Efraim Catunda loopt rustig toe op Francisco Gato, de man van het perfecte pleidooi, doorsnijdt het zijn leren riemen en kijkt hem recht in de ogen en klopt hem op de schouder. Alle overige mannen sluiten zich weer aan bij de bende van Catunda. "... kom op mannen... morgen hebben we een grote klus!' zegt hij kortaf, 'de fazenda van een rijke Fazendeiro!'
De mannen kijken elkaar aan en Efraim Catunda staart naar sinha Isabella en snuit zijn neus. 'Ben je klaar met je verhaal Francisco Gato of...' vraagt Catunda rustig. 'Neen, nog niet... ten minste als u mij de vrijheid geeft mijn ziel verder te verlichten of verzwaren, naar uwer inziens. Toch eerst vraag ik u beste senhor Catunda of u misschien wat te drinken hebt... mocht u geen pinga hebben dan zal mijn schrale keel verheugd zijn met een slok water. O u bent zo vrijgevig mij een slok brandenwijn te schenken. dank u... u bent de slechtste niet! Neen! Mijn eerwaarde senhor, dat heb ik u al vaker doen inzien... Wat ik dus wil zeggen is, dat het voor het volk niets uitmaakt wie de baas is, als ze er maar gerechtigheid is en voedsel voor de hongerige magen en ondervoedde kinderen. Kijk senhor ik ben geen yagunzo, maar een filosoof en denk voor de mens... Ik heb voor u gedacht senhor en kan verder denken. Nu... ik waarschuw u tevens dat er een verrader onder u eigen mensen is. Ik weet dat de opstand niet meer ver weg is, ik weet dat Alfredo Macambira mij niet moet en ik zie hem naar me kijken als een aasgier. Ik weet dat ú weet dat hij u niet moet en op een dag zal hij het bewijzen... ik weet meer dan u denkt senhor Catunda... zelfs zo veel, dat ik weet dat u vrouw, als u ze de uwe mag noemen, u bedroog met mij, uw nederig dienaar en waarzegger. Doch ik weet dat zij ook met anderen u bedroog want ze is een vrouw, die nooit genoeg heeft aan één orgasme... O, neen, één orgasme is voor haar een slokje water... ze wil meer en meer en zo mooi als ze is, is ze ook verleidelijk en géén man waar zij zich op stort kan haar weerstaan...'
korte stilte...
(Francisco Gato kijkt naar Catunda wiens ogen vuur schieten, maar die bedaard blijft.)
'U gelooft mij niet senhor Catunda? Vraag het aan Macambira en hij kan het bevestigen! Ja, Macambira je hoeft er niet om te draaien, je weet, dat ik weet dat je sinha Isabella hebt geneukt! Is het niet? Neen... ik zwijg niet! Ik spreek de waarheid nu op het uur dat mijn ziel geworpen zal worden op de doornen van de Xique-Xique! Neen! Ik spreek nu voor mijn gemoed! En anderen... ja, ook anderen mannen minnekoosde u vrouw senhor Cafunda, al is dit woord misschien te poëtisch, uw vrouw, mijn allerbeste chef... en zij genoot ervan als een geil jaguarvrouwtje... Spreek Oscar Bahia! Matarrazzo! Torres! Spreek Cipo! Luis Gonzaga!, Zé stierenlul! Spreek Macambira? Was de poes van sinha Isabella geen lekkernij? Een zoete vleesinboedel? Het genot van de wildernis? ja, ik weet het, want ik zag het! En jij Macambira nam haar tussen de doornen en witte bloemen van de Xique-Xique, zodat ze pijn voelde... genot en pijn, het sadisme was in de duivel getreden Macambira! Ja, spuw maar op me als een kotsmisselijke vermomde demon, maar ik, die uiteengescheurd zal worden door edele dieren, zal spreken! ja... mijn wijze van spreken is de waarheid en u weet het senhor. U weet dat ik de zuiverheid verkondigd, daar ik u vele malen de waarheid zei en deze ook uitkwam... net zoals ik u nu kan zeggen dat u binnenkort gedood zult worden door een man vol haat, die de macht over de bende wil bezitten! ja, ik weet dat je me dood wil hebben Alfredo Macambira! Ik weet dat je de duivel bent in eigen persoon... De Godslasteraar en verkrachter van kinderen! God vergeve me! ja, je bent slechter dan de meest bedorven aasgier! Je stront stinkt naar het verscheiden! Ruikt u hem niet mijn eerwaarde senhor Catunda? Dood mij maar senhor Catunda... mijn lot ligt in uw handen, maar ik ben niet bang voor de dood... noch voor het leven!'
'Ja, mijn beste senhor Catunda... ik trok naar Juazeiro do Norte en werd verliefd op Celeste en huwde haar. Doch ze werd snel ziek en stierf aan pokken. Later ontmoette ik een oude man genaamd Monteiro. Hij leerde me schrijven en lezen. Ik ging studeren en boeken lezen en was intussen 20 jaar oud. Wat moest er van mij terechtkomen? Ik leerde en leerde en vertrok naar Recife. De stad met de vele bruggen en daar leefde ik 20 jaar van mijn leven senhor. O Plato! Waar zijn de draden der uwer gesponnen woorden... Ik verdiepte me in de leer van Kierkengaard, hij die stelde dat in de keuze de mens zijn eigen Ik vind...dat kiezen niet door de mens maar door God wordt opgedragen... in de keuze staat de mens voor God, dan pas komt naar voren hoe bekrompen wij zijn, hoe nietig, als de nietigste aardworm... Ja, het is God die onze ziel loods... Ja, beste chef, dit is wat Kierkengaard zei: 'Ik kan mij slechts als absoluut kiezen wanneer ik mij als schuldig kiest!" Nu lijkt mij dat u nooit gehoord zal hebben van Kierkegaard, maar hij was een grote wijsgeer... ik las zijn werk senhor... U gelooft in God mijn vrienden? Is Hij niet universeel, het goede, het slechte... God heeft alles geschapen, de mens, zee, de rio Chico (hier mee bedoeld hij de Sâo Francisco rivier die door de staat Minas Gerais stroomt en afbuigt in Bahia naar de Oceaan.)... De liefde, cactus, droogte? Heeft God de sertâo gemaakt om de mensheid te tonen dat alles betrekkelij is? Waarom moeten we lijden? Creeërde Hij ook niet de Satan? Heeft God deernis? De wildernis van noordoost Brazilië, mijn senhor Catunda, is de wereld, een alles omvattend geheel. Heeft Hij niet gekozen voor de situatie waar ik mij nu in bevind? Waar in in verkeert? Wat denkt u geachte chef? De draad van het leven is dun, heel dun, vrienden."
En valt weer een korte stilte, misschien twintig tellen...
'Ik ging weg uit Recife daar ik de drang kreeg iets te doen voor de veroordeelden in het binnennland en kwam in contact met Josno Tavares, een bandiet die een bank had beroofd in Recife, en hij zag mij als een voorbeeld, een krankzinnige filosoof. Ik ging met hem mee en kwam tercht in Concurso en werd advocaat. Letterlijk de duivel van Tavares. Hij deed in opkopen van goud uit de mijnen van Bahia. Daar werd ik beschuldigd van paardendiefstal zoals ik u al vertelde. De ware paardendief was Tavares geweest, de gadverdomde ploert. Hij had het ros verhandeld en mij erin geluisd en verrraden aan Chico de Ossenkop. Dus... in het bos stonden de paarden te stampen en proesten met schuim op hun muilen, klaar om me uit elkaar te trekken. Dan kwam ik bij bewustzijn. Ik hoorde schoten en dacht wederom in onmacht te vallen. Ja, het was de bende van Padua, die de bende van Ossenkop griefde en vernederde, ze overhoop schoot als waren het pispalen, waarna ze mij bevrijdden en mijn riemen losmaakten. Zo werd ik gered van vierendeling. Was het een God oordeel? Ik geloof in deze dingen mijn achtenwaardige senhor Catunda. Ik geloof in de heilige drie-eenheid en de stemmen van de Orixa's, de heiligen van het Candomblé. Ja, vaak sprak ik met hen en ze gaven mij kracht en wijsheid. Gelooft u mij senhor? Maar toch vroeg ik me steeds af: waarom werd mij het leven teruggegeven? Ja, het leven is een gift, en zo kwam ik terecht bij de bende van Padua en werd zijn raadsheer...' U vraagt mij of het een eer was voor Padua te rijden? 'Tuurlijk, in die tijd moest ik me neerleggen bij de wet van Padua, doch beste senhor Catunda, soms dacht ik, ben ik wel goed bezig? Of ik wilde overlopen? Ja, ik dacht er wel eens aan, om naar u bende over te lopen, want de standpunten van Padua waren niet altijd helder. Ten slotte wat is het belangrijkste? Nu, Padua en de zijnen waren voorstanders van de republiek Brazilië. U, senhor Catunda was tegenstander en is het nog steeds niet zo? Waarom? Wat is er veranderd? De nieuwe republiek is niet veel beter dan de oude monarchie, ziet u? De rijken van nu halen alles weg bij de armen en de armen van toen waren net zo arm als die van heden. Hier in het noordoosten van Brazilië, zeker in de caatinga (droogste gedeelte van de sertâo met doornige struiken en vlijmscherpe twijgen) kan je niet alleen leven van wat maniokmeel of quixaba (struik met grote doornen en eetbare blaren en vruchten). Begrijpt u senhor? Ze laten de arme mensen meer en meer belasting betalen, de opstanden zijn daarom het gevolg. De revoluties die waren er en Canudos was een voorbeeld. Vele cangaceiros rijden nu senhor Catunda. Het zou en voorbeeld geweest moeten zijn, doch de bendes die vechten tegen de armoede en onderdrukking zijn aan het regulariseren. Snapt u? Hoorde u ook dat de bende van Sebastiâo Pereira... Alagoas onveilig maakt? Aha, en dat er een jongen meerijdt die de duivel in eigen persoon lijkt te zijn? Hem die ze Lampiâo noemen? En een groot leider zal worden? Het is toch geen encyclopedie? Want waar vechten we voor? Gerechtigheid? Ja! Daar vechten we voor mijn beste senhor Efraim Catunda!'
Er viel weer een korte stilte, misschien tien tellen.
"...de mannen stonden geruisloos en de vrouwen durfden niet te kijken. Ik werd met handen en voeten met leren riemen vastgebonden aan het hoofdstel van de paarden. Alleen de klop op het achterflank van de paarden scheidde mij van de dood. Wat voel je als je, een geweldadige, laat ik zeggen afschuwelijke groteske dood tegemoet ziet? De dood kan zalig zijn voor sommigen, maar een overwachtse dood is als een vallend blad. Ja, de Jezuïeten leerden mij ooit dat sterven niet slecht is als het maar met een reine ziel gebeurde. Die paters waren te vroom en zochten hun uitwegen in het leven na de dood... Aha, sterven was goed als je maar goed geleefd had, met een moraal, menselijkheid, ja, dat zeiden de zwartrokken. Maar hadden 'zij' dit wel zo gedaan, was hun rol in de missiedorpen waar ze de indianen beschermden geen paradijzen voor hun lust tot de christenleer? Waarom ik dit allemaal aanhaal? Vergeef me waardige senhor Catunda. Aha, dit terzijde achtenswaardige chef. Neen, sterven is moeilijk, ten minste als je nog vele vragen in het leven hebt, als je hersencellen nog volop bezig zijn met het regelen van de deeltjes. Mag ik gaan zitten mijn geachte chef? Ik voel me duizelig... ik... dank u senhor Efraim Catunda... duizend maal!"
Er valt een korte stilte, misschien dertig tellen.
"... ik staarde naar de felle zon en opeens gebeurde er iets vreemds. Het was of ik wegzweefde, ik viel in onmacht, bewusteloos. Ver weg hoorde ik klanken van een zweverig iets, misschien vogels? Dacht ik. Ik ging een lange weg naar beneden langs manga bomen en gele struiken. Ik had een gevoel van zaligheid en kwam terecht in een kamertje dat ik me goed herinnerde. Het was stoffig en vol sfeer, het huisje van mijn grootvader. Ik zag hem roeren in een ijzeren koffieketel, en hij kookte eieren zo hard, dat ze paars werden, en zag hem kippen de nek omdraaien Ik zag de oude hond 'Jeremaya' die zich lag te krabben en vroeg de ouwe waar mijn ouders waren. Hij vertelde me dat ze vertrokken waren naar andere oorden. Ik was een wees en de oude man was mijn padre. Ik zag de koude gezichten van mannen die binnenvielen in het huisje en mijn grootvader met scherpe de kop insloegen... gerechtigheid noemden ze dit, want, zeiden ze, mijn grootvader was een dief die goud roofde van de andere zoekers. Ja, mijn grootvader was een boef. Nou ja, in die tijd was het noorden van Bahia geen paradijs en nog steeds niet en boeven waren soms gewoon goeie mensen chef.. begrijpt u? Ik was acht jaar... beste chef Catunda... ik wist te vluchten. De mannen lieten mij begaan, want de waarde van dit rotjong was miniem. Ik beklom een boom en bleef daar de hele nacht en de volgende morgen zag ik de 'rivier van de dood'. Ik was nog steeds in mijn visoen. Ik was nu ouder, achttien De indianen hadden mij niet gevonden tussen de dichte struiken... wel de mannen van een volk van zwarte slaven die in de bossen leefden en zich 'strijders van Zumbi' noemden. Een man met een rode band rond zijn hoofd sprak me aan en zei dat ik met hun meekon of mijn eigen weg gaan, ze zeiden dat ze rijke boerderijen gingen beroven en terughalen wat hun was ontstolen. De blanke zal moeten boeten! ja, dat zeiden ze senhor Catunda... Er was een neger genaamd Dodo, die zei dat ik hún amulet zou zijn, de blanke mens, want ik had iets goeds in de ogen. Doch ik besloot mijn eigen weg te gaan... en kwam terecht in een klooster van de Salesianer paters. Daar ontmoette ik een pater genaamd 'Fritz' bijnaamd 'de zwitser' en had met hem lange conversaties. De man was lang en mager en bleek zoals u nooit gezien hebt en droeg een kleine zwarte vilten pet op zijn kaal hoofd, die hij berét noemde. Hij zag dat alles in het leven een opgetogenheid was. Hij was het tegendeel van de andere paters, mede door zijn stelling dat de mens vrijheid moet hebben en een geest die beslist over het doen en laten. Wil je in armoede leven? Goed! Maar wordt dan geen geestelijke, ga en verbeter de wereld mijn zoon. Ja, dat zei de man en ik ging in een kano naar andere delen van de wildernis..."
Catunda luistert naar zijn verhaal: 'Ga je verder, of...?' En na een slok water vervolgd Francisco Gato zijn verhaal dit hem moest redden, volgens zijn zienswijze...
"... ik kwam terecht in Quixada, in Ceará. Daar werd ik in een kerker geworpen door de plaatselijke politie, beschuldigd van moord op een hoer waar ik een relatie mee had. Verbazingwekkend kreeg ik een advocaat toegewezen; Theodorus Rios, ja dat was zijn naam, een man met een lang gezicht en een dik boek. Hij vertelde dat de verdediging van het leven een harde zaak was. Hij had al velen gered van de dood, zelf parasieten, doch mijn zaak was hachelijk te noemen. Hij zei me ook dat gedroomd had mij te ontmoeten, ik, de zwerver die een hoer nam en om zeep bracht. Ik? Ik kan mij niets herinneren. Ik was de onschuld zelf, droomde ik? Neen, ik was gekomen met kano's van over de woeste rivieren en trotseerde de aanvallen van bendes en stammen. Ik zag mijn vader die zich als piraat had vermomd en hij zei: '... de zee is de veiligste plek, wordt piraat zoon, de weldoener van zijn ziel. Ga naar Forteleza, Sâo Luiz, Salvador, Ricife of Maceio en proef van het zilte water...!' Mijn vader, een gewezen boekhouder, nu piraat. Maar hij verdween weer snel, het was de lucht die stonk en '... je hebt nog de groeten van je moeder', schreeuwde hij nog grimmig. Nu, de advocaat die ik kreeg toegewezen was een goeie man, die als een schim naast de tafel stond. Hij zei me dat de mogelijkheid op redding nihil was en dat ontsnappen de enigste optie was. En daar ik zijn medeleven had hielp hij mij te ontkomen, door de bewakers de keel door te snijden. De reden voor zijn daad begrijp ik nog steeds niet en later kwam mij ten ore dat men hem, Theodorus Rios, had opgehangen. Ja, ik moest haast wel een soort charisma hebben senhor Efraim Catunda, grote leider, dat niet te verklaren was, maar dat mij wel beschutte tegen de dood. En zo wist ik te ontsnappen uit Quixada, senhor Catunda..."
"...Nu moet u weten dat Efraim Catunda een zwak had voor vrouwelijk vlees. Diezelfde nacht nog werd hij dan ook verleid door Isabella en alles kwam weer goed, en ze werd beschermd door een medaillon dat Catunda om haar gehavende hals bond met daarin een foto van zijn moeder. Gadverdomme! Voor hem 'was het duidelijk dat ik, Francisco Gato, zijn minnares had verkracht, ik, de man die hij zijn vertrouwen had geschonken als een 'allesweter, en mij toen niet doodde. Nu had die man zijn vertrouwen geschonden en daar stond in de bendewereld maar één straf op; de dood. Ik zou bij het doorbreken van de dag overgeleverd worden aan de mooie cactus. Ik zou vastgebonden verschrompellen door de zon en de armoedige hongerige sertâo-insecten. De doornen van de cactus zullen mijn lichaam folteren, net als de doornenkroon van Jezus Christus de verlosser. Ja, dat zei Catunda: 'Je zult sterven, velen malen erger dan Christus!' Ik had het niet anders verdiend. Ik was een afgebrokkeld mens, niet meer waardig te leven in deze wereld, en vooral niet in die van zijn sublieme bende. Hij vroeg mij of ik hierop een antwoord had... of ik nog iets wilde zeggen voor ik stierf. Ja, ik wilde iets zeggen, een betoog houden, want ik was niet wat hij dacht dat ik was. Ik Francisco Gato. Ik had besloten dat mijn pleitrede een goede moest zijn, overtuigend en eerlijk, gefundeerd op mijn intellect en gericht op de zwakke punten van Catunda. Ik deed mijn best. "Luister... senhor Catunda, grote chef van de wildernis, naar mijn verhaal, dan mag u oordelen. Ik zou u hiervoor ten zeerste erkentelijk voor zijn. Ook de andere mannen mogen luisteren en hun oordeel geven, dit naar hun eigen geweten. Maar dat van u, geachte leider van de bende zal doorslaggevend zijn, want u bent de grote wijze chef. Ziet u, het leven is een dunne draad als die van en gesponnen web, en ik weet dat u vaak gevangen zat in webben en dat u er steeds weer uit wist te ontsnappen... Neen, niet alleen door kracht, doch mede door slimheid. Ja, u bent een waardige man, listig en mentaal geruisloos als een hongerige panter. Ik zeg u, ooit werd ik veroordeeld daar ik iets gestolen zou hebben, een paard. En wat is er erger dan het stelen van een paard? Het was een mooi ros met lange rode manen, en hoe gaarne ik het ook wilde hebben, ik was niet de schuldige. Ik werd veroordeeld tot invierendeling door paarden. Dat was twaalf jaar geleden senhor, toen u senhor Catunda nog niet samen reed met Padua. Ik was toen een nederige funcionaris in het gehucht Concurso. Ik was een eerlijk man maar het lot bepaalde anders. Ze brachten naar de plek in het woud. Het waren de mannen van de bende van Chico de Ossenkop, herinert u zich die benden senhor Catunda... mijn beste...? Chico de Ossenkop? ja, hij was een beul, een slecht ens. Hij wist ook dat ik het paard dat hém toebehoorde niet had gestolen, maar hij moest een slachtoffer hebben en had een hekel aan mijn schranderheid en daarom werd ik uitgekozen en veroordeeld tot het uiteenrijten van mijn ledenmaten..."
KORT VERHAAL 'HET DOORDACHTE PEIDOOI VAN FRANCISCO GATO' door Storyteller deel 1
Voor ik de reis voortzet op weg naar de 'Zeven Steden' in de staat Piauí, wil ik met een kort verhaal aansluiten op het 'cangançeiro' item. Dit verhaal komt uit mijn boek ''Zoals de doornen van de Xique-Xique" 2002.
illustratie: Alfredo Aquino
Het is 1920. 'Ik ben ter dood veroordeeld. Ik, Francisco Gato. Morgen, bij het opkomen van de zon zal ik op een Xique-Xique cactusbed geworpen worden. Men zal me vastbinden op de rotsachtige grond en ik zal langzaam sterven met de doornen van de mooie cactus in mijn tere lijf. U zult zich natuurlijk afvragen wat de oorzaak is van dit geweldig ongerief. Ongerief? Laat ik het liever een kwelling noemen. Neen, ik was niet bang voor de dood, maar wilde waardig sterven, niet als een bandiet, die het niet verdiende. Ik was fout, laat ik zeggen, verrast door lust en vlees. Diegene die me liet doden was Efraim Catunda. Luister... Ik was ooit lid van de bende van Silva Padua. Het verschil tussen de bendes was dit: die van Catunda vocht voor de armen, tenminste dat zei hij, en tegen de grootgrondbezitters, die hier op de grens van Piauí en het westelijk puntje van Pernambuco de macht hadden. De Fazendeiros, de grootheren in hun pompeuse villa's en landerijen vol met suikerriet en vee, waren de heilige voorstanders van de republiek van Brazil, net zoals Padua. Aha, hier komt het toegangkelijk punt; politiek! Doch Efraim Catunda was van een ander kaliber, een spartaan, hard en meedogenloos. Hij stelde, dat de republiek een belediging was voor het volk. Er moest weer een keizerrijk komen in Brazil, ja, een macht van deugelijkheid. Het probleem van de slaven bleek eveneens niet te werken. Waar zijn de vrije slaven? Aha, velen zeiden dat ze het beter hadden toen ze slaaf waren. Catunda was ook de vriend van de heerboeren, ten minste als ze voor hem beefden en betaalden, want zijn bende was berucht. De strijd, heeft zich niet alleen politiek ontwikkeld, maar is ook een conflict geworden tussen de bendeleiders, zij, die vroeger samen reden tegen de onderdrukking van het kapitaal. Luister; op en dag vond er een strijd plaats te Paulistana, daar bij de bergen, die men 'de twee broers' noemt, tussen de bende van Padua en Catunda. Het was een harde confrontatie, geloof mij, en aan beide zijde vielen tientallen doden. Ik overleefde het en werd gevangen genomen, daar Efraim catunda wist dat ik een soort 'raadgever' was, doodde hij mij niet. Ja, ik was een inschatter van dingen die Catunda vermoedde en waar hij geen raad mee wist. Hij kende me van vroeger, want ik reed toen samen met hem én Padua. In zekere zijn werd me vergiffenis geschonken als ik me zou aanpassen aan het regime van zijn bende. Kijk, politiek gezien intereseerde het mij totaal niet, want beide partijen, waren een grote diepe put wat betreft het probleem. Er was maar een standpunt en dat was macht. Sommige mensen willen alleen macht! Ik had Padua, waar ik toen voor reed, er vaak op gewezen dat de strijd hopeloos was, die de bende's totaal niets opleverde, niet voor het keizerrijk, noch de republiek. Ook Efraim Catunda had ik nadien vele malen onder vier ogen erop gewezen dat de armen beter af waren als de twee bendes samen gingen, en een deal sloten, om samen te vechten tégen de macht van het grootgrondbezit en kapitaal. Doch, luister goed, het leek vaak alsof ik tegen een mandacaru (reuzencactus) stond te lullen. Dus... Ik werd geaccepteerd door Catunda, ik werd zijn raadgever, ja, tot het meoment dat ik de grote fout maakte en capituleerde. Ja, ik noem het nondesju capitulatie! Voor het vlees van Sinha Isabella. Als ik op dit trieste moment aan haar denkt dan wordt ik weer warm van binnen en krijg ik dat tintelend gevoel in mijn genitaliën. O mijn God! Sinha Isabella. Ja, het euvel was; ze bleek de enige vrouw in het kampement én de minnares van Catunda. Laat ik stellen; zijn persoonlijke vleesklomp, want liefde bleek uitgesloten, aldus volgens mijn kijk op de wereld. Ik moet toegeven dat ik haar geneukt hebt en zeer genoten, doch ik was het niet die haar verleidde. Zij, de goddelijke vrouw was het die mij inpalmde en me meenam naar haar grondbed, toen de bende uit was gereden om een overval op een naburige grootgrondbezitter te verwezelijken. Alleen de ouwe doofstomme Juan Lombo was achter gebleven en lag te doezelen in het maanlicht. Isabella nam me en ik kon het niet helpen. Ik wist dat het en uitdaging was, een gevaar dat mijn dood kon betekenen; doch waarom is het vlees zo zwak? Waarom wordt een gedeelte van de hersenkwabben uitgeschakeld? Die van het achterhoofd geintensiveerd? Ik werd bevangen door het begeerte-syndroom; mijn dierlijke impulsen kwamen bij me boven. Ik had alleen oog voor de lust, en vergat de wereld rondom mij. En, vergeef me God dat dit een zwakte is van de mensheid. Sinha Isabella was, laat ik zeggen een 'waar genot' en zij genoot als een vrouw die haar eerste orgasme bereikte. Neen, ze was als een ratelslang en bereikte dit al snel de de geringste aanraking van haar hals, oren tepels of haar clitoris. Ze was de merrie van de sertâo en ik genoot intens en was nog nooit zo gelukkig in mijn gevoel, dat misschien de oorzaak was van spanning en avontuur, dat in mijn leven een beduidende rol speelde, als wel de mogelijke onverwachtse terugkeer van Efraim Catunda. Wat ook gebeurde, ik lag verstrengeld en mijn orgasme leek onuitputtelijk, ja, verder dan de ondergaande zon of de stroom water die de Sâo Francisco meevoerde. Ik hoorde van verre het paardenhoeven geroffel van de bende, maar ik verloor me in haar, en zij? Ze was doof en blind en alleen haar clitoris was het mikpunt en ze schreeuwde: ' O mijn liefde... mijn hart.... mijn Francisco Gato! Ik wil een kind van je... je bloed!' En zo werd ik gevangen in de grote web met mijn zwaard in haar schede. Ja, zo gebeurde het. Het was Catunda die mij persoonlijk van haar aftrok, en hij sloeg me hard met zijn rijzweep in het gezicht zodat het een bloedmasker werd, waarna hij tegen twee van zijn mannen 'luciferdoos' en 'Dikke Jan' zei me vast te binden. Aan Isabella vroeg hij uitleg en sloeg haar langdurig zodat haar mooie gezicht veranderde van schoonheid naar een bloedig geheel dat vele littekens naliet. Ze vertelde hem dat hem dat ik haar verkracht had. Ja, de hoer, vergeef me dat ik nu mijn eerder genot zo omschrijf, wat er bestaan ook goede hoeren, lieve onschuldige vrouwen, maar zij was ... een negatieve hoer, een onderdanig egoïstisch stuk vuil!..'
Vier uur in de middag. Als ik aan het einde van de Avenida Liberdade kom, zie ik Nelson, een kleine jongen van elf jaar huilend tegen een muur zitten. Beroofd van zijn geld, vijftien reais (4.50 Euro). Nelson is schoenpoetser, die om zijn familie te steunen, door het centrum zeult met een kistje , waar hij op zitten kan en zijn materiaal in heeft: enkele doosjes schoensmeer, poetslappen en borstels. Hij vraagt één real, een schamel tarief. Nu draagt hij de last van de betonnen stad, het verdriet. Ik vraag hem naar de dief: 'Twee jongens op mountainbikes,' zegt hij droevig en verward. Het geld dat ik hem geef troost hem enigzins, meer een verlichting van het financiële, zijn ziel heeft namelijk en ander gevoel. Dit is het verval van de grote stad, de betonwoestijn waar het iedere dag voor velen een vuurzee is. Hij veegt zijn laatste traan weg en kijkt mij schuw aan, en mensen die langskomen kijken óns aan, want ik voel hun ogen prikken in mijn rug, zoals het rapier van een zeerover. Nelson is één van de vele actieve ondernemers, vele anderen zijn autoruitenwassers of snoepverkopers, die bij stoplichten automobilisten proberen over te halen iets te kopen en op deze manier geld bij elkaar te krijgen. Ook is er een acrobaat op een stuntfiets, die jonglerend met ballen als een soort paljas optreedt en zorgt, dat hij geld int vóór het licht op groen springt. Hij lacht met zijn geschminkt gezicht en had artistiek gezien beter verdiend. Uit menselijk oogpunt is de man, die in een oud invalide wagentje tussen de auto's door manouvreert net zozeer een artiest, anderzijds een muskiet in een bedriegelijk web, het labyrint der stikkende auto's. Niet ver van Nelson's tranen, op het Praça (plein) Joâo Mendes, zie ik de jongedames tegen muren hangen, buurthoertjes, blank, halfbloeden en negrinnetjes, sommigen knauwend op kaugum. Hun prijs is tussen de vijftig en vijfenzeventig reais, zijn beeldig als dagvlinders en slank als en sierlijk als zeepaardjes, met provoceerende borsten, korte rokjes en een gulzige verleidelijke lach, en ik zet het op mijn notenbalk. Om de hoek ligt de 'pastelaria', die wordt uitgebaat door Koreanen, waar ik een 'pastel palmito' (in olie gebakken deegbroodje met palmhart) bestel en een fles koud bier om mijn dorst te lessen. Een blonde vrouw van in rond de vijftig, die naast mij zit, eet háár broodje, drink met genot haar bier en trekt aan een sigaret als bevindt ze zich in en nachtclub op een andere planeet. Mannen spelen op gokkasten of staren voor zich uit, vrouwen lopen in en uit voor sigaretten en suikerrietstengels persen zich door het elektrische molentje, waarna het vocht uit de trechter vloeit, het sap van de zoete stengel door engelen gegeven. Ik betaal en slenter naar onder de straat uit en kom op het Praça de Sé. Het plein is uitgegroeid tot een waar pandemonium, een schouwspel van kwelende eufemistische geloofspredikers, straatverkopers, zingende mannen uit het noordoosten van het land die de muziek van Luiz Gonzaga (overleden forró zanger) aanbidden,waterijsverkopers, een kapper die ook baarden scheert als stond hij in een gedistingeerde zaak in Parijs, zich niets aantrekkend van het tumult om hem heen, schoenpoetsers en mensen met houten borden op hun lijf gebonden, die vermelden waar goud te kopen en verkopen valt. In het midden van het plein bevindt zich een politiepost, van waaruit men stieken alles gaande slaat. Het zijn gluiperige mannen in blauwgrijze pakken en zware zwarte laarzen, en revolvers in de holster, niet ziende wat ze moeten zien en hard optredend tegen de straatkinderen, die uit noodzaak pikken van de passant. Hard optreden betekent: slaag, verbrandingen en transporten naar jeugdinrichtingen. Velen huilen, anderen zijn sterk en ontsnappen uit de handen van de regeringsbeulen. En God? Ziet toe.
Beste mensen, Op dit blog probeer ik een beeld te geven van Brazilië zoals ik het heb leren kennen. Dit doe ik door middel van reisindrukken, gesprekken, columns en korte verhalen. Ik zal nader ingaan op recente gebeurtenissen, in de context van politiek, maatschappij en cultuur. Mijn eerste bezoek aan Brazilië was in 1990 en sindsdien heeft het land me geïntrigeerd, niet minder het volk. Ik reisde van het zuidoosten tot Amazonas, van Mato Grosso tot het noordoosten en het zuiden, het andere Brazilië, het land van de gaucho. Al deze reizen deed mijn geest versterken in een tijd dat ik op zoek was naar nieuwe wegen. Het gaf mij inspiratie in mijn levensvisie, mijn muziek, schrijven en schilderen. Ook is het een lofzang aan mijn oom, de eigengereide Maastrichtse pater Tum Pieters, die in 1958 vanuit Antwerpen naar Brazilië vertrok om er te werken onder de armen. Hij deed dit tot zijn dood in 1998. Hij was een dichter, en had zijn stelling dat de Noormannen reeds in Brazilië waren vóór de Portugezen. Hij schreef over het 'messianisme' en had een eigen idee over de geloofsvisie. Het zijn boeiende onderwerpen, die zeker in mijn verhalen zullen opdoemen. Ik zal veel spreken over de oorspronkelijke bewoners: de indianen, die samen met de zwarte slaven Brazilië maakten. Over de caboclos en zigeuners, tot aan de laatste immigranten. Over Candombé, de rijke cultuur, de vertakkingen: macumba, umbanda, waar de Afrikaanse ziel nog aanwezig is. Ook zal de muziek aan de orde komen, het braziliaanse ritme. Ten slotte draag ik dit alles op aan het hele braziliaanse volk, en saudade is het woord.
wordt vervolgt...
Foto boven: tweeluik 'Indios' , Itaborai, RJ, Brasil - Wayn Pieters (storyteller) onder: jongeren van de Xacriabá stam, noord Minas Gerais in het 'Museu do Indio' te Rio Storyteller & Zé, in het plaatsje Tanguá bij Rio de Janeiro
Aposentado com câncer não consegue se tratar em hospital público Nem com laudo a internação é aceita
In the treatment of lung cancer two years ago, retiree and resident of Covanca, in São Gonçalo, RJ, , José Borato Evangelista, 57, had another negative report: a metastasis - formation of a new tumor lesion from another - cerebral and lumbar . Even with the pathologies, the retiree can not be admitted to any hospital.
Schietpartij tijdens een mega-operatie op de ochtend van vrijdag (16) door de militaire en civiele politie in Complexo do Viradouro, in Santa Rosa, ten zuiden van Niteroi. Bij een minderjarige werd een pistool kaliber 9 mm, en een radiozender, en verdovende middelen, in belsag genomen. De drugsoorlog neemt grotere vormen aan. De dealers zijn, gezien de slechte situatie in Rio waardoor hun verkoop achteruit gaat, uit op andere middelen zoals beroven van voetgangers en winkels.De economische situatie is zeer slecht in de staat Rio de Janeiro. Voedselprijzen rijzen de pan uit. Veel werklozen waardoor de criminaliteit hoogtij viert.
Als de rivier weer in haar normaal doen is, is het tijd voor het 'almoço' het middagmaal. Het menu is helaas hetzelfde: bruine bonen, spaghetti, stukjes kip en een of ander raadselachtig vlees. De een zegt dat het jacarévlees is, de ander van de tapir, weer een ander raadt naar apenvlees. Mensen drommen rond de tafel en achter ieder stoel staan minstens vier personen te wachten dat de tafelgast klaar is. Ik wacht geduldig dat er meer ruimte is en eet weinig. Aan de scheepsleuning hangend overdenk is dit alles; water, bomen, hutten,arme stakkers, caboclos, Indianen, water, bossen en af en toe een vogel of vlinder. Waar zijn de alligators? Panters? Tamandoa? (grote meiereneter), waar is de cobra? Ja, ze lijken verborgen in de ingewanden van het moederbos. En de bosgeesten? Zullen ze bescherming bieden? Zoals Curupira, de ontzagwekkende, die mensen het bos insleurt, voor altijd verloren. Doch zou hij de arme caboclo beschermen tegen de indringers, de vernielzuchtigen? We varen langs beboste eilandjes en ik zie de kano's met vrouwen en kinderen, peddelend alsof hun leven er van af hangt, en is dat geen snedige uitdrukking? Vanaf de boot worden spullen in het water geworpen, kleding, voedsel en de kano's gaan er als pijlen op af. Ze kennen de boten en weten dat er altijd passagiers zijn die aan hun denken.De kinderen zijn handig en geboren in de lichte boomstammen kano's, die waggelend, doch met een vloeiende lijn over het water glijdt. Ze zijn de kinderen van de caboclo en Indiaan, de natuurmensjes, die dansen met de roze dolfijn.Intussen is de bonkige cachaça drinker zich aan het roeren. Hij laat zijn schijnbaar menselijke zijde zien als hij de baby van van mijn hangmat-buren probeert op te vrolijken, wat het niet al te gemakkelijk afgaat. Het kindje schreeuwt als een geslagen mensje. De ouders vinden het maar niets.Zo nu en dan kijkt hij me aan met een sceptische blik, maar heeft tot nu toe nog geen moeilijkheden gemaakt. Ik ben voorbereid.
Op het achterdek ontmoet ik weer de oude man met het uitpuilend oog. Dit was nu nog roder en angstwekkender. De man heet Lúis Antonio en komt uit de buurt van Santarém, waar hij langs de oever in een hutje leeft samen met zijn dochter. Lúis was visser. De ontsteking heeft hij sinds twee weken en gaat nu naar Belém om een soort heksendokter te bezoeken. Hij vraagt me of we al in de baai zijn, doch we zitten nog steeds enkele uren van Belém, nu op de Tocantins rivier, nadat we de Pará achter ons gelaten hadden, en eerder de Amazonas. De bootsman loods zijn boot door het labyrint van waterweggetjes, langs kleine eilanden en dan langs het grote van 'Marajó'. Het is rond halftwaalf als we de haven binnenvaren. Ik voel me goed, na toch de laatste dagen last van koortsaanvallen te hebben gehad. Ik ga de drukke kade op en zie de vele aasgieren die het vuilnis inspecteren, ik zie de mensen, fruit, mooie vrouwen, en Indiaanse gezichten. Ik ga op zoek een hotel en kom terecht in 'Central'. Een oud gebouw in het centrum. Op de kamer bekijk ik me eens goed in de spiegel en constateer dat ik kilo's kwijtgeraakt ben sinds Manaus. Op straat ontwaar ik een kraampje met vis en neem een broodje kreeft met driedubbel portie 'mostarda', (een soort piccalilly) om mijn honger te stillen en daar ik verlangde naar iets zuurs, en ik eigenlijk dagenlang zo goed als geen voedsel binnengekreeg.
Het is zondag in de stad van de 'mangueiras' de mangabomen en ik slenter langs de straten waar hippies op de grond hun sieraden, ammuletten en ander spul proberen kwijt te raken. In een eetbar kom ik de boot-medereiziger weer tegen, die op zoek was naar een job als huisschilder in Belém. Hij rraad me aan naar een dokter te gaan, daar ik er slecht uit zie. "Misschien heb je wel Malaria,' was zijn conclusie. Later ontmoet ik de man nogmaals en probeert geld los te peuteren voor een goede cocaine deal. Het wordt me een beetje te gek en maak hem duidelijk dat hij nu snel moet verdwijnen uit mijn gezichtsveld. Hetgeen hij mij vreemd aanstarend accepteerd. De dag erop bezoek ik het oude Belém, want ze hier 'Cidade velha' noemen. Nu loop ik langs de rivier en dokken waar de oude Portugeese huizen zichtbaar zijn, hier langs de haven liggen de pitoreske boten met een veelvuldig cargo: papegaaien, parkieten, apen, schildpadden, trossen bananen, zakken met castanhes en enorme melancias (watermeloenen). Niet ver vandaar bevindt zich de 'Ver-o-Peso, de markt wat zoveel betekent als: Zie het gewicht. Hier is van alles te koop, de Amazonae-markt bij uitstek en vanwaar uit de wouden van alles wordt aangevoerd. Velen soorten vis zijn verkrijbaar en de tipische amazonas producten zoals, Acai en de fruitsoorten Bacuri en Pupunha, Mangas, Pompoenen, Papaja, Abacaxi (ananas) en Cajú. Ook kan men traditionele gerechten veroberen zoals Tacacá. Je moet er wel poen voor hebben en de arme donder is hier van uitgesloten. Ook zijn op de markt de 'Jacaré slagers'. Daar liggen de alligatoren met dichtgesnoerde muilen en vastgebonden poten te wachten op de koper, die het beest aanwijst, wat dan prompt wordt afgeslacht. Aha... hier zegt men dat het krokodillenvlees, zeker dit van de 'jacaretinga', goed moet zijn voor de gezondheid, en men zegt dat de arme bevolking met regelmaat dit vlees eet, maar de jacaré heeft nog veel andere voordelen: van zijn verpulverde knoken wordt een soort meel gemaakt dat rijk is aan vitaminen. Voor mij kan men de dieren het best in de rivieren laten, waar de arme caboclo-visser en Indiaan zeker gebruik zal maken van het vlees, van de woestelingen der rivieren.
Ik loop langs de kruidenmarkt, met de wonderdoeners, medicijnen tegen maagklachten, verlamming, reumatiek, slangen,- en spinnenbeten, inwendige bloedingen, bronchitis, dysenterie, tumors, spierziektes, menstruatieklachten en impotentie. Ik zal wel een hoop vergeten zijn, God vergeef me, Oxalá me-disculpa, maar dit zijn de stallen van de toverdokters met hun wondermiddelen, hun magie van het onmetelijke, het geloof in de heling door trancendente krachten. Daar zijn dolfijnogen, krokodillentanden, gedroogde huiden van de kameleon, boskatten, gordeldieren, miereneters en vleermuizen, en de kurkdroge koppen van slangen en jaguars, schedels van watervogels en staarten van pijlstaartroggen en gordeldieren. Dit alles moet dienen tegen allerlei kwalen en ik vraag me dan ook af of de oude man met zijn ontstoken oogbol híér op zoek was naar een middel tegen zijn kwaal. Het is een oud gegeven want de Indianen hébben hun planten en kruiden, ze hébben hun kennis en hier op de markt zal menig middel wel eens improductief kunnen zijn, maar vaak is de diepgang van het 'onbekende', een welkome hulp. Hier in Amazonia is de mystiek een middel en velen planten zijn weldoeners en genezers van kwalen. Ik denk dat voor de vele hedendaagse ziektes hier antwoorden liggen, verborgen tussen de groene krachten van het woud en geesten....
Cornelis Verolme wordt in 1900 geboren als zevende zoon van een boerengezin in het dorpje Nieuwe-Tonge op het Zuid-Hollandse eiland Goeree-Overflakkee. Hij doorloopt de Ambachtsschool in Middelharnis en vindt emplooi bij machinefabriek Stork als hoofdingenieur. Na de oorlog schrijft hij een interne notitie waarin hij pleit voor een ingrijpende productievernieuwing om de 5700 schepen die tijdens de oorlog vernietigd zijn te vervangen. Het stuk valt niet op vanwege de inhoud maar des te meer door zijn aanbeveling hem op te nemen in de hoofddirectie. Als hem dit geweigerd wordt begint hij in 1946 in IJsselmonde een machinefabriek. Naar eigen zeggen met een startkapitaal van 15.000 dollar, zo vertelt hij aan interviewster Phyllis Night in het Amerikaanse praatprogramma Smalltalk, maar hardnekkig is het gerucht dat hij tijdens de oorlog scheepsmotoren voor de bezetter had verstopt om deze na de oorlog met veel winst en een even ruime persoonlijke courtage door te verkopen.
Economisch heeft hij de wind mee en zijn bedrijf groeit snel. In de eerste helft van de jaren 50 koopt hij werven in Alblasserdam en Heusden en in 1956 wordt de eerste paal geslagen voor de werf in de Botlek die zal uitgroeien tot de grootste en modernste van Europa. Het adagium van Verolme is: groot, groter, grootst en het tonnage van zijn schepen loopt op van 10.000 ton naar 30.000 ton. Maar bij Verolme moet het altijd groter. Hij voorziet dat er vraag zal ontstaan naar schepen van 100 en zelfs 250 duizend ton. Hij wil in de Botlek een superdok bouwen waar hij supertankers kan maken en op een gegeven moment heeft hij 80% van de Nederlandse scheepsbouw in handen. Verolme heeft lef en een neus voor innovatieve oplossingen. Een helling bouwt hij gelijk met een schip en het ene schip wordt gefinancierd met het andere. In de jaren 50 haalt hij de prestigieuze opdracht, om een Braziliaans vliegkampschip te moderniseren, binnen. Drie jaar lang wordt er op de Botlek aan de Minas Gerais geschaafd, geschuurd en gelast - een tijd die Verolme gebruikt om de contacten met de Braziliaanse ministerpresident Kubichek nauwer aan te halen. Deze wil een eigen koopvaardijvloot oprichten met in Brazilië geproduceerde schepen en Verolme wil dolgraag voet aan de grond krijgen in Latijns Amerika. Al in 1936 reist hij voor Stork naar Brazilië en wordt verliefd op het land. De inspanningen van Verolme bij Kubichek hebben succes: net als een Japans en een klein Braziliaans bedrijf krijgt het Verolme concern een voorlopige vergunning voor de bouw van een werf in Brazilië.
Ik had reeds enig succes, maar nu stond ik voor de vraag: waar moet die werf komen, schrijft Verolme in zijn memoires. Per boot onderneemt hij een oriëntatietocht die hem langs de oceaankust voert en in de baai van Jacuacanga valt hem de uitzonderlijke schoonheid van het gebied op. Hij vindt het hier zo mooi dat hij beslist aan land wil gaan. De zee was kalmer geworden en samen met twee anderen zwom ik naar het strand om op onderzoek uit te gaan (...) en reeds gedurende deze korte inspectie raakte ik er meer en meer van overtuigd dat dit een geschikt oord voor onze eerste buitenlandse vestiging van ons concern kon zijn. Tenslotte waren onze indrukken zo gunstig dat wij, terug in Rio, de stoute schoenen aantrokken en in beginsel de regering het voorstel deden aan de baai van Jacuacanga een werf te vestigen, Op deze voorslag wilde men wel ingaan, aldus Verolme in zijn memoires.
In de bedrijfsfilm Werf in de Wildernis wordt de keuze van de plaats nog heroïscher voorgesteld. Op het achterschip staat Verolme in tropenuniform de blik een weinig omhoog gericht, de begeleidende tekst luidt:niemand heeft iets in dit plekje gezien, alleen een Nederlander, een scheepsbouwer. 100 kilometer is hij langs de kust gevaren en tot hij zag wat hij zocht. Hij zag een baai ruim genoeg om een werf te bouwen en een nieuwe stad. Hij zag een werf in volle werking op de plaats van het oerwoud.
De waarheid omtrent de vestiging is helaas minder romantisch dan Verolme wil doen voorkomen. Manager op de werf Jan Broekhoven: Ik denk dat dit tot de legendes behoort want niet Verolme besliste waar die werf kwam maar de Braziliaanse overheid en de Brazilianen wilden hun zware industrie spreiden. De Japanners hadden net al een plek in Rio gekregen dus Verolme heeft deze plek gewoon toegewezen gekregen. Het is een prima plek zo aan diep vaarwater maar het was een slechte keuze voor een zakenman want alles moest aangevoerd worden over weg en water,aldus Broekhoven. Hij was een handig zakenman maar ook zeer naïef, zegt zijn vriend Ferry Hoogendijk thuis in zijn serre. Hij had met president Kubichek afgesproken dat de regering een weg van Angra dos Reis naar de werf zou aanleggen, 25 kilometer lang, en hij gelooft dat en vervolgens gebeurt dat pas in de jaren 70. Hij was gewoon te goedgelovig. Zo kwam het dat voedsel en voorraden uit Angra dos Reis, staalplaten uit Villa Redonda, en onderdelen uit Sao Paulo worden ingevaren. Daarnaast laat hij voor de bouw van de werf 2 miljoen kilo staal vanuit Angra naar Jacuacanga vervoeren. Kranen en persen komen uit Nederland net als de werknemers.
Pionieren in de rimboe
Zeventig Nederlandse werknemers en hun gezinnen vertrekken dat eerste jaar naar Jacuacanga. Voor de mannen is het een uitgelezen kans. Het is een avontuur en er is goed geld te verdienen. Maar als de mannen en masse bezwijken voor de verlokkingen van de Braziliaanse vrouwen die volgens oud lerares Ria Cruijssen lief, dienstig en zeer heet zijn, is het besluit om ook de gezinnen te laten overkomen snel gemaakt. Maar aangezien er wel een werf is en geen nederzetting, levert dit veel problemen op. Er zijn geen wegen, overal ligt modder, er is geen school en geen vertier. De gebouwde, A-, B-, C-huizen zijn status afhankelijk. De C-huizen zijn voor de ingenieurs bestemd. De B-huizen zijn voor de voormannen en de A-huizen zijn voor de arbeiders. Alle huizen hebben hetzelfde interieur. Alleen de kleur wisselt soms. Waren de vrouwen bij elkaar op de koffie zaten ze toch in hetzelfde huis. A home away from home.
Voor de kinderen is Brazilië het paradijs. Altijd mooi weer, het hele jaar door zwemmen in zee. Spijkers zoeken op de werf en geen school tot wanhoop van de moeders die steeds meer problemen krijgen met de vrijheid van hun kinderen. Ze kwamen in de tropen met kinderen van 12, 13, 14 jaar oud, weet Tine Reesink, die er een jaar verbleef. Ze kwamen in de tropen met kinderen die in de pubertijd waren en dan die mooie Braziliaanse mannen en dat mooie weer, houd dat maar eens in bedwang. Pas als er een school wordt gebouwd en een lerares wordt aangesteld gaat het beter. Zes klassen van gemiddeld 4 kinderen per klas. Kinderen van leeftijden van 6 tot 12 jaar zitten in een lokaal. De een leert lezen terwijl de ander al in de brugklas zit. Bij toerbuurt krijgen ze les van de lerares. De kinderen volgen het lesprogramma van de Nederlandse school zodat ze terug in Nederland gelijk weer de draad konden oppakken.
Leo van Steijn en Kor Verburgh werken sinds 1960 op de werf. Van Steijn (74) werkte de eerste 6 jaar op de helling voor hij de leiding kreeg van de leerschool op de werf, het opleidingscentrum van de arbeiders. Kor Verburgh (62) heeft gelast, stellingen gebouwd en aan de draaibank gestaan voordat hij als leerling-werkvoorbereider in de werkschool terechtkwam. De werkschool is een ruim schoolgebouw met leslokalen en een praktijkruimte. Vier gangen met kleine werkplaatsjes waar een paar Braziliaanse studenten leren solderen en lassen. Fonteinen van vuur geven aan waar leerlingen aan het werk zijn. Vroeger gaven we les aan 85 man tegelijk nu mogen we blij zijn als het er 20 zijn, zegt Leo van Steijn. Aan het eind van de gang heeft hij een kantoor waar aan de muur het statieportret van Verolme hangt. In de rechterhoek van de lijst is een klein bloemetje van lasdraad gestoken. Het portret is het beroemde statie portret van Verolme dat in de hoogtijdagen overal ter wereld op elk kantoor hing. Verolme -strak in pak- kijkt schuin omhoog, schipper naast God. Ome Cor, zegt Verburgh met ontzag in zijn stem. Als Leo met pensioen gaat of wordt ontslagen dan neemt hij dit portret mee naar huis, vervolgt hij. Het portret is niet het enige dat nog aan de oprichter doet denken. In het dorp naast de werf zijn twee winkels naar Verolme genoemd. Het zijn een sportwinkel en een café. Tandarts Paulo, boven de apotheek, afficheert zich nog steeds als ex-werknemer van Verolme en in de Avenida Cornelis Verolme staan de leukste huizen van Jacuacanga. Maar sinds de werf in buitenlandse handen is overgegaan worden de huizen niet meer geverfd en de werkgelegenheid is ook minder.
Als Bernhard (hier wordt denkelijk de corrupte prins bedoeld, noot storyteller) in 1959 de werf opent wordt de verwachting uitgesproken dat binnen twee jaar het eerste schip van stapel zal lopen. Door werknemers wordt vreselijk hard gewerkt om dat te halen. Nederlandse en Braziliaanse arbeiders beginnen om 6 uur s ochtends en gaan door tot 10, 11 uur s avonds om dan midden in de nacht weer opgehaald te worden om een probleem op te lossen. Er zijn onvoldoende kranen en meermalen komt het voor dat een groot stuk metaal door meerdere mannen opgetild moet worden. Ook zijn de wegen na regenbuien onbegaanbaar en worden de mannen in de bak van een shovel van huis naar de werf vervoerd.
Er zijn ook grote tegenslagen. Het is in eerste instantie de bedoeling de hellingen op het strand te bouwen maar als blijkt dat dit één groot moeras is, waar heipalen spoorloos verdwijnen, besluit Verolme het eiland Ilha de Moreno dat voor de kust ligt met dynamiet tot de grond toe gelijk te maken en de baai met het puin te dempen. Het dagelijks leven op de werf wordt de eerste jaren bepaald door twee maal daags een doffe klap voorafgegaan door een luide sirene.Na de explosie doken die gasten in het water en haalden de vissen, door de klap verdoofd, naar boven. Zo hielden ze er een lekker maaltje vis aan over, weet Kor Verburgh nog. Zoals toen gebruikelijk worden bij Verolme helling en schip tegelijk gebouwd. Vanuit het midden werden schip en helling naar voren en achteren afgebouwd. Waarbij de explosies natuurlijk een complicerende factor zijn. Oud-directeur Ton Resink: Het is natuurlijk wel een beetje lawaaierig en je moet ook wel oppassen, want bij elke ontploffing springt het steen in het rond en dan moesten we het schip weer steenvrij maken.Af en toe zijn de springladingen een beetje te zwaar en wordt de net gelaste dubbele romp van een schip door luchtdruk uit elkaar geblazen. Persoonlijke ongelukken doen zich niet voor.
De werf groeit naar 40 hectare en op de plaats van het eiland verreizen twee hellingen. Op de grootste kunnen schepen van 100.000 ton gebouwd worden, terwijl op dat moment in Alblasserdam het grootste schip slechts 35.000 ton meet. Dagelijks zijn er 5000 arbeiders aan het werk en de hele streek profiteert van de werkgelegenheid. Economisch gaat het goed in Jacuacanga maar voor Verolme is de scheepsbouw slechts van de inkomensstromen. Jan Broekhoven zegt: Misschien is er in sommige jaren meer verdiend op de geldmarkt dan op het bouwen van schepen want door de enorme inflatie en speculeren op de overnight markt konden er kapitalen mee verdiend worden. Kijk, de betaling van een schip gaat in delen. Als de romp ligt, als de spanten staan en als je zoveel ton staal bestelt dan krijg je geld en dan werd er vaak gezegd Dit target mogen we pas over een paar weken realiseren want dan komt er een correctie op de financiering en zo werd er handel gedreven. En daarom denk ik dat de werf gedurende een paar jaar secundair was terwijl het verdienen op de termijnmarkt primair was, aldus Broekhoven.
Hoewel de dagelijkse leiding van de werf in handen is van een Nederlandse en een Braziliaanse directeur komt Verolme 2 maal per jaar voor zes weken langs om zijn investering te bekijken. Niet alleen voor zaken maar ook voor zijn eigen plezier. Hij heeft een prachtige villa in Camorin, een kilometer of zes van de werf en bijna dagelijks gaat hij met gasten varen.Aan boord waren dan een aantal kelners en eten en veel drank weet Ria Cruijssen. Dan gingen we zwemmen en barbecuen op een van de 365 eilandjes in de buurt. Hoewel Kor Verburgh nooit mee is geweest bij zon natte lunch, zoals hij het met Rotterdams accent noemt weet hij dat Verolme dan altijd veel vis ving. Die werden door een Braziliaan aan zijn haak gehangen om Ome Kor het idee te geven dat hij veel gevangen had, lacht hij.
Bijna dagelijks maakte Verolme een inspectierondje over de werf. Gekleed in licht tropenkostuum met pet op het hoofd liep hij over de werf. Altijd een paar passen voor de rest van zijn entourage uit. Als hij langsliep stopten de arbeiders met werken, Verburgh: Ze gingen nog net niet in de houding staan maar ze hadden respect voor de man. Hij sprak met de mensen in het Nederlands maar ook in gebroken Portugees. Ik kende hem wel, zegt een man die leeft onder de bijnaam Canella Preto, zwart scheenbeen. Hij praatte met ons en vroeg of de lunch lekker was en dat we hem moesten waarschuwen als dat niet zo was. Verolme genoot van deze contacten en volgens vriend Ferry Hoogendijk was hij zeer gesteld op de werknemers die in meerderheid in het dorp naast de werf woonden. De eerste jaren betalen ze huur noch elektriciteit en zijn scholing en gezondheidszorg gratis. Door dit soort voordeeltjes dragen de (oud-)werknemers hem nog steeds op handen en tussen het poetsen van de buste door geeft Fernando Nacsiamento aan dat hij alles aan Verolme te danken heeft. Als hij hier niet naartoe was gekomen zouden we allemaal nog vissers zijn. Verolme brengt welvaart in de regio. Duizenden zijn financieel afhankelijk van de werf en zelfs nu nog, ruim 20 jaar na de verkoop van de werf heeft Verolme de status van halfgod onder de ouderen. niemand zal iets negatiefs over Verolme zeggen, waarschuwt Leo van Steijn: Werknemers zeggen niet ik werk bij Brasfels, zoals de werf nu heet, maar nog steeds zeggen ze ik werk bij Verolme en vroeger kon je zelfs op krediet kopen als je zei dat je bij Verolme werkte.En bij het standbeeld in het centrum van Angra dos Reis treft Nasciamento regelmatig kaarsjes aan. Er zijn mensen die hem vereren, hier komen bidden en hem zelfs om werk vragen. En op de werf wijst Ribeiro lachend naar het borstbeeld, dat bij het 25 jarig bestaan van de werf in 1974 is opgericht. Papa, dat is papa Verolme.
God geeft de vogels eten maar ze moeten er wel voor vliegen
Het motto van Verolme heeft een duidelijk christelijke signatuur. Voor de buitenwereld leeft hij naar de bijbel en verwijst er regelmatig naar maar volgens Ferry Hoogendijk wist hij zijn geloof te koppelen aan een gezonde dosis pragmatisme. Zijn relatie met zijn secretaresse, Anneke, zette hij na twaalf jaar om in een huwelijk waardoor het volgens Hoogendijk wel mocht en ook het zakendoen in Brazilië gaat hem goed af. Jan Broekhoven: Zaken doen op bijbelse gronden in Brazilië is onmogelijk zeker niet in een bedrijf zoals hij dat had. Want omkopen is volgens mij niet bijbels. Maar voor zichzelf kan hij verantwoorden omdat hij het over favoras, voordeeltjes, heeft. Maar volgens Broekhoven moet hij overal van geweten hebben want hij was alleen eigenaar waarbij ik niet denk dat hij persoonlijk geld, of iets anders, in de hand van een minister heeft gestopt, dat zal door iemand anders gedaan zijn.
Foto die ik maakte in Santa Teresa, Espirito Santo waar het recent ontdekt aapje in een soort quarataine verbleef voor nader onderzoek, naar zijn levensgewoontes dec.2007
Bij de inhoud zijn alleen de laatste 200 items weergegeven, mocht u zoeken naar onderwerp doe dit via 'zoeken in blog' op de linkerbalk. Het 14-delig verslag van mijn bezoek aan de Xavante stam kunt u opzoeken IN DE LINKER zoek BALK
Berichten die niet getoond worden zijn bereikbaar via het archiefvia de pijltjes onder aan het blog