Vorige week zei LM naar aanleiding van iets ‘Ja, maar gij zijt een schrikkepuit hé’. Op een toon alsof dat voor hem al jaren een uitgemaakte zaak was.
Daar kon ik eens mee lachen. Ik. Een schrikkepuit.
In elke haven heb ik mijn weg naar het schip terug gevonden, nuja, behalve die ene keer bijna, in Ulsan. En nergens was ik bang, behalve die ene keer dan, in Trinidad.
En ik ben maar twee keer gerold geweest. Voor zover ik weet. Heeft me dat belet om verder te gaan met varen? Nee, ik ben er hoogstens voorzichtiger door geworden. Voorzichtig. Vooruitziend. Behoedzaam. Allemaal preventief. Eigenlijk ben ik eerder op mijn hoede voor mensen die zich in slaap laten wiegen door de situatie dan voor de situatie zelf.
Zoals die keer … dat PN in Galveston aan de Russische taximaffia liet horen dat ze de vrouw van de captain was. Dat is vragen om problemen ! We staan met onze meisjesnaam op de bemanningslijst. Men is stewardess of supplementary crew, onderaan de hiërarchische ladder en ook onderaan op de lijst genoteerd. Men geeft zeker niét de graad van de echtgenoot. Ze hebben er aan de wal geen zaken mee welke positie de echtgenoot bekleedt. Dat jaagt de prijzen maar omhoog. En bemanningslijsten hebben ze vlug hoor, nog voor het schip tegen de kaai ligt. Ze hebben connecties binnen het agentschap ter plaatse.
Taximaffia : De wagens kwamen al toegereden terwijl het schip nog aan het aanleggen was. Die gasten rijden met twee in één wagen. Waarom is dat nodig?
Een schrikkepuit dus, ik. Ineens dacht ik: als hij denkt dat hij mij kent, ken ik hém dan eigenlijk? Of denk ik dat ook maar?
LM stond bij het raam en keek naar wat er beneden zoal circuleerde op de voetpaden. Dit is niet echt een drukke straat, daardoor weet hij ongeveer wie en wat er overdag langs komt. Wiens hond mankt en wie plots verschijnt met een andere hond. En dan weer een andere. En dan weer de vorige … Honden op logé, weet hij.
"De zilveruitjes! Dát is lang geleden." zei hij bedachtzaam. Zijn zilveruitjes hondjes? Had hij het over eten? Er staat een pot uitjes in de koelkast en een reservepot in de berging. "Nee die twee dames daar."
Die twee dames zijn zussen. Ze stappen voorzichtig en traag. Arm in arm. En zwijgend. Alle concentratie gaat naar het voortbewegen zelf. Ze kleden zich zoals ze stappen, in behoedzame tinten. Hun kapsel komt uit het zilveren register. Zoals dat vroeger moest en zoals hun eigen oma’s een kapsel hadden toen zijzelf jonge vrouwen waren in de jaren ’60, een stevig, strak krulletjes-permanent, zeer kort. Van bovenaf gezien zijn die bolle kopjes zilveruitjes.
‘k Wist niet dat LM hen zo noemde. ‘k Wist evenmin dat ze met hun twee gedurende een periode uit het staatbeeld verdwenen waren. Was er een ziekenhuisopname geweest? Wie van de twee? De ene zus loopt al enkele jaren zwaar gebogen door osteoporose. De andere iets minder gebogen. Het was voor LM blijkbaar een stille blijdschap hen weer te zien langskomen. "Ze zijn er nog." glimlachte hij vaag. Zijn ma had ook zo’n kapsel.
Soms zijn er mensen die uit het straatbeeld verdwijnen en helemaal niet meer opduiken. Maar de zilveruitjes zijn er wel weer. Tot nader order natuurlijk.
‘k Ben lang een nachtraaf én vroege vogel geweest.
Toen ik 15 of 16 was had ik heel sterk de indruk dat ik me overdag met zoveel dingen moest bezighouden die me opgedrongen werden -zolang ik nog thuis woonde was dat ook zo- dat er maar één moment overbleef voor mezelf : de nacht. Of toch het begin van de nacht, zolang ik nog thuis woonde.
Ik verdween rond 22h naar mijn kamer maar ik sliep niet voor 01h. Huiswerk maken en daarna onder de dekens wat liggen lezen en radiootje luisteren, vooral AFN en ook Europe n°1 met Daniel Filipacchi. Radio Veronica en Radio Caroline kon ik niet ontvangen vanonder die dekens. Waarschijnlijk niet de juiste dekens.
Om 05h30 was ik er al weer uit want ik wou ’s morgens weg zijn voor ze me konden terugfluiten ivm ontbijt of andere huishoudelijke taken. Die had ik tussen 16h en 22h al genoeg.
De nacht was van mij, dat beetje slaap was van mij en de ochtend lag gewoon in het verlengde van die twee, de ochtend was ook van mij.
Dus : douchen, aankleden (beetje mascara ook) en de deur uit. Na een paar keer vroegen mijn ouders zich niet meer af waarom ik zo vroeg weg was. Om ondanks de files intijds op school te geraken? De bussen hadden toen nog geen eigen bedding hé. Aan het Simonisplein liep toen alles hopeloos strop. Rustig laten strop lopen, heel die westkant van Brussel.
Ik (prinses) nam een alternatieve route, achterop een brommer. Een rood geval van een kameraad die naar de school in de Vier Windenstraat moest. Hij pikte me op aan de bushalte thuis. Uit het zicht van het ouderlijk huis natuurlijk. Het woord 'cool' bestond toen nog niet in jongerentaal maar het was wel cool, om een mokke achterop de motto te hebben zitten. Ondanks de witte sportkousen. En dat mokke vond het tof om door nen 'tip' afgezet te worden aan een bushalte die nog een half continent van de school af lag. De ochtenden waren reizen door de geuren van de seizoenen. Over helm & hersenpan bestonden nog geen You Tubekes.
Nu ik het schrijf hoor ik ook terug het gejank van die brommer. Een opgefokt geval. En ik ruik terug de ochtend-mélange van weinig verkeer maar wel polluerend, met herfstgeuren van de oude stadsbomen van voor die renovaties overal. En de geur van zijn vest in skai. Hoe zou het nu zijn met Jef BB? Is hij nu cilinders aan het uitboren samen met kleinzonen?
Hij zette me af aan Veeweyde. Daar nam ik de bus. Samen met een andere kameraad, die in de Cellebroersstraat naar school ging nam ik daar de bus. Hij kwam daar ook wat vroeger. We stapten af aan het Fontainasplein en zaten daar dan een sigaret te roken en te kijken naar een stad in de ochtend. Daarna begon de dag en begonnen de verplichtingen.
Dat traject was een omweg, maar de weg was mooi en het ritje op de motto was een vleugje van … iets, iets waarvan ik niet wist of het wel bestond. Het was een manier van weg zijn.
------------------------ 05-01-2015 11:54:48 ~ de verteller is 70++
Zopas werd op de deur van mijn appartement gebonsd. Ik deed open en er stonden 8 politiemannen voor de deur. Ik weet niet hoe ze binnen geraakt zijn, beneden aan de voordeur. Ze stormden binnen met getrokken wapens. Ik wist nergens van en ze zijn overal gaan kijken, in elke kamer en in elk hoekje Toen het gedoe stilviel zei een politieman "U woont op nummer 41, straat zus-en-zo" "Maar nee! antwoordde ik, dit is nummer 4, dit is het huis om de hoek!"
Ze zijn naar buiten gestormd, naar het nummer 41 in de andere straat. Missen is menselijk. ------------------------
Missen is menselijk, schreef de brave mens er nog vergoelijkend bij. Ja. Maar sommige missingen zijn misselijkmakend. Acht man met getrokken wapen. Dat was al een serieus interventieteam dan, mijn gedacht.
Missen is menselijk? Toch eigenaardig dat ze zich én van straat én van huisnummer vergist hebben. Misschien dan ook van datum en van uur? Gewacht met vertoon tot ‘het gevaar’ al in het buitenland zat? Missen is menselijk … voor een interventie van dat kaliber, mon oeil. Dat is geen vergissing meer, dat is een fout. Operationeel was er iets grondig mis. En jongens van dat soort en hun denkers moeten dan onze redders in nood zijn, de dag dat het er op aan komt.
Als ze zo opgefokt waren -door de adrenaline of door de testosteron- dat ze niet meer wisten waar ze waren, wisten ze dan nog wat ze aan het doen waren? Maar ze mogen wel een wapen dragen. Opgefokt of niet.
Terug naar buiten gestormd, naar het juiste nummer in de juiste straat. Dit lijkt eerder een ploeg figuranten bij Comedy Capers dan een getraind interventieteam.
En ja, hoe zijn ze beneden aan de voordeur naar binnen geraakt? Met een slotenmaker? Die had dan óók niet gezien dat het huisnummer niet klopte?
Énzovoort, enzovoort … Meer vragen dan mijn kopke kan bolwerken. En de bewoner, degene die het heeft moeten meemaken, was helemaal alleen in het gebouw, er was niemand om samen mee te bekomen van het schrikken. Hij deed er achteraf gelaten over. 'Ik leef toch nog …'
Hoe gevarieerder het straatbeeld hoe liever, maar het baseballpetje is een verschijnsel waar ik niet aan wen. 'k Blijf het potsierlijk vinden.
Het ding heeft een zonneklep en zal dus wel bedoeld zijn om de zon uit de ogen te houden. En als de coach even instructies geeft draait het klein grut die klep opzij of naar achter, anders moeten ze hun hoofdje in hun nek leggen om hem te kunnen zien. Daarna draaien ze de klep terug naar vóór om de zon uit hun ogen te houden en spelen verder.
Op een dag was het petje overal te zien, niet meer alleen op het sportveld of op weg daarnaartoe, gewoon overal. En in grote delen van de wereld, geloof me. Het is zelfs doorgedrongen tot achter in de tuin van WD in een rustige straat even buiten het dorp. Het was zomer 2002.
Het petje was daar niet zomaar neergedwarreld, of vergeten door iemand van de buurtkinderen, neenee, WD had er eentje op zijn hoofd en was zelf tamelijk tevreden met het resultaat. Hij had het gekocht omdat hij vond dat hij als kersverse opa zijn imago moest verjongen. Hij had er dus nog geld aan gegeven ook. WD kennende, wil dat wat zeggen. En 'imago' sprak hij uit als loek.
We kwamen een paar uren helpen in de tuin: LM had een hoedje op het hoofd, ik een sjaaltje en WD zijn nieuwe loek. Het ding beschermt oren en nek niet tegen harde zonneschijn, elke bouwvakker, dakwerker en fietser weet dat ondertussen.
"W, zoudt ge niet iets anders op uw hoofd zetten jongen, uw oren..." WD wuifde dat weg. Op zijn hoofd geen oud hoedje of zigeunersjaaltje. Hij had immers een jeugdige nieuwe loek. Resultaat: na een paar uren waren zijn oorschelpen verbrand, vooral de randen bovenaan. "Oekandana, zei WD 's avonds, verbeten wrijvend over zijn knalrode oorschelpen, 'k ad tog iet oep menne kop..." Tja. Pijnlijke stekende jeuk, WD was die avond niet te genieten en aftersun maakte het volgens hem alleen maar erger want dat 'plakte'dan nog ook.
Een paar maanden later hadden we de najaarsstormen, zoals de kalender die voorziet. Grimmig weer: gietende regen en ijzige wind, veel bescherming bood het petje niet. Even grimmig als het weer hield WD vast aan zijn nieuwe loek. Jeugdig sleepte hij zich de herfst door, van verkoudheid naar verkoudheid. En wij leefden mee natuurlijk, van onder onze beremutsen.
Toen kwam het winterweer, bijtende vrieskou. Voor het buitenwerk droegen wij nu een wollen sjaal onder onze mutsen. En WD? Hij droeg zijn petje. Het petje houdt de schedel niet warm en aangezien WD kalend is, zou stekende hoofdpijn hem wel snel naar een aangepast hoofddeksel doen grijpen. Dachten wij.
Niets daarvan. De stekende hoofdpijn kwam door teveel roken, te weinig slapen en kopzorgen op het werk. Maar niét door de kou, dus niét door het petje. De bontmuts die hij andere winters droeg bleef in de kleerkast liggen. Midlifecrisis, besloot mijn man. (Híj wou die bontmuts wel.)
April 2003, WD aan de telefoon, ramp: petje weg. Weggewaaid, het water in. Ziezo dachten wij, eindelijk is hij van die bevlieging af. Diezelfde week had WD al twee nieuwe petjes gekocht. Eentje in reserve. Voor 't geval het nog eens zo hard waait.
Zomer 2003: bijna elke dag hittegolf en UV-alarm in de weerberichten. Niet echt weer om in de tuin te werken. 'k Ben op de markt rieten hoeden gaan kopen, met de breedste randen die ik kon vinden. Drié hoeden. Voor WD ook een. Ik wou niet dat hij ineenzeeg door een zonneslag. Loek of niet, hij zou een rieten hoed met brede randen opzetten. En we gingen naar WD, ik tamelijk strijdvaardig.
Strijdvaardigheid en hoed waren niet meer nodig: WD had één van zijn petjes aangepast aan buitenwerk! Zijn dochter had er met velcro een ruime lap katoen aangezet. Die lap beschermde oren, nek en schouders.
WD zag er uit als een legioensoldaat en droeg de lap met zwier. En, ineens vond ik dat petje niet meer potsierlijk, die lap veranderde alles. Dat stomme petje was nu een slimme bescherming.
Het enige wat hij er niet mee kon doen was zich koelte toewuiven. (Met een rieten hoed kan dat wel, de derde hoed ligt in zijn tuinhuisje.)
Zijn andere petje was van de kapstok verhuisd naar de hoedenplank van zijn wagen. Zo zien de buren en wij allemaal dat hij nog wel degelijk een petje heeft hé. En na de zoveelste koudeprik die winter heeft WD zijn bontmuts wél uit de kast gehaald.
Onderstaand filmpje kan melig lijken, zo in de vroege ochtend. Ga misschien toch maar eerst ontbijten. Of neem op zijn minst koffie. Oké, thee dan.
Eigenlijk is het een parabel want er worden een paar wijsheden en waarheden verpakt in een verhaal. Hier komt het. Klank aanzetten. Jammer van dat nadrukkelijk Noord-Nederlands accent, iets minder had gemogen. Maar goed, we doen niet sacherijnig vandaag. https://www.youtube.com/watch?v=x7l0GI-ZgkQ 10min12, voor wie eens geen haast wil hebben.
Hoog op de berg woont een man alleen in een houten huis. Hij is daar gelukkig met wat hij heeft. Door de bewoners in het dal wordt hij ‘de man in de wolken’ genoemd. Elke dag gaat deze man voor zijn schilderij zitten. Een landschap, zo mooi, zo schitterend leeg, zo moet het geweest zijn toen de wereld begon. De man deelt zijn geluk met wie het maar wil. Elke dag komen mensen de berg op om samen met de man in de wolken te kijken naar het prachtschilderij. Wie naar het schilderij kijkt, vergeet voor even hoe treurig en lelijk het leven soms is. Sommige mensen komen heel vaak kijken en het werd ook een gewoonte om iets mee te brengen voor de man: een kastanje, een steen, een stuk kaas, een knikker, een fles wijn, een veer, een liedje of een tekening. Op een dag verschijnt er een vreemdeling. Die heeft horen vertellen over het prachtschilderij en wil het graag zien. Het schilderij blijkt een fortuin waard te zijn en de man in de wolken kan het verkopen voor erg veel geld. Maar dat doet hij niet. Hij wil het schilderij graag blijven zien zoals hij het altijd heeft gezien: een landschap zo mooi, zo schitterend leeg, zo moet het geweest zijn toen de wereld begon. Hoe hard hij ook probeert, de man in de wolken kan de vreemdeling niet vergeten. Van nu aan houdt hij de bezoekers ook erg goed in het oog. Ze mogen niet te dicht bij het schilderij komen en ze mogen het zeker niet aanraken. Op den duur wil hij zelfs geen bezoekers meer ontvangen. Hij heeft er genoeg van, al die bezoekers zouden het mooie er nog van af kunnen kijken! In zijn dromen gebeuren er de ergste dingen met het schilderij. Hij zet sloten en grendels op de deuren en zondert zich helemaal af. Soms denkt hij nog terug aan de tijd toen de mensen uit het dorp naar het schilderij kwamen kijken en voor hem iets meebrachten. Die tijd was nu voorbij. Nu moest hij zijn schilderij beschermen, desnoods met zijn leven. De angst voor het schilderij overheerst zijn leven en hij begint te twijfelen of het wel echt een prachtschilderij is. Hij hangt het terug aan de muur en merkt dat het zijn schoonheid verloren heeft door de drukdoenerij die ermee gepaard gaat. Hij weet maar één oplossing: het schilderij verdwijnt in de haard ... Vanaf dan gaan zijn sloten en grendels weg en gooit hij de ramen open. Door het raam ziet hij een landschap, zo mooi, zo schitterend leeg, zo moet het geweest zijn toen de wereld begon. Je kan zien hoe alles een vorm en een kleur krijgt in het licht van de opgaande zon.
Lang geleden, in de tijd dat de grootouders nog spraken, werd ik ivm blauwtje er door mijn grootmoeder op gewezen dat een blauwtje oorspronkelijk een stadstelegram was.
Die ging niet via PTT of RTT of over gelijk welke kabel, het was veel simpeler dan dat.
Wanneer men plots ergens iets moest laten weten of onverwacht een uitnodiging moest afzeggen, kon dat snel via de stadstelegram. Dat waren geschreven berichten die bij de bestemmeling bezorgd werden per koerier te voet, dat was een renner die moest oplopen (leveren) en aflopen (terugkomen) of per koerier op de fiets. Dat was in de tijd dat snorren nog knevels heetten.
Er was ook de buizenpost/buispost in sommige steden (pneumatique) maar of dat systeem ooit in Antwerpen bestaan heeft, heb ik nog niet kunnen achterhalen.
Iedere huishouding had van die telegramformuliertjes in huis. Men stuurde de meid of iemand anders naar de standplaats van de koeriers. De formuliertjes waren blauw. De binnenzijde werd beschreven, dichtgevouwen en dicht geplakt. Op de buitenzijde kwam het adres. Vergelijkbaar met het voorgelijmd luchtpostpapier van ooit.
Dus wie zo’n blauw formuliertje (met afzegging) per oplopende koerier geleverd kreeg, had een blauwtje opgelopen. In het aflopen kon hij eventueel een antwoord meenemen. Die afzegging was niet noodzakelijk een afwijzing op amoureus gebied.
Waarom een stadstelegram? Waarom geen telefoontje? Omdat het telefoonnet nog niet uitgebouwd was. Telefoon was toen nog een nieuwigheidje voor de rijken.
‘k Veronderstel dat de stadstelegram tot een flink eind na WOI heeft bestaan. Mijn grootvader was van 1892, mijn grootmoeder was van 1910. Zij hebben de stadstelegram nog gekend en gebruikt want de uitgebreide installatie van het telefoonnetwerk is pas na de oprichting van de RTT in 1930 echt op gang gekomen, vanaf toen kregen ook particulieren vlot aansluiting op het telefoonnet. Nuja, vlot … ’t was de RTT hé.
--------- In 1913 was een groot deel van België bereikbaar via de telefoon. Het aantal abonnees bleef beperkt, maar het merendeel van de stations, post- en telegraafkantoren was uitgerust met openbare telefooncellen.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwam een abrupt einde aan de telecommunicatie in België. Een van de redenen voor die stopzetting was te vinden in de financiële afhankelijkheid van het overheidsbedrijf. Door de schade en de gedeeltelijke ontmanteling van de netwerken tijdens de oorlog had het Bestuur van Telegrafie en Telefonie kolossale investeringen nodig.
Op 19 juli 1930 werd de Regie voor Telegraaf en Telefoon ( RTT ) opgericht. Het overheidsbedrijf kreeg een grotere autonomie: het was niet langer afhankelijk van de jaarlijkse budgetten van de staat en had de bevoegdheid om een eigen bestuur te voeren.
Wie bij google ‘stadstelegram Antwerpen’ intikt krijgt een aantal links, maar het zijn pdf’s en bij dat soort bestanden krijg ik geen verwijzing naar waar in de tekst de zoekwoorden staan. Dwz dat ik al die teksten zou moeten doornemen. ‘k Denk dat ik dat ga overlaten aan de geïnteresseerde, want ik heb het aantal bladzijden zelfs niet durven bekijken.
Dus om er een jaartal op te plakken, ik zou denken tot ruim na 1930 was er stadstelegram. In sommige steden.
Vertrouwen verdient men en kan men terugwinnen, en dan ebt het wantrouwen weer weg.
Verdenking, beschuldigingen, kan men weerleggen en zo de achterdocht wegnemen. Hoopten we.
Maar argwaan … is een waan. Tegenover argwaan stonden we machteloos.
Toen kwam haar huisarts met de diagnose: dementie. Het vonnis. En bijna als een bevrijding: de oorzaak van haar argwanen was nu gekend. Het was 'maar' een fase van iets dat veel erger was.
Opluchting ook: nu konden we ons concentreren op haar, op haar comfort en op haar verzorging. Haar verdachtmakingen waren 'slechts' een deel van haar ziekte. Alle beschuldigingen waren 'compleet' ongegrond, totaal zonder rede of reden.
Alhoewel? Twijfel.
De twijfel kwam ongevraagd, hij kwam gewoon en bleef een tijdje. Bij elke nieuwe verdachtmaking bleef hij een beetje langer. De dementie had haar verloop, de situatie escaleerde en de warmte trok weg, verdween uit de familie.
Jaren later: af en toe lopen gesprekken vast, vallen er sprekende stiltes... De ontreddering die haar argwaan toen heeft aangericht overvalt ons soms nu nog. Nú nog. Het is voorbij, maar het is niet over. Haar overlijden was genadig. Maar die argwaan, die liet ons in achterdocht en kilte.
m voor wijlen mijn schoonmoeder, een vrouw die ergens in mij een standbeeldje heeft EZW-13/02/2004
Wij zijn niet zo jong meer eigenlijk zijn w’ een beetje oud we rennen niet meer heen en weer en we hebben het ook vlugger koud
We gaan niet zo met de tijd meer mee moderne dingen zijn soms een kwelling hoewel gisteren schreef je op mijn pc een lief briefje in d’ oude spelling
We lopen al een beetje gebogen we buigen naar elkander toe soms zien we ’t in mekaars ogen we zijn allebei een beetje moe
majumau 23 nov 2006
Mooi vind ik dat, die bladschikking in ei-vorm. Ze klopt zo helemaal met de inhoud.
De titel en de bladschikking, dat was het eerste wat ik zag. En toen ik de tekst gelezen had zat ik te kijken en ik was helemaal weg in de tijd. Zwaar onder de indruk. En nu nog.
Ooit schreef ik iets over ei zijn, lang geleden, toen onze grootouders nog spraken en de oprichter van SenNet nog niet geboren was. Die tekst heb ik niet meer, maar het ging er over dat een koppel een ei met twee dooiers is. Het ei draait niet rond en het zal ook niet rond draaien, maar het is wél een geheel.
Het gedicht van Majumau zou daar het vervolg op kunnen zijn. Van ei-zijn naar wij-zijn, dertig jaar later geschreven. Het vervolg en misschien ook het slot.
Misschien gaat dit gedicht niet over een koppel. Misschien is een van beiden de zoon of de dochter en is de andere hoogbejaard? Door die ‘oude spelling’ denk ik dat.
Sterk werk. Zo schijnbaar terloops staan die woorden daar, minimaal. Grandioos helemaal. Die uitdrukking bestaat weer niet zeker, grandioos minimaal? Vandaag wel.
m gedicht geplaatst met toestemming van de auteur HiH-07/2015
Het geeft op een lugubere manier een zekere inkijk op de potentiële toekomst van een door overbevolking geteisterde planeet.
Kent gij een Chinees restaurant dat Kowloon heet? Mij staat voor dat ik er een aantal gekend heb, die zo heetten. Het enige dat ik wist van Kowloon was dat het een wijk in Hong Kong was. Vandaag heb ik een mail binnengekregen over de geschiedenis van die wijk. Nu ik deze foto’s gezien heb en de bijgaande teksten gelezen heb, vraag ik me af hoe een restauranthouder er bij komt zijn zaak Kowloon te noemen. ---------------------------------
Tot 1993 leefden er 35.000 mensen op een gebied van minder dan 2 voetbalvelden, waar geen enkel land de baas over was. En toen werd Kowloon Walled City met de grond gelijk gemaakt en eindigde een bizar sociaal experiment van anarchisme in de praktijk.
De City of Darkness vanuit de lucht, circa 1987. Op de achtergrond is een stuk van Hong Kong te zien. Om bovenstaande foto in perspectief te zien: het blok waar ge naar kijkt is 200 meter bij 100 meter en gaat 10, 12 en op sommige plekken 14 verdiepingen de lucht in. Het is één groot organisch geheel van gebouwen dat doet denken aan de Borg Cube uit Star Trek. Op dat moment wonen er zo'n 35.000 mensen. Dat is omgerekend 1,35 miljoen mensen per km². Ter referentie: Amsterdam moet het doen met 4.751 mensen per km² en Manhattan (hartje New York) met 26.939.
de Pfumferkes, zij waren hier efkes ook! “Pfumferkes lopen alsmaar te pfumferen”
En dat hebben we dan samen gedaan : handen op de rug, hoofd naar beneden en zachtjes, met kleine pasjes naar links en met kleine pasjes naar rechts lopen mompelen & mopperen. Wij alledrie, LM, ik en onze kleine genodigde (5j+) hebben alle drie driemaal rond de salontafel gepfumferd. Oké, dat was nog niet écht ‘to fumfer’, ik weet het, maar het was de best mogelijke benadering. Toen we uitgemompeld waren kwamen de vragen. Over de kleur van de mutsen.
Dat snuiteke wachtte op een antwoord hé, dus moest ik subito presto iets verzinnen : wie-wat-&-waar, beginnen met een omtrekkende beweging, dat vond ik het veiligste. De Smurfen wonen in het bos. Hij knikte geduldig, dat is algemeen geweten, Smurfen = bos. - En zij dragen de Witte Mutsen. Hij knikte genadig. - Behalve de grote Smurf, die... Hij zuchtte eens - wéér zo’n trivialiteit, iedereen weet toch dat het een Rode is. Hij ging op één beentje steunen en legde bemoedigend zijn handje op mijn knie, zo van komaan, we geraken er wel.
- En de Tuinkabouters dragen Rode Mutsen. - Of soms groene, vulde hij aan. - Ook soms Groene, herhaalde ik, om tijd te winnen. - En de Blauwe? - De Blauwe Mutsen helpen in de keuken, riep ik blij. - Altijd? - Altijd in de keuken. - Hoe weet gij dat. - Omdat Drea het gezegd heeft. Daar moest hij over nadenken. En ik eigenlijk ook.
En LM, ipv me een beetje te helpen met verzinnen zat in spanning te wachten op het vervolg. Grote jongens horen ook graag verhaaltjes.
- Waar wonen de Fumfelkers? vroeg de kleine. - Pfumferkes. - Ja, die, waar wonen die? - Op de suskewietenheide, tussen de purp’ren bloemkes. Weer efkes stilte. - Wij wonen daar ook, zei hij gedecideerd. - Prima! zei ik, dan komen ze bij u ook helpen.
Toen ze hem kwamen halen hebben we eerst nog warme choco gemaakt. - Van de Flumperkes? vroeg hij. - Ja, van de Pfumferkes. Dan was het goed. En toen namen ze onze kleine genodigde mee. Ouders mogen dat. Een halfuur later ging de telefoon, de Papa aan de lijn, tamelijk geagiteerd:
- Zeg m, wat zijn Fluppelkes? - Pfumferkes? - Ja, waarover heeft de Kleine het? - Niet aantrekken Jongen, de Kleine weet het, 't zijn Keuken-Kabouters. - Wablief? Sebiet durft ons manneke de keuken niet meer in! - Jongen, doe gewoon of ge gaat nooit Pfumferkeshulp krijgen in uw keuken.
- Hij is niet mee hé, zei LM. - Nee, hij is niet mee. - De kleine wél hé. - De kleine wel ja.
En gij ook hé, dacht ik. Gij vindt verhaaltjes ook plezant. De Kleine Jongen 5+, mijn Grote Jongen, 65+.
Probeer af en toe een plekje te vinden waar het zo stil is, dat je de aarde om haar as kunt horen draaien. (van P²)
‘k Vroeg direct aan LM :
- Als een as draait, kan men dat horen? - Soms wel, soms niet. - Wanneer niet? - Als een as in een huls van kunststof zit, dan niet. - En anders? - In een metalen huls hoort ge ze suizen. - Kan men de aardas horen draaien?
Nu keek hij op van zijn klavier. Ofwel had ik koorts, ofwel had ik iets gelezen dat koorts ging veroorzaken.
Ik wees naar mijn scherm en hij las wat in ’t roze hierboven staat.
- Ah, zei hij, op deze breedtegraad hier bij ons is de Aarde al te dik. Hier horen we de as niet meer. Maar aan de Noordpool en de Zuidpool horen ze die natuurlijk wél. - En daar woont niemand vanwege het lawaai van die as, zei ik snugger. - Juist ja, zei LM gelaten.
Met LM kan ik klappen zie ! Dit soort prietpraat houdt me wakker.
Sinds die vraag van vorige week ben ik de bomen wat beter in het oog gaan houden. Want ik ben ze ondertussen zo gewend geraakt dat ik niet soms niet meer besef dat ze kleur brengen in een mensenleven. Door die vraag ben ik weer wat bij de pinken.
Gisteren hadden we hier een kleine herfstwind, tamelijk spectaculair was dat. En die herfstwind heeft veel bladeren weggeblazen. Nu pas laten de bomen hun ruggegraat zien, ttz, sommige bomen. De kastanjelaars op het pleintje aan de Steenstraat en die op de Ekerse steenweg.
De bomen in de Rozemaai staan nog altijd in hun najaarskleuren. Maar Rozemaai is een woonpark, dat park is ontworpen, dus die bomen zijn gekozen op kleur en pracht. Heel goed gekozen ook. Wanneer men er door loopt valt het niet echt op maar van hier uit gezien, aan de overkant en op twee hoog, is het bijna een wandtapijt, kruinen vol kleur. Hopelijk mag die pracht nog een week of twee duren.
Hier achteraan staat een buitenbeentje, de notelaar van de buren. Hij verkleurt niet, hij laat enkel noten vallen. Ook aan deze kant van de draad, op de gemeenschappelijke oprit van de 2x8 adressen. Nuttig boompje dus. Veel mensen zouden een nootje kunnen meepikken, ware het niet dat onze naaste buurman Lucien ’s morgens in alle vroegte die noten opraapt en ze - !@!/#§ii!! - in de gft-container gooit. Hij zou ook een papierke in de twee liften kunnen hangen : ‘Is er iemand geïnteresseerd in noten?’ Maar nee. Wel de mond vol over solidariteit, maar geen kleine daad. Dat zal te klein zijn, een paar noten in de lift leggen. Of niet ‘proper’ genoeg.
Die notelaar staat daar dus op te kijken hé, dat zijn noten in de gft-bak verdwijnen. Zijn bladeren verdorren ervan en van verbouwereerdheid vergeet hij te verschieten van kleur.
De coniferen -een categorie apart- interesseert het geen bal wat rondom hen gebeurt. Dat zijn de meest saaie en hautaine bomen die ik ken. Vooral wanneer ze op een rij staan. Ze houden zicht-&-licht weg, er wonen amper vogeltjes in en hun groen is weinig genuanceerd. Trieste figuren, die coniferen. Behalve in de lente wat heldere uitlopers valt er weinig te bekijken aan dat groen.
Gelukkig zijn er de andere. Al die andere, die wél meedoen met de seizoenen.
Het was in Buenos Aires dat ik voor het eerst vrouwen en kinderen dakloos zag. Volgens mijn zeemansboekje was het '79, de pre-LM periode. Het was er winter.
Wanneer de dure winkels dicht gingen kwamen ze. Ze kwamen met hun kartons naar de diepe uitstalramen. In de verlichting tussen twee zulke uitstalkasten was het veiliger slapen. Het was er even koud als elders, misschien nog kouder dan in smalle stegen, maar het licht was belangrijk. Voor de veiligheid, hun eigen veiligheid en die van hun kinderen.
De kinderen waren handig met hun karton. Geroutineerd zwierden ze het achterin parallel met de winkeldeur. De moeder wachtte en legde haar karton als laatste, zij sliep als voorste. Een paar tellen op de overstoep bleven we daar staan kijken. In stilte. We gingen verder. Geschokt en beschaamd. Wij waren na een avondje uit op weg naar de warmte en de veiligheid aan boord.
--- Op de daken van de hoge gebouwen stonden militaire posten. Zatte zeelieden deden soms gek naar die posten. Macho-lawijt van imbeciele zeelieden. Een militair die niet mag uitgaan daagt men niet uit. En zeker geen zuiderse macho in de fleur van zijn testosteron.
In de vroege ochtend, op weg naar de kaaien, ratelde dus al eens een mitrailleur, zoals een haan zou kraaien, om te laten horen dat … gewoon om aan zatte zeelui te laten horen bij wie de Argentijnse meisjes eigenlijk horen.
Macho-lawaai. Macho-materiaal? Hyper-macho : een mitrailleur spuit kogels, geen zaadcellen. ---
Als ik een haven mag kiezen op de Zuid-Amerika route, dan liefst Montevideo aub. Heel misschien nog eens Santos. Maar Rio absoluut niet meer en Buenos Aires zeker niet, er woonde teveel verdriet.
Dat ik daar nog niet aan gedacht heb! Terug komen zonder wervelkolom. Gedaan met de lumbale ellende. Gedaan ook met 'ruggengraat hebben' … Het zegt me wel iets.
'k Heb eens gegoogled naar de ongewervelde dieren. Echt aantrekkelijk was het aanbod niet. ‘k Heb toch maar verder gekeken, bij de weekdieren dan. Dat zag er al beter uit : in een volgend leven kom ik terug als huisjesslak. De naakte slak is me te kwetsbaar, huisjesslak dus.
Ongehaast de wereld verkennen tussen de voordeur en de brievenbus. Af en toe op een blaadje sabbelen, altijd een schuilplaats bijhebben en geen weet van ruggesmarten ...
En n°8 op het schema heet hersenKNOOP.
Als ik als huisjesslak kan terugkomen kijkt niemand daar nog van op, van die knoop. Eindelijk.
Zo’n reïncarnatie wil ik wel. Waar mag ik tekenen?
Vanaf een bepaalde leeftijd kwamen er strakke eigendomsrechten qua speelgoed. Wat van wie was, werd belangrijk. En territoriaal werden we ook. Want onze speelgoedbak was de enige eigen plek die we hadden in huis. En een eigen bed hadden we, ja. Maar dat diende om in te slapen hé. Er viel niks te beleven in een bed. In een speelgoedbak wel. Dat waren bij momenten schatkisten.
Er waren ook dagen dat we ‘niks’ hadden om mee te spelen. Zo van die lamlendige regendagen in de vakantie. Dan gingen we knutselen. Dat maakte meer rommel dan gewoon spelen en we bezetten daarbij de tafel ook nog.
Het meeste speelgoed was in hout. Plastic had de markt nog niet overspoeld. Met houten kegels kan men mekaar ongeveer de kop inslaan wanneer er eigendomsrechten moeten beslecht worden. In die bezitterige periode hadden onze ouders bij momenten drie Vikings in huis ipv drie dochtertjes. We waren toen alle drie blond en we hadden alle drie een kist te verdedigen.
In periodes van vrede, na de middag of zo, werd er speelgoed geruild. De ruil was nooit definitief en kon herroepen worden. Tenzij het stuk al weer verruild was met de andere zus. Dan werd er gepalaverd. Dat maakte ook al eens lawaai. Dan moest er onderhandeld worden. Soms hard.
Tina en Laura werden later allebei zakenvrouwen. Allebei los van de bezigheden van de echtgenoot. Bij mij is enkel het palaveren blijven hangen.
Speelgoed opruimen was geen probleem, iemand van ons keilde gewoon alles in de bakken. In de juiste bak, wil dat zeggen. Als de mama kwam helpen was dat een ramp. We zegden toen nog Mama.
Zij had geen notie van recente wisselingen & transacties en ruimde er zomaar wat op los. Waar er plaats was. Zij veroorzaakte chaos in de nieuwe orde. Dat was vrágen om anarchie, dan zetten wij een keel op. Alle drie. Sommige dingen doen moeders echt zichzelf aan hoor.
We woonden in een huis dat uitdrukkelijk sixties was. Of Expo58. Zo uitdrukkelijk dat het tien jaar later al gedateerd was. Een stijl waarbij ik nu nog een zeer ongemakkelijk gevoel krijg. Maar als kind had ik er geen last van. We trokken erin op 1 mei ’59. Laura was toen zes weken oud. Tina en ik waren bijna vier en bijna zeven.
In de woonkamer was een niveauverschil gebouwd van een 30 à 40 cm diep. En die ‘put’ was ongeveer 3m bij 3m. Aan één kant stond de schouw met daarin de open haard, waarachter de eethoek, waarbij de keuken aansloot. Twee kanten van de put, met de obligate afgeronde hoek, waren open richting boekenkast en zithoek en aan de vierde kant, tegen de muur van de gang, was een vaste houten zitbank gebouwd, met drie deksels. Drie speelgoedbakken. Wat daar aan speelgoed in zat gedurende de eerste jaren kan ik me niet echt herinneren.
Ik denk dat de eerste jaren vooral Laura ons speelgoed was. Toen ze vlot kon kruipen zette ik haar al eens in de put, enkel en alleen om haar eruit te zien komen. Gelijk een zeehondje : ze gooide zich tegen de rand op haar buik en schoof aan wal. Daar lagen Tina en ik haar op te wachten, ook op onze buik, om haar toe te juichen en te feliciteren met kusjes. Soms ging Tina met Laura meedoen. Dan moest ik voor twee kusjes en olympisch gejubel produceren.
Dat waren keer op keer momenten van groot jolijt tot mama het weer eens doorhad en uit de keuken kwam om in de gauwte haar jongste te redden : “Uw zusje is geen pop.” “Nee Mama, zij is een zééhondje!” Nog meer jolijt.
In mijn herinneringen draaide alles in dat nieuwe huis de eerste drie jaren rond Laura en Tina. Er moet wel speelgoed geweest zijn, want er zat spul van onze vorige woonst in de speelgoedbakken. Maar ik herinner me dat niet tot we ongeveer 3, 7 en 10 waren. Laura, Tina en ik.
Die eerste drie jaar hadden we vooral mekaar. Maar die speelgoedbakken dan?
In de voormiddag had LM me gevraagd of ik de lijst wou maken voor de zware dingen. Oké.
De 'zware dingen’ zijn de boodschappen die met de wagen gedaan worden. Al wat zwaar weegt of volume heeft en ook de non-food-spullen worden dan in voldoende hoeveelheden aangekocht (+/- 3 maanden), zodat de rest van de boodschappen te voet kan gedaan worden want lichaamsbeweging moet er ook zijn.
De boodschappen worden per afdeling genoteerd, zodat er ter plaatse niet teveel met een volle kar moet gemanoeuvreerd worden. Want de kar krijgt gaandeweg de allure van een slagschip en ik ben dan de vedette die over en weer zoeft om al wat bijna vergeten was en ver weg in een schab ligt, te gaan bijhalen. Maar gisteren ging ik niet mee en voor een keer moest hij het doen zonder satelliet rond zijn kar. Hij moest helemaal alleen die jungle in.
'k Had de lijst zo netjes mogelijk geschreven. Een A4tje, opgedeeld in vier vakken.
Nu was het vak droge voeding helemaal vol, en ik moest nog ergens olijfolie zien op te schrijven Onderaan de non-food was nog plaats. Dus met een fijn pijltje naar beneden komt de olijfolie onder de aluminiumfolie te staan.
alu-folie 3x olijfolie 3x
LM overloopt het lijstje en dan met een hulpeloos-ongelukkig gezicht: - Eh … wat is olij-folie?
'k Durf hem nogal op missies sturen hé, een zeebonk, zo helemaal alleen de grote winkel in.
In 2010 kreeg Jimmy Wales de Zwitserse Gottlieb Duttweilerprijs ter waarde van 100 000 Zwitserse franken (70 000 euro). Hij kreeg de onderscheiding vanwege zijn drang om kennis te delen. (...) http://nl.wikipedia.org/wiki/Jimmy_Wales, oprichter van Wikipedia
De 'drang' om kennis te delen? Dat klinkt ernstig. En daar krijgt men een prijs voor? Voor een drang?
Drang. Erger dan neiging. Neiging kan nog minzaam gedoogd worden. Maar drang? Aan drang moet dringend iets aan gedaan worden. Iets met een dwangbuis of dergelijke. Een professioneel ingrijpen lijkt me bij drang wel aangewezen, ja.
Stel, iemand heeft de drang om kennis te delen. Op het zebrapad houdt die u staande om zulks te doen. Ondertussen springt het ander licht op groen … Dat is dan nog maar gewoon een drang.
Er is ook 'de onstuitbare’ drang om kennis te delen. Lieden die hun medemens achtervolgen om hen te duiden. Men zal maar de lift ingedreven worden voor een onderhoud over het atoomgewicht van zuurstof. Lúúúcht!
Degene die daar het woord drang geschreven heeft bedoelde waarschijnlijk gedrevenheid. Ik denk dat Jimmy Wales daar zelf ook liever het woord gedrevenheid ziet staan ipv drang. Val ik nu weeral over een woord? Ja, tja, het juiste woord, da’s bij mij eenneh … drang hé.
Bij onze huisarts zit de wachtzaal soms goed vol. Toen ik vorig jaar in de maand oktober een griepvaccin ging halen zat er toevallig eens niemand. Per mirakel was ik de enige. Was het griepvirus uitgestorven? Had iederéén plots schrik voor de prik? Het voelde vreemd aan.
Toen ze haar consultatie begon was de dokter zelf verbaasd dat ik de enige in de wachtzaal was.
Eerst werkte ze het administratieve gedeelte af en toen ze hoorde dat ik 'maar' voor een prik kwam nam ze de tijd voor een babbel. Er zat toch niemand te wachten. Maar ík zat wel in bange afwachting van die prik. Schrik-voor-de-prik betert niet met de leeftijd hé. Bij mij toch niet.
En die spuit had ze klaargelegd op een stapel papieren, met de naald naar mij gericht. Er zat wel een plastic hoesje rond. Maar toch, naar mij gericht.
Liefst zou ik hebben dat er komaf gemaakt wordt met spuiten. Van mij mag ze op de deurmat al prikken. Nog voor we de wachtzaal binnen stappen. Maar zo werkt zij niet.
Ze had blijkbaar nood aan een babbel want huisartsenij is een tamelijk eenzame bezigheid. Ze had het over de crisis en ook over de teloorgang van het prestige van haar beroep (wabliefteru?)
Ondertussen hoorde ik de voordeur een paar keer gaan en ook volk in de wachtzaal murmelen en kuchen. Er zaten onderwijl al wel wat mensen te wachten … Daar word ik dan zenuwachtig van, dat ze mensen doet wachten in een kleine wachtzaal zonder ventilatie.
Ook tijdens vroegere consultaties, ze neemt telefoons aan, ze blijft zoeken in haar computer. Oké, dat moet ook gebeuren. Maar moeten telefonische consultaties tijdens de consultaties van de aanwezige cliënten? En ondertussen lag die spuit al een half uur naar mij te grijnzen.
Toen ze er eindelijk wou aan beginnen en me efkes gevaccineerd had (geen prik gevoeld, zoals gewoonlijk) was mijn bloeddruk 19. Daar schrok ze van. Ik niet.
Babbelen over truut, de mensen in de wachtzaal doen wachten, de naald die naar mij bleef wijzen terwijl ik uiterlijk beleefd zat te luisteren en innerlijk zat te anticiperen op een prik … bloeddruk 19.
Ze schreef me een dubbele dosis rommel voor. Die dubbele dosis nam ik niet. Al maanden neem ik die niet. Want die 19 was iets later weer weg. En is weg gebleven ook.