De zomer van 1947 was werkelijk ongeëvenaard. Wij allen weten nog van de zomer van 2004. Die was ook geweldig. Maar....hij bleef toch nét net iets achter bij die van 1947.
In de oorlog zat ik net in de leeftijd die de klappen kreeg met onderduiken en zo.
Maar nadien liep ik net vrij van 'Indië'. Terwijl jonge mannen, net twee jaarklassen jonger dan ik, daar in die bloedige oorlog streden, kon ik leuk met mijn werk doorgaan. En in augustus had ik warempel voor het eerst vacantie. In 1946 herinner ik mij daar niets van. Maar nu kon ik met mijn schoonoudelui, mijn vrouw en de twee kinderen, het peutertje en de baby, echt een keer op vacantie, twee weken, naar Huizen, dat daar toen nog erg landelijk en klein lag aan de oever van het IJsselmeer.
En mijn schoonmoeder nam veel van de zorgen voor de kleintjes van de schouders van mijn vrouw af. Ze was zelf 'in de beste jaren', (30-45) en ze had alle energie om voor die kleintjes te zorgen.
En zo ontmoetten mijn vrouw en ik elkaar op een bijzondere manier.
Betty was ook even heerlijk vrij van dat zonloze bovenhuis met die afgebladderde verflaag. Ze kon heerlijk zonnen en fijn zwemmen, terwijl zij als heel sportief kind dat ternauwernood allemaal kon beleven in dat drukke huishouden met nog heel geen gerief.... zij moest aan een teil de was doen met een wasbord en een wasborstel .....wat allemaal het nog zo jonge , vrolijke sportkind eigenlijk onzichtbaar maakte.
Ik zag mijn vrouw nu zo anders. Min of meer van de drukkende last van het huishouden ontheven, had ze zo heerlijk vacantie.
En ik kon mij verheugen over heel onbelangrijke zaken, haar betreffende.
Zo wandelden wij des avonds eens op een zondweg, zoals die toen nog bij het Huizer strand lag. Ze vond een sjaaltje, dat iemand verloren had en knoopte het vaardig rond een uitstekende paal, zodat het direct in het oog moest vallen van degene, die het verloren had. Ik keek het bewonderend aan: wat een vondst !!! En ik keek met hernieuwd plezier naar 'de goede haas die ik toch eigenlijk gestrikt had'. Want ze was belezen, ze sprak haar talen, ze was vaardig met piano en orgel, ze had 'haar mondje terdege bij zich' en ik had al begrepen, dat ze mij twee lieve kinderen had gebaard, waarvan vooral de oudste bijzonder pienter was. De andere mocht er ook wezen, maar was intellectueel meer gewoon.
Toen de vacantie over was, nam ik een heerlijk gebruinde, met zon en zomer en licht volgetankte vrouw mee naar huis, een vrouw, die ik eigenlijk nieuw had ontdekt.
En er was een goede start gemaakt voor allerlei ongerief, dat ons zeker weer zou wachten.
Altijd beschouw ik die heerlijke vacantie als een 'verademing', die de Heer gegeven aan ons beiden, na het uiterst vermoeiende van een gezin starten onder die beroerde omstandigheden van vlak na de oorlog.
In dat 'boetseren' van ons beiden, boetseerde de Heer ons in die feestelijke weken wat meer 'naar elkaar toe'. En dat was wel nodig, na datgene, wat ik in het vorige stukje schreef.
Lezers...herinnert u zich uit uw leven ook van die gelukkige perioden van 'tot rust komen', die insgelijks deel uitmaakten van Gods vormingsproces van ú? Wees er dankbaar voor.
Mensen, wat ik nu ga vertellen, heeft misschien alleen maar in mijn eigen brein bestaan. maar de meeste verleidingen vinden plaats in en vanuit je eigen brein.
Laat ik het verhaal...of eigenlijk is het maar een verhaaltje....dan maar vertellen:
Mieke was een maand of vier; het zal maart 1947 zijn geweest, toen 'het koetsje voorreed'.
Ik was niet slecht bezig in mijn pal-naoorlogse carrière; toen dat noodziekenhuis , waar ik de vorige keer van vertelde, werd opgeheven, was er gelijk ander werk aan de winkel: de eerste Nederlanders en 'Indische Nederlanders' begonnen terug te komen uit 'de Japanse tijd'. Velen van hen vonden onderdak bij familie, maar er waren er ook velen, die zulk een onderdak niet konden krijgen. En die werden gehuisvest in 'pensions'. En van éen van die 'pensions' voerde ik de boekhouding. En elke dag begaf ik mij vanuit mijn woonplaats naar een soort kasteel, waar vele van deze mensen werden opgevangen. De royale omgeving en de omstandigheid, dat de hele boekhoudkundige staf uit éen persoon bestond en dat was ík dan, die geen enkel diploma bezat na dat van de HBS, zelfs niet het practijkdiploma Boekhouden, maakten, dat ik even 'een persoon van zeker gewicht' was.
En het zwermde in dat afgelegen oord, alleen maar te bereiken via een treinreisje en een 'koetsje' over landwegen, van de jonge vrouwen, verpleegsters en ontheemden. Geen wonder, dat ik gedachten koesterde , die niet zó moesten zijn. maar ja...ik was jong...ik had een goed voorkomen en mijn zeer tijdelijke positie oogde enigszins.
Het kan zijn, dat ik enige furore maakte bij al die schonen...het kan ook zijn van niet....dat ik het mij verbeeldde. In ieder geval; op zekere middag deed zich een penibele situatie voor. Het koestje reed weer voor en er waren twee passagiers, een frisse, jonge blom van een ziekenverzorgende en ik.
De koetsier deed plagerig de gordijntjes dicht en de rit van een kwartier naar het station ging beginnen achter het zich in sukkeldraf voortbewegende paard.
Ja; daar zaten wij, verlegen en zwijgend. En een wilde drift kwam in mij omhoog om dat lieve kind te omhelzen en te kijken, hoe 'de vlag er verder bij zou staan'.
Maar daarachter was er toch steeds de weerhouding: thuis een vrouw en twee kindertjes. Dat hield mij tegen. Of ik gebeden heb, daar in dat schommelende vertrekje, precies voor twee geschikt.... Ik weet dat niet meer, weet alleen, dat mijn geloofsleven toen niet zo flamboyant was.
Maar goed; er 'gebeurde niets'. Misschien zou zij mij kort hebben afgeweerd en bestonden de 'mogelijkheden' alleen in mijn hoofd. Dat weet ik ook niet meer. Maar de verleiding was heel reëel, direct, zo knie-aan-knie tegenover elkaar.
Toen wij uitstapten, was er geen woord tussen ons gewisseld; er was allen -bij mij althans- die ondraaglijke spanning geweest. Zij stapte in een andere trein en ik liep nog even heen-en-weer op míjn perron. En ik werd gekweld door 'spijtgevoelens': "Kerel....wat een káns...en jíj zat daar maar". Zo probeerde de duivel althans nog iets te bereiken na deze voor hém gemiste kans. Ik leed op een manier, zoals ik nog nooit geleden had.
Maar de gevoelens ebden weg en enige tijd later opende ik mijn huisdeur. En boven hoorde ik het al: het babytje kraaide, het peutertje juichte: "vatie....vatie...". En boven aan de trap stond 'zij'; jong en mooi en bloeiend en gelukkig, dat ik de zorg met haar ging delen: "Leuke dag gehad ?".
En op dat moment voelde ik, hoe oneindig veel zoeter de vreugd is na een overwonnen verleiding dan de 'pret' van het 'toegeven'.
Lezer....braaf stukje? Nee hoor....alle eer aan de Heer. Hij gebruikte de opvoeding, de onwankelbare huwelijkstrouw van mijn ouders, de code in mijn omgeving als wapenen, want in mijzelf vond hij in die tijd nog niet zo veel.
Hebt u dat ook wel eens ervaren, dat u zulke dingen overkwamen en dat u er door de steun van God dóorkwam. Ook weer een facet van het vormingswerk, dat onze liefdevolle God aan ons allen wil doen. En 'kwam u er toen níet door': God geeft 'herkansingen'.
Een jaar lag sedert de geboorte van onze eersteling al weer achter ons. Eigenlijk ruim een jaar. Een jaar met al een verhuizing erin. Want dat verblijf in dat huis met die kapotte ramen was toch op de duur niet houdbaar. En ik had een ferme, oudere broer. Eigenlijk had hij indertijd al de contacten gelegd voor dat tijdelijke baantje. Hij had ook ons eerste woonadres al voor ons gevonden. En ons tweede: dat huis met die platen voor de glasloze ramen. En nu wees hij ons weer ons derde huis; het begon al ergens op te lijken: in een groot, leegstaand herenhuis woonde beneden een uit Indië gerepatrieerde familie. En boven woonden twee jonge stellen, waarvan wij er éen waren. We hadden een grote, zonloze huiskamer op het Noorden en een verdieping hoger een grote slaapkamer op het zuiden. Maar in de strenge winter van 46-47 leden wij overdag in die koude huiskamer veel kou en snakten naar een glimpje zon. En....zoals dat ging in die tijd: vier maanden na Joops geboorte werd de kiel al weer gelegd voor een tweede kindje. En die geboorte vond plaats in die grote, kille huiskamer. We hadden wel het een en ander bij elkaar geharkt. In mijn nieuwe baan..... na boekhouder van een tehuis voor asociale evacué's was ik nu boekhouder van een typhus-noodziekenhuis voor onplaatsbare ex-evacué's. .....verdiende ik best wel aardig voor die tijd. Maar om een nieuw, ook nog eens snelgroeiend gezin zich te laten 'settelen' is heel wat nodig.
's Nachts kwam onze tweede, een dochtertje, die wij 'Elizabeth' noemden, later afgekort tot 'Ike'. Ik zal dat nooit vergeten. Terwijl in het troosteloze licht van een zwak lichtpeertje de vroedvrouw de -dit keer-vrij licht verlopende bevalling begeleidde, stond Joop in zijn ledikantje recht overeind en riep "aa...aaa...aa..", wijzende op het drukke gebeuren vlakbij.
De vroedvrouw zei, met iets van mededogen jegens het wat pierige, onderkomen ventje in haar stem: "O gunst...manneke...maak jij je eerste bevalling ook al weer mee..".
Want het was allemaal nog zó behelpen en met zo weinig 'glamour'.
En 's nachts...daar lagen wij...23 en 22....en nu al met twee kindertjes.
Maar.... al zagen wij dat niet zo scherp .....de Heer, - die steeds voor nieuwe, betere huizen zorgde, (al was ook dít nog niet veel) - die steeds weer voor nieuwe banen zorgde, ( al waren het allemaal rare na-oorlogse banen) ...hij zorgde ook voor onze innerlijkheid. Iemand had tegen Betty gezegd: "Ben jij wel een kind van God" En zij had verbaasd teruggezegd: "Ja hoor...ik ben Gereformeerd". En hij, die haar aansprak, had gevraagd: "Dát vraag ik niet. Ik wil weten of jij echt bij Jezus hoort". En die vraag begeleidde mijn lieve, nog zo prille echtgenote sindsdien en leidde haar van bezinning tot bezinning. En zo ging het ook mij met allerlei ervaringen, die ík weer had.
God zette , onder al dat gedraaf en gesjouw zijn zegenend werk aan onze 'inner person' voort.
Ook u hebt het soms barre begin van uw gezin meegemaakt. Ook u laat nu misschien uw gedachten gaan over de poverheid van tóen en de weinige diepgang van tóen. Ook u zult het mogelijk met mij eens zijn: God was er altijd bij om 'al het voor Hem mogelijke (en dat is veel)' te doen.
Het was 6 november 1945. Ik lag nog wakker en overdacht de turbulente maanden na ons huwelijk op 11 april 1945. We woonden nu, ondanks de verbijsterende woningnood, die het voor alle 'starters op de woningmarkt' moeilijk maakte, in een redelijke behuizing: een kamer voor aan de straat....een lange gang door...en een slaapkamer aan de achterkant.
Hoor....daar was het geluid weer: dèèèng....whòòòm. Er zaten nog geen glazen in de ruiten. Provisorisch waren de ruiten gedicht met ijzeren platen, met een kleine opening erin uitgesneden voor licht en lucht. En wanneer de cafébezoekers naar huis gingen midden in de nacht, bonkten zij eerst even op de ijzeren platen.... want onze slaapkamer grensde aan een achterstraatje met een kroeg. en die platen bogen dan naar binnen om even later hun oorspronkelijke staat te hernemen.
In het bedje aan het voeteneind van het bed sliep sinds enkele uren het pasgeboren kind, een jongetje. Naast mij lag Betty, rustig ademend na de zware stuitbevalling.
In deze verwarde maanden van opbouw had ik in ieder geval een vrouw en een huis en een baan en nu...sinds enkele uren...ook een kind.
Het huis was maar lálá...en de baan was tijdelijk, maar qua honorering niet eens zo gek; ik had de boekhouding van kampen voor asociale évacué's. Maar de vrouw was super...toen ik aarzelend van mijn boeken opkeek, die mijn nieuwe baan begeleidden en verwonderd zei: "Gek hè...als ik de linker - en de rechterbladzij allebei optel, komen ze op het zelfde bedrag uit...", had zij - ook zo'n boekhoudgenie- aarzelend gezegd: "Maar ik herinner mij zoiets, dat dit ook eigenlijk zo móet". En ze had al een aardig huishoudentje op poten.
Maar toen viel ik toch in slaap. En ik werd wakker, doordat allerlei mensen met hoge, schelle stemmen iets tegen elkaar riepen. En mijn vrouw bewoog en zei: "Het kind huilt. leg hem even aan".
Wel; dan is je jeugd toch wel góed voorbij. En....had ik altijd de raad van Prediker gevolgd?; (11 v 9): "Geniet dus beste vriend van je jonge jaren, haal je hart op aan de dagen van je jeugd. Volg de wegen die je hart wilt gaan, gun je ogen wat ze wensen", met toch deze kleine beperking: "En onthoud bij alles wat je doet dat God je aan zijn oordeel onderwerpt". Ach...de jeugd was niet altijd zo blij en ook niet zo goed in Gods oog geweest. Maar nu was ik getrouwd en naast mij dronk het kind gulzig van zijn eerste voeding en er was nog kans om verder aan het woord van 'Prediker' te voldoen: "Eet je brood met vreugde, drink met vrolijk hart je wijn. Draag altijd vrolijke kleren, kies een feestelijke geur. Geniet van het leven met de vrouw die je bemint. Geníet op alle dagen van je leven die God je heeft gegeven".(9 v 7 en 8).
Niet alles kon op dat moment: er was geen wijn, er waren geen feestelijke kleren en lekkere luchtjes. Maar mijn dappere vrouwtje was er. En we waren jong.
Ach...en nu zit ik al weer te wachten op het bezoek van die nu 60 jarige zoon met zijn vrouw. En een heel lang leven, waarin wij toch wel samen in 61 jaar huwelijk van elkaars bijzijn hebben genoten, ligt achter ons. En de wijn en de lichte kleren en de lekkere luchtjes ...ze zijn er nu ook. En God is onze gemeenschappelijk schat.
Lieve luisterenden: misschien hebben jullie een zoon of een kleinzoon, die heel kommervol zijn jeugd beleeft. Probeer hem op te wekken om 'vreugde te scheppen in het leven'. En richt u zichzelf ook maar op de goede raad van Prediker.
Dat rustige dorpje van ons was opeens vlak aan het front komen te liggen. De geallieerde opmars was met de winter gestopt juist vlák bij en daar woedden felle gevechten.
Andere dorpen, meer naar het noorden waren geëvacueerd. In het zuiden was het front. Elke dag vielen 'afzwaaiers' van de Canadese artillerie bij ons en veroorzaakten doden en gewonden. Dat dorp van ons was bij de evacuatie vergeten. Het had aan de ene kant het front, aan de andere kant een verlaten niemandsland.
Betty's vader, moeder en broer waren constant op de vlucht. Wij zaten daar met z'n tweeën maar in een raar ruïne-achtig huis , dat schudde onder de inslagen, soms vlakbij. Wij hielpen met gewondenverpleging en uitgraven van mensen uit ingestorte huizen.
En ja....in zo'n situatie zoek je het zo dicht bij elkaar, dat er gevolgen van kwamen: Betty bleek in verwachting.
We konden mijn vroegere woonplaats bereiken en werden liefdevol opgenomen door familie. Mijn vader en moeder waren er niet aanvankelijk. Hun huis was kapotgegaan bij een luchtaanval; een tóestand overal!
Toen moesten wij midden in die ellende bij de 'brede kerkenraad' komen. Want de kerkelijke wetten schreven voor, dat jongelui, die wilden trouwen, omdat het 'noodzakelijk' was, voor de gemeente moesten verschijnen om 'boete te doen'. Men had dit bij ons al afgedempt tot verschijnen voor de gemeentekérn. Goed, dat deden wij dan ook maar.
Ik zal nooit vergeten, hoe de koster ons inleidde bij de 'broeders'. Plechtig schreed hij voor ons uit met ernstig gelaat. En later, toen we iets hadden gezegd, leidde hij ons even ernstig weer uit.
Daarna de papieren voor het huwelijk. maar dat was zo'n probleem. Betty's papieren moesten komen uit door de Engelsen bezet en onbereikbaar geworden gebied. Betty's ouders konden haar niet bereiken en gaven schriftelijk toestemming. O...die rompslomp!
Maar op 11 april was dan de dag daar. De Russen stonden al voor Breslau, de Amerikanen voor Freudenstadt. En het bombardement van Dresden zou over een week plaats vinden.
Maar in mijn geboorteplaats stonden de mensen in een voorjaarszonnetje te kijken naar dat jonge stel, dat daar , met het gloren van de bevrijding op de achtergrond, een levenlang trouw ging beloven.
En dat zijn dan nu 61 jaar.
In de kerk wachtte een feestelijke groep mensen, blij met een feestje,temidden van de grauwheid en de honger en het verlangen naar het einde van 'deze rottijd'.
En de koster schreed met glanzend gelaat voor ons uit om ons feestelijk binnen te leiden.
Nog even -voor mij- een benauwd ogenblik: de dominee las de huwelijktekst voor; (oude vertaling uiteraard): (Prediker 4 v 9 en 12 b). Vollediger: "Twee zijn beter dan éen. Want: - indien zij vallen, dan richt de een de ander weer op - indien er twee nederliggen, zullen zij warm worden - kan iemand er éen overwinnen....twée zullen tegenover hem kunnen stand houden - en.....een drievoudig snoer wordt niet spoedig gebroken.
Even dacht ik geërgerd: "Da's nou flauw; nu begint dominee ook al over dat kind, dat we in november, na zeven maanden dan, verwachten. Dat hoeft toch niet van de daken geschreeuwd te worden. Hij met zijn 'drievoudig snoer' ". Want mijn schriftkennis was bedroevend.
Maar dominee bedoelde alleen te zeggen,.... wat jullie allemaal al begrepen hebben ....dat God, wanneer wij hem als' voornaamste in ons huwelijk' voortdurend raadpleegden, ons verbond onbreekbaar zou maken.
En nu, na 61 jaar, is die band hechter dan ooit door zijn genade. Hij was onze houvast...hij wil ook de uwe zijn.
En zo werd het septemnber 1944. in oktober zou ik 22 worden. maar in deze tijden gebeurde zoveel, dat in éen levensjaar vele beslissende dingen gebeurden.
Ik vertelde jullie al, hoe ik háar ontmoette, die met mij het leven ging delen.
Dat was in mei, vlak voor die glorieuze 6 de juni, die elke West-Europeaan in de herinnering gegrift staat; het begin van de bevrijding.
Maar Betty en ik zaten nog steeds in dat stille, landelijke gebied, waar 'niets gebeurde'. En we werkten aan onze relatie. Zíj kon nu ook 'geen kant meer op'. De grote stad was voor haar familie net zo onbereikbaar als voor mij. De scholen, waar haar onderwijzeressencarrière nog maar net begonnen was in augustus 1943, waren gesloten. Heel het land stond in het teken van de naderende geallieerde troepen.
Het was moeizaam werken aan onze relatie. Ik was een humeurig jongmens. Ook waren er al seintjes naar haar toegegaan, dat ik een 'bedonderaar' was vanwege alle affaires, die ik al achter de rug had. Zoals zoveel tussen verkering hebbende jongelui voorkomt, was het een tijd van 'aan...uit', een knipperlichtrelatie. En Betty zat vol twijfel of ik nu werkelijk de ware was.
Tot die septemberavond kwam, dat we Ab ontmoetten. Ab was éen van die ontelbare mensen, die wel in 'iets' geloofden, en misschien ook wel in 'iemand', ja zelfs wel in 'Iemand'. Maar wanneer de zaak scherper werd gesteld met de vraag: "En wat denk je over Jezus", dan gaf hij : niet thuis. Zo 'dicht op zijn huid' moest het allemaal niet komen.
En die avond stonden wij daar in die late zomer/beginnende herfst met hem te praten, Betty en ik.
En natuurlijk kwam het gesprek op 'het geloof'. En ik stootte al gauw door naar de vraag: "Maar wat denk je van Jezus".
En toen Ab 'eigenlijk níets van hem dacht', geen raad met hem wist, omdat Jezus buiten het veilig 'ietsisten' gedoe viel, hield ik een gloedvol betoog voor Onze Heer Jezus Christus.
En Betty stond erbij en ze luisterde en opeens wist ze het: "....en tóch horen we bij elkaar. Ik weet het nu zéker. Zoals deze jongen de Heer liefheeft".
Och; ik werd in dat gesprek 'boven mijzelf uitgetild'; ik zei dingen, die ik helemaal niet voorbedacht had en die ver boven mijn 'geestelijke standing ' van die tijd reikten. Afijn; in volgende verhalen zullen jullie wel eens gnuiven: "Haha....dat was dan die vrome knul van september 1944....nananananana..."
Maar goed; dat horen jullie in volgende weken wel.
Wat kan een Pinksterzondag toch mooi zijn. Altijd volop lente en zonneschijn. En op Pinksterzondag 1944 zat ik in de kerk in mijn onderduikdorp. En ik had het toezicht op twee kleine meisjes van een bevriende familie, die aan weerszijden van mij zaten. Iedereen moest wel denken : een jonge vader met dochtertjes. Want in die tijd droegen jongemannen dikwijls wat oud-achtige kleren. Het was volop oorlogstijd. Dan zijn er ook maar niet nieuwe modetrends en zo te volgen.
Ik zat daar dus en keek de kerk zo eens rond. En opeens werd ik heel opmerkzaam. Want....op de galerij, waar anders alleen de organist zat en waar het orgel stond.....daar zat ZIJ.
Ik was hevig op zoek naar verkering, had al wat vrijerijtjes met dorpse schonen achter de rug. Maar dít meisje!....een stadskind evenals ik was, dat kon je zó zien.
Ik keek haar aandachtig aan en lachte naar haar. Zij van haar kant, keek stug en een tikje boos terug. Later heeft ze uitgelegd, dat ze dacht: "Schande...in de kerk....paar van je kinderen bij je...je vrouw zit thuis met de andere...en dan maar flirten".
Na de dienst was ze beneden; als orgelliefhebster had ze toegekeken, ook zélf wat gespeeld. Maar ze keek hooghartig langs me heen: "O gunst....daar is die flirt weer".
Maar haar broer- ook een onderduiker- stelde ons even later op mijn verzoek aan elkaar voor. En toen was het misverstand gauw opgelost. Ze bleek hier in ons dorpje, omdat het haar en haar familie in de grote stad te gevaarlijk werd. Haar vader zat behoorlijk diep in het verzetswerk, Joden verbergen en zo en de Sicherheitsdienst kon elk ogenblik toeslaan, zo was hij gewaarschuwd. Te voorzien was, dat dit gezin voor de rest van de oorlog wel op het 'veilige' platteland zou blijven.
En zó is het begonnen.......en nu -62 jaar later- duurt het nog steeds voort.
Lezers en lezeressen; hebben jullie in de gaten, hoe de Heer mij door al die toestanden toeleidde naar haar, met wie ik een levenlang lief en leed zou gaan delen.
En....een Gereformeerd grotestadsmeisje, een kwieke, net begonnen onderwijzeresje. Wat had de Heer een parel voor mij uitgezocht. En dat wij elkaar nu in de kerk moesten ontmoeten!
Nu kan gezegd worden: "Niets bijzonders. Ze gingen in dat dorp onderduiken, die familie....je had ze toch wel in het oog gekregen".
Maar we bleken zoveel met elkaar gemeen te hebben. Uit het zelfde sociale milieu, dezelfde kerk, dezelfde of soortgelijke opleiding.
De Heer had goed voor ons beiden gezorgd om hier in die dorpskerk onze wegen samen te laten lopen en nu al 62 jaar parallel.
In mijn nieuwe onderduikadres was ik een stuk stabieler geworden. Ik zou nu een vaste, steeds vaster wordende relatie beter aankunnen. De timing van de heer God was weer perfect. Maar er bleef - en blijft- nog veel werk voor hem aan mij te doen. Maar evenals het volk Israel na de woestijnreis mocht zeggen: "Zie hoe de HEER u deze veertig jaar in de woestijn geleid heeft", zo mag ik nu, met toch wel de grootste leefduur hier op aard achter de rug, bij een voorlopige balans toch wel zeggen: "Ook mij heeft de Heer al vele jaren geleid".
En u?!....als u al even uit Gods trein gestapt zóu zijn....u kunt altijd weer instappen....nóg wel!
In de onderduikerij ging het even heel slecht met mij. Ik was op een vervelend adres, waar de sfeer in geen enkel opzicht goed was te noemen. Ik had de laatste tijd vóor ik gíng onderduiken veel te zware taken gehad in mijn werkkring bij de posterijen.Ik was eigenlijk een beetje overwerkt, aan een 'burn out' toe, zouden ze tegenwoordig zeggen. En dan opeens het platteland, temidden van nare mensen, die op geloofsgebied niets, maar dan ook niets positiefs te bieden hadden. Ik dreigde echt helemaal in de versukkeling te komen. En ik kreeg nog ruzie met die mensen ook. Ze wilden, dat ik opkraste...ik voelde mij even zo totaal ongewenst. Ik had ook niets omhanden, kon op geen enkele manier geld verdienen, voelde mij aan alle kanten aangestaard door de dorpelingen.
En toen opeens kwam er uitredding. Er werd tegen mij gezegd: "Je positie is op dit adres onhoudbaar. Hier is je nieuwe adres". Ik liep er heen, van dorp naar dorp, op m'n klompen, want zó was ik al deel geworden van die sfeer. En toen ik daar kwam, toen was het net, of ik van de hel in de hemel kwam. Deze nieuwe mensen bleken notabelen te zijn in hun dorp. En....toen we 's avonds aan tafel gingen, werd er uit de bijbel gelezen. En de heer des huizes ging voor in begin- en eindgebed. Zo had ik het zelfs thúis niet meegemaakt.
En deze geregelde gang van zaken in een goed Gereformeerd gezin was nu net, wat ik nodig had. Ik bloeide helemaal op, ging in de nieuwe omgeving weer geregeld naar de kerk en naar de jongelingsvereniging.
Nu ik er na zoveel jaren op terugkijk, kan ik alleen maar concludereen: God heeft mij door deze wending in mijn leven 'bij de les gehouden'. De inzettende desoriëntatie door: - te druk werk - het ene kosthuis na het andere - en dan opeens onderduiken en niets te doen hebben - geen enkele verantwoordelijkheid in een demoraliserende omgeving. Het zou misgelopen hebben met mij.
Maar God greep in en gaf mij gelegenheid om alles weer eens op een rijtje te krijgen. En deze mensen zijn een middel in Gods hand geweest om mij op het rechte pad, het pad van de geboden van de Heer, te houden.
Nu kunt u zeggen, lezende: "Maar wat kreeg die Ger dan toch een vóorkeursbehandeling. Zijn vriend Kees lag al in een massagraf in Duisburg. Waarom kwam die Kees zo slecht te pas en Ger dan niet". Ja hoor eens; Kees was een echt Christelijke jongen. Hij zocht Jezus al toen ik er nog niet over prakkizeerde. Ik blijf maar hopen, dat hij daar in Duisburg, onder die bom vandaan, rechtstreeks naar ' de goede kant van het dodenrijk' is gegaan. Maar ik stond er in die tijd geestelijk slechter voor dan hij. En ik ben dankbaar dat het zó met mij gelopen is en niet anders.
En u....denkt u nu nog eens door, hoe en wanneer de Heer úw leven heeft bijgestuurd om u nog een tijd van bezinning te geven. En toen u van die tijd geen nuttig gebruik maakte, heeft de Heer toen nogmaals ingegrepen en nog eens...en nog eens.
Neem u vandaag voor, u helemaal aan zijn sturende hand toe te vertrouwen en over te geven.
Het liep allemaal best wel lekker in de zomer van 1943. Ik had een volledige functie op een postkantoor. En ik had ook een goed kosthuis. En mijn 'Ausweis' voor vrijstelling van werk in Duitsland leek prima te werken.
En tóch: op een dag was er post voor me: "De 'locale kracht' G.Gerritse is aangewezen voor werk in Duisburg. Het gratis vervoerbewijs gaat hierbij. Vandaag over een week melden op het station".
Mijn vriend Kees had ook zo'n brief ontvangen en zat er een beetje mee. Maar ík helemaal niet: "Kees....al die Duitse jongens aan het frónt. Die meiden allemaal voor óns! En heb je gezien, wat we gaan verdíenen!: Honderd en vijftig gulden per maand. Dat is wat anders dan die voddige f.85 hier".
Ja; ik wind er maar geen doekjes om. Zo'n fijn heerschap was ik niet.
Maar toen ik thuiskwam, trok ik een verdrietig gezicht. "Ik moet naar Duitsland", want ik wist, hoe 'bij mij thuis' de wind waaide. "Komt niets van in", zei een lastige zus van mij: "Ik zie aan je gezicht, hoe het je tegenstaat. In onze regio begint het verzet zich te organiseren en ik weet een goede man om jou onder te laten duiken".
"Moet je doen", sprak ik opgeruimd, maar 'God hoorde me brommen'. Want ik dacht: "Als het die zus van me lukt, kan ik 'dag doen' tegen die f.150,--"
Laat ze nu toch op de allerlaatste avond iemand vinden. Ik knarsetandde innerlijk , maar ik kéek blij.
En zó bracht mijn vader mij de volgende dag naar de veerboot. "Aan de andere kant word je opgewacht. Maar ik wil daar niets van weten. Hoe meer ik weet, hoe gevaarlijker het is".
En zo begon mijn onderduikleven. En het ging toch slecht! Náar adres, náar werk. Geen geld. En altijd de idee: "Kees is wél gegaan. Hij wél....ik niet".
Maar toen ik daar vier weken was, kreeg ik een blad in handen van de Posterijen. En daarin stond zijn foto: "Om het leven gekomen tijdens een bombardement". En éven dacht ik: "Hij zou mijn slapie geweest zijn in de ons aangewezen barak. Ik zou ook zijn doodgebombardeerd". En even werd ik heel stil. Maar even later mopperde ik weer.
En zo is het gekomen, dat ik hier nu aan jullie zit te schrijven. En zo is het ook gekomen, dat ik door al die toestanden heen toch door God dichter en dichter naar hem werd toegeleid.
Lieve lezers.....dit is het onopgesmukte verhaal van een dwarse knul, die zijns ondanks toch steeds nader tot God werd getrokken. Kunt u zich uit uw leven ook niet zulke tijden herinneren, dat de Heer aan u trok en trók met koorden van liefde.
Hebt u dat nu ook, lieve lezenden, dat u herinneringen hebt aan een God, die liefdevol zijn arm om u heengeslagen houdt, in tijden, dat u eigenlijk door de verwarring van het leven bij hem wegloopt?
Er zijn mensen, die tegenover die verwárring van het leven hun eigen verstárring plaatsen. Die zouden kunnen roepen bij verhalen als deze: "Er komt niets van die jongen terecht. God is vast boos op hem".
Maar ik heb altijd gemerkt dat God een God van verrássingen is, die altijd zijn arm om je heen slaat, zolang er nog maar een sprankje hoop is, dat je op zijn weg zult gaan.
Het was oorlogstijd. Moeilijk voor een jonge man om zich in 1942 aan de Duitse arbeidskrachten- honger te onttrekken.
In augustus had ik , na wat vervelende baantjes een goede stek gevonden. Ik had een bescheiden aanvangsfunctie verworven, die zich liet betitelen als: locale kracht bij de P.T.T. op tijdelijk arbeidscontract op proef. In deze functie zaten voor die vijftig gulden per maand heel wat onzekerheden ingebouwd. Maar er was éen grote zekerheid: je was 'veilig' voor de Duitse Arbeitseinsatz.
Maar....ik wilde ook iets meér. In deze onzekere tijden wilde ik ergens houvast hebben. Want diep in mijn hart wist ik, dat er heel onaangename dingen konden gaan gebeuren. En wat was er voor een gereformeerde jonkman meer houvast biedend dan : belijdenis doen. Ik had er royaal de leeftijd voor. Met achttien stonden de meesten al met Pinksteren in de kerk om hun 'Ja' te spreken En wanneer ik met Pasen in mijn geboortestad zo wilde staan, dan was ik al 20. Dus: gauw beginnen.
Ik had mijn werkkring in een andere plaats, dus hoe moest dat.
Maar de ouderlingdsen in de Gereformeerde kerk aldaar schaften raad. Wanneer ik daar de belijdeniscatechisatie deed, dan kon ik met een consent hunnerzijds in de woonplaats van mijn ouders belijdenis doen.
Twee mannen kwamen poolshoogte nemen. Zij vroegen mij, wat mij bewoog, om belijdenis te willen doen.
Ik antwoordde: "Ik wil er zo graag bijhoren. En als ik het nu niet doe, dan kómt er misschien niet meer van"
Ze vonden het maar een mager getuigenis.
Doorvragend echter kwamen zij erachter, dat ik houvast zocht in deze onzekere tijden, en dat tot dat houvast ook behoorde: lid zijn van een kerk. En tenslotte zeiden zij: "Wij achten deze grond voldoende". En zo was de weg geëffend om in 1943 met Pinksteren vooraan in de kerk te staan, met mijn moeder, een traantje wegpinkend, zoals dat hoorde, toekijkend.
Jullie zullen zeggen: "Een schamel begin".
Maar er is een tijd in het leven, dat sommige jongemannen niet veel meer kunnen opbrengen dan dat.
Lieve lezenden, als u ook zo'n artist thuis hebt, die 'althans een begin wil maken'.....moedig hem of haar aan. 'Het volle pond ' kunnen ze echt nog niet geven.
Ik ben altijd nog blij, dat ik in dit opzicht 'de boel aan kant had'. Er zouden tijden komen, waarin het zo moeilijk ging worden, dat 'het er dan inderdaad niet meer van kwam'.
Maar....ik hoorde ergens bij....en mogelijk heeft God overwogen: "Het begin ís er". Want God is genadiger dan de mensen, (2 Samuel 24 v 14) Wees zuinig op uw jongelings- en jongedochterschat. Schrik ze niet af met al te hooggestemde verwachtingen.
De vorige keer vertelde ik jullie, dat ik als zeventienjarige het uitbreken van de grote oorlog meemaakte.
Maar we zijn nu weer ruim een jaar verder. Ik heb mijn eind-diploma van de Hogere Burgerschool gehaald. Maar....wat nu.
De hele economie van ons land staat op zijn kop Nederland is, evenals België een erg op het buitenland gericht land. En opeens zijn al die contacten afgesneden.
Maar....er is een ander contact geopend Duitsland slurpt al onze werklozen op en overweegt om meer mensen uit ons land min-of-mneer vrijwillig in zich op te nemen. De tijd van de gewelddadige deportaties is nog niet gekomen. Maar in iedere geval wil ik niet daarheen. En midden in die verwarde situatie sta ik nu met mijn diploma H.B.S. op zak....en ik weet heg noch steg. Wat zal ik nu toch eens gaan doen??!!
Dominee komt op huisbezoek. Als 'al weer grote jongen' mag ik er een tijdlang bij blijven. En ik maak van de gelegenheid gebruik om zwaar te somberen over de uitzichtloosheid van mijn leven, nu ik daar sta met een papiertje, maar zonder werk. Mijn ouders generen zich; hun 'goudhaantje' is opeens een 'zielenpiet', nu het even tegen zit.Er valt zo helemaal niet met hem te pronken. Maar dominee luistert oplettend. En de volgende zondag heeft hij een mooi preekonderwerp: het zwarte gat, waarin onze jeugd valt in deze wanordelijke tijden.
Mijn ouders zijn verlegen met het geval. In de bakkerij wordt mij pa al te zijner tijd opgevolgd door mijn oudere broer. Maar wat moeten ze met mij aan?
Mijn vader probeert van alles. Hij wil mij nog laten inschrijven als tandarts-student op de universiteit. Maar hij komt overal te laat.
En tenslotte krijg ik het snertigste baantje, dat ik me maar kan denken: op een boekhoudbureau wordt ik : volontair, met een beloning van vijftien gulden per maand.
En daar zit ik dan: ik heb nooit iets van boekhouden gesnapt, wilde het ook niet snappen. En nu sla ik lusteloos dikke folianten blad voor blad om en schrijf dingen daarin.
Zulke tijden van gedesoriënteerdheid moeten er in Gods 'modelleringsproces' ook bij zijn.
Ik begin echt een beetje na te denken: op de H.B.S. was ik 'een jongen met een toekomst', naar ik dacht. maar niemand heeft mij eigenlijk écht nódig, zo blijkt nu. En ook deze ontnuchterende ontdekking moet ik doen, hoewel ik dat op het ogenblik zelf niet goed snap.
Lezers...lezeressen....kunt u zich ook zulke ogenblikken van 'het leven niet snappen' voor de geest halen. God kan van alles met zulke tijden van leegte. Helaas...helaas...de satan ook. Maar volgende week vertel ik, dat het voor mij toch een periode van bezinning werd.
Zo'n periode van: "En wordt eilaas hier niet gevraagd.... Of 't mij behaagt", kan héel functioneel zijn.
Ik werd wakker uit een zware droom. Wat was toch dat voortdurende zware gedreun boven mijn hoofd. Altijd , wanneer de droom voorbij was, dan was ook het begeleidende geluid weg. Maar dat geluid bleef maar.
En toen hoorde ik opeens de stem van mijn broer, die in de dakgoot was geklommen: "Honderden...honderden".
Rap was ik bij hem en zag nu ook, wat hij al even zag: vele vliegtuigen gingen laag over, beschilderd in vreemde symbolen. En even later hoorden wij de stem van koningin Wilhelmina, die het ongehoorde nieuws vertelde: "Duitsland valt ons aan".
Ik ga nu niet het hele verhaal vertellen van die verwarrende vijf dagen.
Maar op de laatste dag van die superkorte oorlog moest opeens onze kleine stad met 14.000 inwoners, ontruimd worden. Wij moesten allemaal evacueren en er was nergens op gerekend. Er was geen rampenplan, er was geen vervoer. Met z'n allen moesten wij gewoon maar 'naar het Noorden' lopen en 'maar eens zien'.
Er was een volkomen verwarring. Iedereen werd van iedereen gescheiden en zo liep ik opeens met een fietsstuur, zwaar beladen met allerlei onzinnige dingen, zoals dat gaat bij een vlucht in verwarring, tussen andere 'van de kook zijnde' mensen in, Om even een beeld te schetsen: opeens stond ergens een vrouw stil, roepende: "O....ik heb mijn portemonnee zomaar op tafel laten liggen. Ik moet terug...ik moet terug".
Maar anderen riepen haar toe "Nee....niet teruggaan...zie je die rookpluimen achter ons. Denk aan de vrouw van Lot". Zo'n stemming dus.
En ik liep daar met mijn topzware fiets. En voor mij uit liep eenzaam een oude vrouw, die telkens hinderlijk dicht bij mijn vehikel kwam en mij daardoor steeds in last bracht.
En opeens beet ik haar toe: "Maak dat je daar weg komt...of ik rijd je (vloek) harstikke dood".
De dame maakte rap benen en ik kreeg ruimte.
Hoe het verder die dag verliep? Och, het was vals alarm .'s Avonds waren wij al weer thuis in een gecapituleerd Nederland.
Maar later heb ik gedacht: "Wat blijft er toch weinig van je fatsoen als net, Christelijk jongetje over, wanneer je in een stressy situatie zit"
En veel later leerde ik daaruit een les van bescheidenheid, die ik echt wel nodig had.
Lezer!....zo wilde God mij sturen en boetseren. Ik heb jullie verteld, hoe hij dat steeds weer op een andere manier deed.
Maar hij wil ook ú vormen, totdat u ooit eens op zijn zoon Jezus gaat lijken. Geef u maar gewillig over in zijn boetserende hand.
Met mijn zestiende had ik een groot plan met mijn vrienden. We zouden met z'n vieren een trektocht gaan maken met de 'Nederlandse Jeugdherbergcentrale'.
Dat was een bijzonderheid in 1939 's zomers. (in oktober zou ik zeventien worden). Er werd nog maar weinig vacantie gehouden . Jeugdigen konden dan met de N.J.H.C. En omdat er ook een socialistische jeugdorganisatie was, de A.J.C., dachten bezorgde ouderen om ons heen, dat wij zouden heengaan als jonge Christenen en terugkomen als jonge Socialisten. Zo was dat toen.
In ieder geval; wij hadden nog wel wat weerstand te overwinnen. Maar op zekere dag zaten wij dan toch op onze fietsen voor die grote, heerlijke, avontuurlijke tocht, die ons zou brengen naar 'verre' streken, waarvan wij veel wisten via de aardrijkskunde-lessen, maar het waren 'klanken'. Nog nooit hadden wij zulke steden als Sittard en Maastricht 'in het echt ' gezien.
Eén van de vrienden was Cor, waarvan ik vertelde, toen ik opschreef: "En toen was ik twaalf". Dat was dus een vrij lange 'jongensvriendschap' aan het worden. Dan was er nog een Cor.
Maar....en dat bleek 'een winner': er was ook een Tinus Die had ik aangebracht en hij was een tikje een buitenbeentje. Tinus was 'vroom'. Jongens van deze leeftijd voelen zich vaak ongemaakelijk bij dingen over 'God en zo'. maar Tinus niet. Hij 'lustte er wel pap van'.
We gingen op een zaterdag weg en hadden onze eerste 'jeugdherbergnacht' in 's Hertogenbosch. Maar de volgende dag zei Tinus: "Jongens...het is zondag. We gaan naar de kerk". Wij- anderen- voegden ons als vanzelf. maar wanneer Tinus niet zo resoluut geweest was, dan was het allicht anders gelopen.
Maar nu zaten wij dan in de Gereformeerde kerk, waarvan Tinus het adres al had en ikzelf vond het toch wel leuk. Die heel andere entourage. Die onbekende gezichten. Een andere preekstijl.
En aan het eind de grote verrassing: er kwam een meneer op ons toe, die zei: "Dat vind ik nu zo geweldig!! Gereformeerde jongens op trektocht. maar op zondag naar de kerk. Ja...ik ken jullie allemaal. Kijk maar eens goed. Ja , nu herkennen jullie mij ook. Ik ben een jaar geleden verhuisd naar Den Bosch, dus ik had jullie al gauw als 'kennissen van vroeger' uit dezelfde kerk in het oog. Ga gauw mee naar huis, dan drinken wij koffie. mijn vrouw zal het ook leuk vinden".
De verrukking van die man. Zijn plezier om 'onze trouw', die eigenlijk Tinus' trouw was, maar dat kon hij niet doorzien. Maar zijn hártelijkheid. Dat gezellige bezoek. Het voelen van een band, die verwarmde. Het was tussen alle vele indrukken, die mijn brein bombardeerden, zo iets wezenlijks.
Ach...het werden goede dagen. We waren maar een week of zo weg. maar toen ik thuis kwam, zei mijn moeder; "Ik stuurde een jongen op weg. En ik krijg een jongeman terug". Nu ja; moeders overdrijven soms wat.
Maar u....die dit leest: ziet u , wat warme hartelijkheid in 1939 aan een jongenshart deed. Deze grijsaard weet er in bijna 2009 nog met blijdschap van te vertellen. En ergens werd er een draadje steviger bevestigd aan mijn nog onbepaalde en en op ander wijzen rafelende geloof. Mogelijk zijn er ook in uw omgeving jonge mensen, die even een vriendelijkheid met een wat diepere achtergrond nodig hebben. Geef hun die hartelijkheid.
Warempel....ik heb er nog een foto van. Door heel bijzondere omstandigheden kreeg ik onlangs de beschikking over een klassenfoto, waarop ik sta als veertienjarige.
Jullie hebben net gelezen, wat een 'lammetje' ik nog was als twaalfjarige. maar wat kán er veel gebeuren in twee jaar. Het is 1937...ik word in dit jaar 15, maar ben het nog niet. En als je dan dat duistere, bokkige gezicht ziet op die foto!.
Wat is er toch gebeurd. Wel; eerder heb ik verteld, dat de heer God verkennend werk had gedaan in mijn leven. Hoe ik als acht- en tienjarige aanrakingen van hem had gekregen...hoe hij mij als twaalfjarige had bijgestuurd.
Maar nu was het de beurt aan de duivel. Hij was al eens langs geweest, toen ik als kleuter die driftbui had. Maar nu was hij góed langs gekomen. Je begrijpt: als veertienjarige: de hormonen beginnen te werken. Er zijn daarnaast ook al aanvaringen geweest met schoolgenoten. Ach; allemaal dingen die jullie ook hebben meegemaakt.
Ik herinner mij uit die onprettige dagen nog iets vervelends dat toch weer 'aan het denken zette'. Och er zijn vele, vele dingen gebeurd, maar ik neem er deze ene, die nu boven komt drijven, even uit.
Een van mijn kennissen was een jongen van de ambachtsschool, op wie ik als Mulo-scholier neerkeek. Ja...ik weet het ...ik wéet het: laakbaar en dom, maar het was niet anders dan dat het was.
Ik benaderde hem een keer met een superieur lachje: "Teun....ken jij dat verhaal van Ruben, die dudaïm in het veld had gevonden en dat aan zijn moeder wilde brengen". Want wij waren allebei kerkelijke jongens en onze gesprekken gingen - hoe slecht ook bedoeld- dikwijls over bijbelse onderwerpen.
En mijn bedoeling was om hem slechte, dubieuze dingen te laten zeggen, want het was 'vragen naar de bekende weg'. Ik wist dit deksels goed, wilde alleen deze 'lager geklasseerde' overbluffen.
En toen de ontnuchtering: deze leeftijdsgenoot, de knaap op een 'mindere' school, zei: "O ja; dat verhaal ken ik . Ruben, de oudste zoon van Jacob, had vruchtbaarheidskruiden voor zijn moeder gevonden en wilde haar daarmee verrassen". En daarbij keek hij zo vriendelijk-neutraal, zo....wijs....zo..volwassen, dat ik met een schok me realiseerde: "Hij is veel beter dan ik....hij heeft niet allemaal die lelijke dingen bij zich, die ik heb. ....en op de 'knapenvereniging' is hij ook zo goed. Wat ben ik eigenlijk een naar, vervelend jochie".
En in die moeilijke jaren, vol tobberijen, uite liefdes, stiekemigheidjes, conflicten, was het even zó leerzaam om een jongen te ontmoeten, die daar al weer zo'n stuk meer 'compleet' in was dan ik.
Zó beleefde ik mijn puberschap, met al deze en andere ervaringen. maar God hield mij in het oog.
Lezer....roept dit iets bij u wakker; "ja...dergelijke ervaringen heb ik ook gehad: God en de duivel, die om mijn persoon streden".
Een goede boodschap tot slot: God overwon bij het trekken bij mij. Hij kan ook bij u overwinnen.
Ik was leerling geworden van de M.U.L.O., ( meer uitgebreid lager onderwijs). Na de lagere school was dat de eerste voortgezette opleiding. Mijn ouders, die voor 'hun Gerrie', hun jongste, toch wat 'hogere' aspiraties hadden, stuurden mij niet naar de ambachtssachool, maar naar déze opleiding, die ergens voorbereidde op een kantoorfunctie. Och; veel richting was er nog niet te bespeuren.
Goed; al gauw had ik een vriendje, Cor....het meest stabiele jongetje, dat zich denken laat. En dat had ik wél nodig. Want ik was een erg instabiel kereltje, misschien zou met mij tegenwoordig wel een ADHD'tje noemen.
Al gauw hadden wij in de nieuwe omgeving een schoolreisje...helemaal naar Antwerpen, naar de Antwerpse diergaarde. De hele dag voerde ik daar het hoogste woord. Toen een nijlpaard verveeld geeuwde bij het zien van al weer nieuwe horden mensen, riep ik in mijn beste Frans....dat kon ik al een heel klein beetje: "Il a les dents rots". (Want het Frasnse woord voor 'rot' wist ik nog niet).
De Vlaamse dames , die in de buurt stonden, lachten maar eens om dat drukke kereltje. Ik raakte door mijn 'successen' helemaal door het dolle heen.
En 's avonds in de bus naar huis voerde ik in het gangpad een show op van je welste. Maar...ik werd er zo móe van. Niemand lachte. De verreisde klasgenoten reageerden niet, keken vermoeid naar mijn act. En ik was zelf ook zo moe....
En toen was er opeens dat heerlijk stabiele vriendje. Ik had naast hem gezeten; die plek was nog vrij. Ik liet mij, doodvermoeid van mijn potsenmakerij, naast hem neer. En toen zei hij de woorden, die ik mij vandaag, 71 jaar later, nog herinner alsof ze gisteren gesproken waren:
"Jaai mô nie so gek doen".
Het is toch goed, dat er soms dingen gezegd worden, helemaal uit jouw eigen wereld vandaan door iemand, die helemaal tot die wereld van jou behoort.. Ik bedaarde opeens ....blies uit van mijn 'aandacht-trekkerij'...trok er een kinderlijke les uit voor mijn hele leven.
En....ik geloof dat de Heer een engel had gestuurd om mij even bij te werken. Goed...ik voelde mij even diep beschaamd, toen Cor dat zo zei. Maar ik heb -bij al mijn manco's- toch veel dit in het leven, dat ik een 'bijsturend' woord naar waarde weet te schatten en mij daarnaar richt. Spreuken 25 v 11 zegt: "Het juiste woord op de juiste tijd is als een gouden appel op een zilveren schaal". En dat er tussen twee kleine, lollige jochies van twaalf al zulke woorden kunnen vallen.
Lieve lezers; denk u eens in, wanneer misschien tegen u zulke opmerkingen zijn gemaakt. Probeer eens deze lijn te vinden: dat God u op dat ogenblik 'middellijk' aan het fatsoeneren en modelleren was tot een ruwbouw van wat hij eigenlijk van u wilde.
In míjn geval had de Heer een 'iets rustiger knaapje' nodig voor zijn plannen dan ik op dat ogenblik wás. En nóg is de Heer dagelijks aan het modelleren aan mij. Hij wil, dat ik 'het evenbeeld word van zijn Zoon, (Onze Heer Jezus Christus), die de eerstbgeborene moest zijn van talloze broeders en zusters.", (Romeinen 8 v 29). Zijn werk aan míj is nog geenszins af.
Maar...God wil ook u omvormen en omscholen en bewerken tot evenbeelden van de Heer Jezus. Wilt u tegen God zeggen, (desgewenst): "Heer...ga uw gang maar om mij om te vormen tot het meest liefilijke, dat er bestaat, een evenbeeld van Jezus".
Er kwamen donkere wolken aandrijven in het leven van mijn ouders. Het was 1932, hoogtepunt van de crisis.
In ons hele, lieve Nederland heel erge werkloosheid. Mijn vader was bakker. We hadden een klein winkeltje, waar we wat koekjes verkochten en wat eenvoudige chocolaterie.
De hoofdzaak van de inkomsten moest echter komen van de brooduitbreng. En er waren streeds meer klanten, die moesten zeggen: "Het spijt mij bakker. Ik heb echt geen geld om te betalen. We krijgen allemaal een vaste uitkering van twaalf gulden per week. En als je; zoals ik, een 'hok vol jong' hebt, dan is er niet van te kómen. Want met het aantal kinderen houden ze te weinig rekening".
En mijn vader, een goedaardig man, zei dan dikwijls: "Ach; laat het voor dit keer maar zitten".
Maar die mildheid van mijn vader bracht ook in ons gezin karigheid te weeg. En er kwamen zorgen, die de hemel verduisterden. En toen werd er ook minder naar de kerk gegaan. Er werd weggebleven, louter uit ontmoediging. En wij, de vijf kinderen, drie meisjes en twee jongens, kwamen ook niet meer daar.
En toen was er : tante Riek. Ze was een oudere zus van mijn vader. En ze was vrijgezellin , had niet zo'n last van de crisis. En....ze was een oprechte en zorgzame Christin.
Ze zei: "Koos.....Mina...geef mij de meidjes en de mannekes maar mee naar de kerk".
En een paar jaar heb ik daar als klein jochie gezeten, naast die lieve tante, die mij zo nu en dan eens bemoedigend toeknikte en een pepermuntje gaf. Ik herinner mij dat nog zo goed: die oudere dame, naar de gewoonte van de tijd helemaal in het zwart, die daar zo groot en zo wijs naast je zat.
Mijn ouders moesten even over de hobbel heen worden geholpen. Na een jaar of twee hadden zij zich zó hersteld, dat ze zelf weer gingen. Maar ik blijf altijd tante Riek dankbaar, dat ze zo tussenbeidentrad.
Het is zó goed om aan een goede gewoonte gewend te blijven. En juist in die critieke jaren voor ons, opgroeiende jongelui, had een verkeerde gewenning, (niet meer gaan), kunnen ontstaan.
Al zou die ongetrouwde tante van mij verder heel geen bijzondere dingen voor Gods koninkrijk hebben gedaan, dan nog....zou dit al van onschatbaar belang zijn geweest.
Lieve lezers....denk nu eens in, hoe de Heer God al telkens in uw leven actief is geweest. In Johannes 6 v 44 staat: "Niemand kan tot mij komen, tenzij mijn Vader, die mij gezonden heeft, hem trekke".
Zeker....wij hebben een vrije wil. Maar uiteindelijk is het toch weer God de Vader, die alle dingen in zijn hand houdt. Soms moet hij ons, al tegenstribbelende, trékken. Want zó staat het hier: als het ware met liefdevol 'geweld' ons bij zijn zaak bepalen. Natuurlijk ....als jochie van tien verzette ik mij nog niet. Maar mijn broer en zusjes waren al wat ouder. Die zullen misschien wel eens 'moeilijk hebben gedaan'. Maar later zijn ze toch allemaal in de dingen van de Heer gebleven.
Misschien bent u door God ook wel eens als het ware er 'bijgesleurd'. Mogelijk heeft hij u soms echt wel eens 'bij de lurven gepakt' om u te redden voor tijd en eeuwigheid. Ook als dat niet via een 'lieve tante Riek' ging, wees dan toch maar dankbaar.
En als u zich toen losgerukt hebt, bedenk dan eens, of u dan toch maar niet alsnog die sterke hand zou grijpen.
En ik zat in het leslokaal, samen met de andere 'lammetjes' van acht.
En het was zanguurtje. Het was een novembermiddag. En de gasverlichting was áan. Sommigen van jullie zullen zich dat nog herinneren. Dat oergezellige geelachtige licht, dat aanging, wanneer je aan een kettinkje trok.
Buiten was het nu precies het weer dat bij november paste. De regen kletterde uit een grauwe lucht en geselde de ramen. Maar binnen was het zo behaaglijk. In de hoek brandde de kachel, zo éen van het type: "Je brûle tout l'hiver sans m'éteindre", wat de knapsten van ons dan probeerde te vertalen met: "Ik brul de hele winter....".
En in die intens genoeglijke sfeer zei de juf : "Kinderen ....we zingen nu: 'Er gaat door alle landen..' ."
En al die 'brokkelige' kinderstemetjes zongen: "Er gaat door alle landen een trouwe kindervriend. Geen oog kan hem aanschouwen, maar hij ziet ieder kind. De hemel is zijn vaderland, hij is des HEREN afgezant".
En daarna zongen we nog een psalm: "Opent uwe mond, eist van mij vrijmoedig".
En toen opeens was er zo'n blijde gedachte in mij "De Heer Jezus is mijn vriend. Hij beschermt mij. En ik kan mijn mond ver opendoen om van alles aan hem te vragen".
En tot op de huidige dag herinner ik mij dat ogenblik. De Heer God stuurde een engel met een lieve gedachte. Of misschien deed hij het wel door zijn Geest,'God de Heilige Geest'.
Maar echt; het was een eerste bewuste aanraking met hem, die de grote vriend is van alle mensen die in beginsel zijn vrienden wel zouden willen zijn.
Jullie hebben vast wel ook zulke ogenblikken gekend van kinderlijke, innerlijke blijdschap, omdat God je even aanraakte. En hoe bars het leven ook mag lopen.... en het loopt soms heel 'hard' ....telkens zijn er zulke pareltjes van herinnering. Want de Heer God houdt nooit op met 'naar zich toetrekken'.
...en toen was ik zes....en ik ging met een heleboel jongetjes van die leeftijd, allemaal uit de binnenstad...op verkenning.
Wij waren allemaal gewend aan de nauwe, donkere, betrekkelijk lichtloze straten ván die binnenstad. En gezamenlijk durfden wij nu eens echt lekker ver; helemaal op de wallen.
Want rond de kleine, oude stad lagen verdedigingswallen uit ver veleden tijden, die nu heel geen dienst meer deden.
Maar voor óns kleine jochies, was dat een heel avontuur. Ik zie ons nóg staan daar; midden in het groen, want het was laat in het voorjaar; en ook temidden van de bloemen. En in die donkere straten van ons waren er geen bloemen en was er geen gras en was er niet die frisse lentebries, die nu om onze oren waaide.
Het moet een lief gezicht geweest zijn, al die kleine mannekes, met hun blonde haartjes, wuivend in de wind.
En toen opeens zei Dickie P: "Ik vrees de HERE".
Natuurlijk praatte hij ten dele iets na, maar in dat jonge hartje moet toch iets liefs geweest zijn; een aanraking van een engel.
En wij stonden daar met z'n zessen en het was zó stil. En de wind en de ruimte en de bloemen en het frisse groen....ze waren allemaal om ons heen. En wij stonden daar maar....dóodstil. En al die kleine, nog zo reine breinen wisten, dat hier iets GEZEGD was.
En verder weet je daar dan niets meer van af.
Maar ik heb mij voorgenomen om aan jullie eens een dagboek van een wat andere vormgeving te tonen: aanrakingen in mijn leven, die mij op geestelijk gebied verder hielpen.
En de volgende keer vertel ik dan weer, hoe op achtjarige leedftijd er echt een eerste bewuste aanraking was met de dingen van de Heer.
Nu ik dat zo vertel, wil ik eigenlijk bij jullie, die dit leest, een reactie oproepen. Déze...dat jullie ook eens nagaan, wanneer er in jullie leven van die momenten ...aanrakingen waren ,van de wereld van God en helaas...helaas ook wel van de duivel. En misschien hebben jullie ook wel ervaren dat die herinneringen scherper zijn en langer worden bewaard in jonge hersenen, die nog niet zo'n overvloed van indrukken te verwerken hebben gekregen als oudere breinen, die jonge innerlijken, die nog zo lekker fris zijn.
De vorige week heb ik verteld van tante Aagt, die mijn prille leven redde.
Nu komt het verhaal, hoe ik voor het eerst bemerkte, dat er ook iets duisters in je leven kan komen.
Ik zal vier geweest zijn, toen ik met mijn oudere zusjes naar het strand ging. Het was allemaal erg leuk, maar op een gegeven ogenblik zei Wil- dertien jaar- tegen ons 'gezelschapje': "Kom. We gaan naar huis".
En ík wilde niet. Ik speelde veel te fijn. En....ik werd boos. En....ik sloeg haar met mijn strandschepje in het gezicht. Het bloedde. haar lip bloedde!!!
En er kwam zo'n angst over me. We waren al aangekleed. Ik kon weglopen, wanneer ik maar wilde. En ik hólde dan ook weg. Het bloed op de lip van mijn lieve, zorgzame zusje stond op mijn netvlies gebrand.
Later durfde ik toch naar huis. En hoe dichter ik bij mijn huis kwam, hoe banger ik werd. Het stond daar zo groot en zo dreigend en zo stil. Maar toen ik binnenkwam, viel het met straf en zo allemaal nogal mee.
Maar in mijn nog heel prille leventje was dat de eerste duidelijke aanraking met iets duisters en donkers en bedreigends. Ik had toegegeven aan mijn driftkopperigheid, die ik nog niet eens wist van mijzelf.
Ach; er zijn nog 'duizend' ervaringen van licht en donker geweest. Het duurt nog járen voordat ik daarover uitverteld ben.
Maar nu- 83 min 4 = 79 jaar later- zie ik dat alles in een ontdekkend licht. Jullie weten, dat Efeze 6 v 12 zegt, dat we eigenlijk in beginsel alleen maar de strijd hebben te voeren tegen de duivel en zijn trawanten. En ik ben ervan overtuigd, dat hij bij dat nare gebeuren -via een van zijn dienaren- is wezen kijken of er met dit prille leven al iets te beginnen was voor hém.
Ja dus.....en eigenlijk was ik mijn 'onbeschreven blad zijn' al kwijt.
Maar wees gerust: volgende keer komt er weer een verhaal, hoe de Heer lieve dingen in mijn leven deed, toen ik zes was.
Het was...november 1922. In een wiegje lag ik, geboren 26 oktober, het vijfde kind van Koos en Mina Gerritse.
Tante Aagt kwam op bezoek.Trots toonde mijn 42-jarige moeder haar 'nakomertje'; (ik had drie oudere zussen. Mijn broer de op éen na jongste, was van 1917).
Mijn moeder had een postnatale depressie. Zij zag de dingen niet zo scherp. Het kind dronk flink. Ze had voldoende melk.Dus....wat kon er fout gaan? "Aagt...is het geen schatje....net een engeltje".
Nu hebben jullie mijn tante Aagt nooit gekend. Evenals mijn moeder leefde zij in een tijd, dat de dingen wat scherper, minder soft, werden gezegd dan dat zulks tegenwoordig gebeurt. En van al die 'zich direct uitdrukkenden' was tante Aagt wel een piqueur.
Ze blikte snel in de wieg en had haar oordeel al klaar: "Mien!....da keind is gek of 't ga dood".
Mijn moeder was ten zeerste geschokt. Haar engeltje...haar nooit meer verwachte schat...haar benjamin. Toen mijn vader van 't muziek thuiskwam, (hij was- naast bakker- dirigent van een fanfare), direct dat verontruste: "Koos...die rot Aagt!. Ik schrok me lam. Ze zei...." "Mina...'t is me toch wat...echt Aagt hè..."
Maar 's nachts lagen ze allebei te woelen. Toch hier maar eens mee naar de dokter. En bij mijn moe vielen de schellen ook al van de ogen; haar lieverdje; hij was toch wel érg rustig!
Met een flesje moedermelk naar de dokter. Laboratoriumonderzoek: er zat geen aasje vet in! Ik lag gewoon dood te hongeren.
Wel; ik kreeg vervangende voeding. En het resultaat merk je nu. Een vijfde blog. En in Nederland ook druk druk op www.heavenlyquality/community/Vraag het Ger.
Nog denk ik vaak: wat kunnen mensen toch beslissend zijn voor andere mensen. Tante Aagt redde mijn prille leven door haar wat ongenuanceerde diagnose.
Maar ik denk dieper door: de Heer had een plan met mijn leven. En dat plan blijft zich maar steeds ontwikkelen. En een van degenen die die voortgang mogelijk maakten, was ....tante Aagt.
U die dit leest. U bent in uw leven al minstens twintig maal van levensbelang geweest voor anderen. Maar wat is het heerlijk om van levensbelang te zijn, sturende in de richting van de Heer God, die niets liever wil, dan dat wij hem vinden en leren liefhebben. Hij stuurde zelfs zijn eigen Zoon naar ons toe om de muur die er tussen hem en ons was te slopen.
Zou het niet heerlijk zijn als u zó van levensbelang voor anderen kon zijn, dat u ze hielp om die weg -door de afgebroken muur heen- terug te vinden.