Reading: schrei niet, hier is het wreed gebouw Waar een dichter in de tredmolen liep, Dorst leed, honger, op een plankenbed sliep Teedre handen stuk trok aan 't geteerd touw.
In een tredmolen: loop, dat niet de grond Uw voeten breekt, die onder uw voet wijkt; Kramp vast uw handen, als uw kracht bezwijkt Slaan wentlende treden uw voeten wond.
Honger en dorst, altijd de strenge cel Enge beklemming om uw hijgen heen, Muur noch deur wijkt voor uw gesmoord geween En waanzin wenkt naar zijn glimlachend spel.
Wat is hier hemel? Achter 't matte raam Een grauwe plek, eender of de zon straalt In lente, in zomer, één of 't najaar vaalt. Wat is hier dag? Verneedring zonder naam.
Aan de avond van deze mooie dag Wil ik U danken, Heer, voor het goede Dat U mij deze dag weer hebt gegeven Blij dat ik U hiervoor danken mag.
Eens aan de avond van mijn leven Als ik misschien niet veel meer weet De mensen om mij heen niet meer ken O Heer, wilt U mij dan niet begeven?
Aan de avond van mijn aardse leven Als ik oud geworden ben, zwak en moe Mij niet meer goed kan voortbewegen Wilt U mij Heer, dan bijstand geven?
En als eens mijn laatste avond is gekomen En er een einde komt aan mijn bestaan Wanneer en hoe dit zal zijn, weet U alleen Heer, geef dan dat ik bij U thuis mag komen.
Hier rust ik ver van 't woelig mensenras In macht'ge zuilengangen van het woud, Met dak van wiss'lend groen, doorwrocht met goud, Hier op het mollig, mosrijk lentegras.
Hier is geen mensgeknoei, geen misgewas Van zwetsers, op gelogen kennis stout, Geen huich'laars, die der waarheid zuiver goud Besmetten voor wat hùn tot voordeel was.
Hier rust ik uit; hier ben ik gans alleen. Niets hoor ik dan der vogelen gezang En 't windgefluister in de hoge bomen.
Geen stemmen meer van mensen om mij heen, Geen strijd om 's levens goed, geen wild gedrang, Maar lentelust en liefelijke dromen.
Herinneringen zingen, kind, uw wit gelaat, en 't zoet verhaal van úwe dagen en míjne dagen die vredig in ons leve' als stille tuinen lagen in 't tere licht van late schemering gebaad, wijl d'hemel is om tuine-groen een stil gewaad van trage, kalme schaaûwen, en de bomen dragen een laatste vogel-stem van lang-verglooiënd klagen dat kwijnt en were wast en were kwijnen gaat...
Thans, o mijn kind, en leeft geen lied om ons, en leven geen vrede-dage' als stille tuinen om ons heen; geen scheemring bleef om ons veréende droom geweven, en dróeve schaaûwen schuive' om ons gescheíden leên...
En in de nacht zie 'k, laatste troost, alleen nog beven de matheid van uw wit gelaat, in stil geween.
Uit de bundel: Het vaderhuis- Verzen eener liefde (1903)
Een hartenkreet van Paula Hagenaars, deze mevrouw beleefde de woorden op drie manieren met recht. Er zijn soms woorden gezegd en dan ben je blij als je ze naast je neer hebt gelegd...maar oprechte woorden die doen je springen en dan heb je steeds meer zinnen... Zinnen ter opvoeding ten behoeve van de liefde. Liefde is een diepgang...oppervlakkigheid snijdt een wond in het hart! En wat jammer als een oppervlakkig mens na zijn of haar mondelinge daad er niet mee in zat!
Woorden zijn
Woorden: kunnen zacht zijn en troosten.
Woorden: kunnen hard zijn en pijn doen.
Woorden:kunnen zijn als muziek akkoorden majeur en mineur.
Een hartenkreet waar velen last van hebben en denken dat het niet zo is
zoek dan
mijn vlinder vindt de beelden die wij samen deelden vindt wie ik was voor ik onze gedachten las vindt de glinster in onze ogen de lach om onze mond die sterren naar de hemel zond vindt het besef van waarheid van echt onderscheid tussen goed en slecht zoek mijn vlinder en vindt ons gevoel het is weg verloren ergens onderweg
Ik leef in nacht, maar mane-schijn is buiten, Die leeft in twinkelende vogelen-slag, Ik zie hem schijnen door de onzichtbre ruiten, Ik wacht, maar ik verlang niet naar de dag
Ondergedompeld wezend ganslijk, ach! In dit zwart meer, o liefelijk geluid en Wat uit zwart donkere spiegel òp komt fluiten, Licht-lieve volk in wat àl duister zag,
Gij komt òp-duikend in lucht legerscharen, Licht-glans-gewapend in dees donkre wereld,
O lieve, o onverwachte, o lichte paren, U stortend willend golfje in zee bepareld.
Het donker blijft en blijft, mij wèl welkomme, Zwart donkre flonker-grot is om me en om me.
Bij het lijk van de Eerwaarde, Geleerde Here, Adriaan Wolff Predikant in de Beemster
Is dit mijn waarde Wolff, zo minzaam in zijn spreken! Zo keurig in zijn smaak! zo goed – zo groot van ziel! Zo wakker op zijn post, zo treffend in zijn preken! Die nooit, uit vrome drift, in lage straattaal viel, Noch ’t heilig bedenhuis ontheiligde door twisten; Die, op ’t meest nodige, het meest heeft stilgestaan: Is dit die grote man? die ongeveinsde Christen? Neen, ’t is zijn lichaam slechts; hijzelf is heengegaan, Ter plaats daar zwakke deugd, in Gods getrouwe vrinden, Haar vrijspraak uit genade, en loon bij God zal vinden.
Droog water, koele wol, wit roet, gehakte veren, Wees welkom boven op mijn beste hoed en kleren, Ik zie niet hoe men u met reden haten zou, Die ons van boven brengt de Warmte met de kou.
Een hartenkreet de schrijver is Marion niet zo zeer bekend het is een lange kreet
Een gemengd boeket
Een bloem, uit een gemengd boeket fris van kleur en heerlijk van geur zo sta jij overdag tussen de mensen de ene keer ben je ernstig, dan met pret bij jou kom je nooit voor een gesloten deur al ken je niet altijd jouw eigen grenzen!
Een bloem, net als jij ook bescheiden sta je zo vast besloten in jouw eigen stee om een ander ermee te kunnen verrassen niemand hoeft bij jou dan te lijden ook al valt het dan niet altijd even mee om een bloem te vinden die bij je kan passen!
Ik kom uit mijn dorpje: ik kom om wat brood; Ik dool door het slijk en de slibber der straten; Mijn kleed is gescheurd en mijn voeten zijn bloot; Mijn moeder is krank en mijn vader is dood: Wij schreiden zo luid, maar het mocht ons niet baten.
Heb meêlij, heb deernis, mijnheer en mevrouw! Och, sluit niet uw oren zo koel voor mijn klagen: De nacht is nabij, en ik bibber van kou; Mijn moeder is krank van gebrek en van rouw: Och, geef mij wat brood: ik zal nooit u weer vragen.
Neen, noem mij niet lui, niet vrijpostig en stout; Ik zou wel zo graag leren breien en spinnen! Reeds sprokklen mijn broertjes ons vlijtig wat hout; En, zijn ze eens - als ik nu - groot en zo oud, Dan zullen zij werken, en eerlijk wat winnen.
Och, moest gij eens, rijken, zo keurig gekleed, Zo kostbaar gevoed! onze ellende ervaren; Des winters zo naakt en des zomers bezweet, Gaan bedelen langs straat om een dronk en een beet!.. Och, moog er u God toch altoos voor bewaren!
Uit de bundel: Gezamelijke Dichtwerken (1856)
Illustratie: " De kleine bedelaarster" door Adolf-William Bouguereau (1825-1905) Frankrijk
De wereld is dezelfde; overal De blauwe hemel en de grauwe steden, Drijvende wolken en, daar vér beneden De velden en de mensen; morgen zal Deze aarde mij niet anders zijn dan heden En dan zij gisteren was; en zonder tal, Trekken bij zonneschijn, bij regenval De dagen verder, als zij altijd deden. Alleen, lief, waar wij vluchtige uren leven Te zaam in immer wisselende vreugd En zo grondloos verzonken in elkanders Geluk, of de uren eeuwig bij ons bleven Met prille glans van nooit vergane jeugd, Is álles eender en is álles anders.