Er blijft echter nood aan een interactieve website
volgens de avsg-principes en de A.A.AC.ZC.-principes voor het oefenen van
gesproken Nederlands (en andere talen).
Deze 25 dialogen voor de les Nederlands voor
beginners op het 0-niveau zou moeten gepaard gaan aan beeldmaterieel.Met powerpoint is dat mogelijk : klank en
beeld simultaan = audiovisueel.De
teksten worden nooit getoond tijdens de les!
Voor het afwerken van deze dialogen zou het nuttig zijn ze af te toetsen aan de
800 woorden van de Basiswoordenlijst gesproken Nederlands aan anderstaligen.Via een discussie op basis van deze gegevens
kan dan woordenschat geschrapt of toegevoegd worden.De cursus is alleszins geëvolueerd, zoals
blijkt uit het woord coal (kolen).Om
dat eigentijds te maken werd het reeds vervangen door kolen voor de barbecue.
Men mag zeker niet te ver gaan in het aandragen van meer woordenschat en zeker
zo weinig mogelijk buiten de 800!Weinig, maar grondig is hier op zijn plaats : less is more!
1J Ik denk
dat ik naar de kapper ga, G
2 G Voel je je goed genoeg om reeds buiten te gaan ?
3J O, ja.Ik wil mijn haar laten knippen
4G Ga je te voet of met de bus ?
5J Ik denk dat ik niet met de bus
ga.Ik ga te voet
6Het is niet te ver
7G Ga niet verder dan de kapper
8J Koop ik wat fruit, op de terugweg ?
9G In orde.Wat ga je kopen ?
10J Enkele sinaasappels en wat appelen
11G en misschien wat kaas
12J Neen, schat.Koop geen kaas
13Ik kocht er reeds eergisteren
14J In orde
15Ik zal geen kaas meebrengen
16H Knippen, mijnheer ?
17J Ja, a.u.b.
18H Hoe wenst u het, mijnheer ? J O, kort onderaan en opzij
19 H Nog iets anders, mijnheer ?
20Wil je een shampoo ? J Neen, dank u
Grammaticale structuren
1H Ik ben
bevreesd, dat je wat zult moeten wachten, mijnheer S
2Ga zitten, a.u.b. J Dank u
3B Dag J.Hoe gaat het vandaag
4JIk voel me goed, dank u
5Ik ben gisteren gaan werken
6B Hebt u de manager gezien ?
7J Ja, ik zag hem gisteren
8B Sprak hij u over de vergadering van
het comité ? Ja, hij sprak mij daarover
9Hij vroeg me of hij me nog kon
zien voor de vergadering
10 BWanneer gaat de vergadering door ?
11 J Ze zal niet doorgaan voor volgende week
12 B Hebt u met hem over mij gesproken ?
13 J Ja.Ik sprak met hem over jou
vorige maand
14 B En wat zei hij ?
15 J Hij zei niets definitiefs
Grammatica in beeld
1 J Ik denk niet dat ik met de bus ga
2 G Koop geen kaas
3 C Ik zal geen sinaasappels kopen vandaag.Zij zal geen sinaasappels kopen vandaag.
4De vergadering zal niet daargaan op
zondag
5 J Ze zal niet wachten.Het is te laat.
6 C Ze zullen niet wachten.Het is te
laat.
1 J Goede morgen, G..Ik ben eindelijk terug
2 S Goede morgen, mijnheer S.Voelt u
zich beter ?
3 J Ja, dank u
4Hebben we veel werk te doen ?
5 S O, ja, u vindt veel brieven op uw bureau
6De manager wil u deze morgen zien
7O, daar komt hij
8 M Goede morgen, mijnheer S.Het is
fijn u terug te zien
9Weet u dat er straks een
vergadering is van het comité ?
10J Neen, wanneer is het ?
11M Het is op de 13de maart
12 J Dan moet ik mijn verslag ervoor afwerken
13M Kan ik je straks spreken ?
14J Zeker
15Welke afspraken heb ik vandaag, G ?
16S Ik heb ze gisteren alle op uw agenda gezet, mijnheer S
Grammaticale structuren
1 C Mijnheer S zal maandag naar zijn kantoor gaan
2 K Wilt u maandag naar uw kantoor gaan ?
3 J Ja, liefste.Ik ga als ik mij beter
voel
4 K Wees voorzichtig of anders word je weer ziek
5 J Ik moet naar het kantoor gaan
6Er is een bijeenkomst van het comité
7 K Wanneer schrijf je je verslag ?
8 J Er is daarvoor niet veel tijd meer
9Misschien woensdagmorgen
10Ik schreef reeds de helft vorige
week
11 JEn je zult een pak brieven vinden
op uw bureau
12 J O, ja.Wanneer zal ik de tijd vinden
om ze alle te beantwoorden
13O, dat is niet erg.Ze kunnen wachten tot volgende week
14Ik schrijf eerst mijn verslag
15J En wanneer zul je de manager zien ?
16Misschien morgen
17K En wanneer gaan we naar het theater ?
18J O, schat.Ik word weer ziek als ik
dat allemaal doe, deze week
Grammatica in beeld
1 J Wanner zal ik tijd kunnen vrij maken om al mijn
brieven te beantwoorden ?
2 K Ga je naar het kantoor vandaag ?
3 C Zal hij vanavond naar het theater gaan ?Zal zij naar het theater gaan vanavond ?
4Zal de trein aankomen om zes uur of
is hij te laat ?
5 J Gaan wij naar het theater vanavond ?
6 C Schrijven zij het verslag volgende week ?
1 S Ik wil een aangetekende zending versturen,
a.u.b.
2 B Twee Euro
3Heb je de naam en het adres van de
afzender erop geschreven ?
4 S Excuseer, neen
5Maar ik doe het nu
6 B Hier is uw brief
7Hoeveel kost het om een postkaart
naar Noorwegen te sturen, a.u.b.?
8Een Euro voor een kaart en 0.50
Euro voor een brief
9 SDan wil ik een postzegel van 0.63
Euro en een van 0.67 Euro, a.u.b.
10O, en ook 10 prior postzegels
11B Dat is 17.5 Euro a.u.b.
12S Heb je het pakje verstuurd deze morgen ?
13S Ja
14Er was veel volk
15en ik was vergeten de naam en het
adres van de afzender erop te schrijven
16J O, S, dat is iets voor jou
17G Hoeveel postzegels heb je voor mij gekocht ?
18S 10 postzegels van 1 Euro, a.u.b.
19GEn heb je de brieven de postkaarten
verstuurd ?
20S Ja, ik heb ze alle gepost
21En hier zijn de postzegels
Grammaticale structuren
1 S Hallo p, hallo M. Hoe maakt u het ?
2 M Goed, dank u
3En jij ?
4 S Ik voel me goed, dank u
5 PJe bent gisteren niet naar het
station geweest om M te ontmoeten
6 S Neen
7Wanneer ben je aangekomen, M ?
8 M Om ongeveer tien uur
9Ik ben niet om half tien
aangekomen omdat
10de trein te laat was
11S Heb je M ontmoet op het perron ?
12P Neen,
13 ik was twintig minuten te laat
14M Je was 32 minuten te laat
15C P ontmoette M gisteren niet op het perron
Grammatica in beeld
1 S Ik heb de postzegels deze morgen niet gekocht
2 J Je hebt het pakje deze morgen niet verstuurd
3 C Hij ontmoette M niet op het perron gisteren.Zij kwam niet om half tien.
4 S Ik kwam niet tot om half tien
5 J Wij postten de brief niet deze morgen
6 C Zij gingen gisteren niet naar het station
1 J Ik heb een pakje te posten, S
2Wanneer neem je het mee naar het
postkantoor ?
3 S Ik neem het deze morgen mee,, vader
4Wil je het aangetekend versturen ?
5 J Ja, a.u.b.
6Maar ik moet er eerst het adres
opschrijven
7 S Ik schrijf het wel voor jou, vader
8 J Alles in orde.Dank je
9 S Waar is mijn vulpen
10Ik vind ze niet
11 Moeder, waar heb je mijn vulpen
gelegd ?
12 J Ja, ik heb ze op de kast gelegd
13Hier is ze, dank u
14SIk heb haast
15om de ochtendpost te halen
16J S, breng me postzegels mee
17J Wil je deze brieven en postkaarten ook posten ?
18S Ja, vader
Grammaticale structuren
1 S Nam vader zijn medicijn in, na het ontbijt ?
2 J Ik denk het
3Gaf ik je het pakje voor de post
4 S Ja, je gaf het mij
5 J Heb je het adres op het pakje geschreven ?
6 S Ja
7Ik neem het mee naar de post
8 C Hij neemt het pakje nu mee naar het postkantoor
9 J S, wil je deze brief voor mij posten ?
10J Ja, moeder
11Maar ik kan het nu niet vinden
12S Dat is niet erg.Ik koop u een in
het postkantoor
Grammatica in beeld
1 J Schrijf het adres S S Ja, vader
2 C Zij post de brief
3 J Wij brengen u postzegels mee
4 C Zij posten de brief
5 J Heeft ze de brief gisteren gepost ? J Ja
6 J Stapten wij laatst af in het Noordstation ? J Ja
1 J Laat ons nu naar de supermarkt gaan
2 G Goede morgen, mevrouw
3 J Goede morgen.Ik wil wat voorraad
4Kunt u die vandaag leveren
5 G Ja, mevrouw
6Wat moeten we leveren ?
7 J Ik heb hier een lijst
8Tee, suiker, hesp, kaas, zout en
eieren
9en een pak koekjes
10S Heb je ook geen cornflakes nodig, moeder ?
11J Ja, natuurlijk
12De laatste keer had ik een klein pak
13Ik wil deze keer een groot pak
14G Ja, dat is goedkoper (economischer)
15Wij kunnen ze dadelijk leveren, mevrouw
16J Dank u . Dat is vriendelijk van u
17S Moeder, moesten we ook geenkolen
voor de barbecue bestellen
18J Dat is goed.Ik bestelde ze gisteren
Grammaticale structuren
1 S Wil je een groot pak tee, moeder ?
2 J Omdat het economischer is
3Vorige keer wou ik een groot pak
bestellen, maar er waren er geen meer
4 C Mevrouw S wou vorige keer een groot pak tee bestellen
5 S vorige keer hadden we ook een groot pak koekjes
6Waren ze goedkoper ? J Ja, schat, ze waren goedkoper
7 C Zij hadden een groot pak koekjes vorige week
8 G Hoe gaat het met mijnheer S ?
9 J Hij voelt zich veel beter vandaag, dank u
10Gisteren voelde hij zich niet zo goed
11C Mijnheer S voelde zich gisteren niet zo goed
12Maar hij voelt zich veel beter
vandaag
Grammatica in beeld
1 S Ik bestelde gisteren wat kolen
2 J Jij bestelde gisteren wat kolen
3 C Hij bestelde gisteren wat kolen
4 J Wij bestelden gisteren wat kolen
5 S Jullie bestelden gisteren wat kolen
6 C Zij bestelden gisteren wat kolen
1 J En nu gaan we wat groenten kopen
2 S Laat ons oversteken
3Daar is de groentewinkel
4 J Ik ben zo moe vandaag
5Ik heb dikke voeten
6 S Het spijt me, voor jou, moeder
7 G Goede morgen, mevrouw
8 J Ik zou graag een grote kool hebben
9en een pond wortelen
10G Ja, mevrouw
11Nog wat anders ?
12S Wat fruit, moeder ?
13We willen wat appelen en citroenen
14 JDat is in orde, S
15Dit zijn nogal kleine citroenen
16SVorige keer waren ze dikker
17maar duurder
18JJa, ze waren wat duurder
19Zes van deze citroenen, a.u.b.
20en een kilogram van deze appels
21Dat is alles
Grammaticale structuren
1 J Ik ben niet zo moe als ik gisteren was
2en mijn voeten zijn niet dik vandaag
3 S Ik ben blij, voor u, moeder
4 Laat ons naar de groenteboer gaan
5 J Ja, ik weet het.Wij moeten groenten
gaan kopen
6 S Gaan we geen fruit kopen ?
7 JO, ja, zeker.Citroenen en appels
8Goede morgen
9 G Goede morgen, mevrouw.Wat kan ik
voor u doen ?
10J Ik wens twee kolen en een half pond wortelen, vijf citroenen en een halve
kilogram appels
11 G Ja, mevrouw.Nog iets anders ?
12JNeen, niets anders, dank u
Grammatica in beeld
1 S De citroenen waren dikker dan vorige keer
2Ze waren duurder
3 J Mijn voeten doen pijn.Ik heb
voetpijn
1 S Waar gaan we deze morgen naar toe, moeder? 2 J Wij gaan eerst naar de beenhouwer. Ik wil wat vlees halen. 3 S Hier is de beenhouwer 4 B Goede dag, mevrouw S 5 Wat kan nik voor u doen ? 6 J Ik zou graag wat biefstuk en varkensvlees hebben, a.u.b. 7 B Ik heb hier een mooi stuk varkensvlees 8 Niet te vet 9 Maar het is wat duurder dan vorige week 10J Dat stuk ziet er goed uit 11 Hoeveel weegt dat ? 12B Vier en een halve kilo 13 Dat kost 20 Euro 14 Is dat goed ? 15J Ja, dank u 16 S, steek het in mijn tas 17B Is Mr. S, beter vandaag ? 18J Ja, dank u. Hij voelt zich veel beter dan gisteren
Grammaticale structuren
1 S Wat ga je kopen bij de beenhouwer ? 2 J Ik wil wat varkensvlees kopen 3 Maar het is zeer duur 4 S Het is duurder dan biefstuk 5 J Ik denk het 6 S Kijk naar dat mooi stuk varkensvlees hier 7 J Het is het duurste stuk op de toonbank 8 S Hoe duur was het varkensvlees vorige week ? 9 J Ik weet het niet meer 10 Maar het was niet zo duur 11S Laat ons dan deze week biefstuk nemen 12 Dat is niet zo duur 13 Het is goedkoper dan varkensvlees 14C Varkensvlees is duurder dan biefstuk 15 Dit stuk is het duurste op de toonbank
Grammatica in beeld
1 S Biefstuk is duur deze week 2 J Varkensvlees is duurder dan biefstuk 3 C Dit stuk varkensvlees is het duurste op de toonbank 4 J Was biefstuk duurder, vorige week ? 5 B Neen 6 Het was goedkoper vorige week
1 G De dokter is er, J 2 Kom binnen, dokter 3 D Wat is je probleem, J 4 Hoe voel jhe je ? 5 J Erg, heel erg dokter 6 D Heb je hoofdpijn ? 7 J Ja, vrij ernstig 8 D Laat mij eens naar je keel kijken 9 Uw keel is ontstoken 10G Denk je dat het griep is, dokter ? 11D Ja, ik denk het 12 Laat mij uw pols voelen 13J Hoe lang moet ik in mijn bed blijven ? 14D Enkele dagen, J 15 Hier is een voorschrift 16 Neem je medicijnen drie maal per dag 17 na de maaltijd 18G Dank u, dokter 19 S, ga a.u.b. naar de apotheker en haal de medicijnen
Grammaticale structuren
1 D Hoe gaat het met je vader vandaag ? 2S Erger dan gisteren. 3 D Wat scheelt er met hem ? 4 S Hij heeft erge hoofdpijn. Ik ben zeker dat het de griep is. 5 D Hij moet in zijn bed blijven 6 Het ergste dat hij kan doen is buiten gaan 7 s Maar hij is in zijn bed 8 D Laat hem enkele dagen in zijn bed blijven 9 S Maar hij maakt zich zorgen voor zijn werk 10D Laat hen weten dat hij ziek is 11S Ja, moeder gaat zijn werk bellen 12D Laat ons hem eens gaan bekijken
Grammatica in beeld
1 D Hij moet in zijn bed blijven 2 Laat ons hem eens gaan bekijken 3 Laat hem weten dat hij ziek is 4 J Moet ik in bed blijven ? 5 C Moet hij in zijn bed blijven ? 6 Moet zij in haar bed blijven ?