Inhoud blog
  • Wie behoort tot de uitverkorenen van Matth 24 v 31
  • De gelijkenis van de zaaier.
  • Waren Adam en Eva eigenlijk maar zwakkelingen.
  • Kon Christus eenvoudigweg niet zondigen.
  • Gaat de wereld onder of gaat de mens onder.
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Jan en Joke
    groepskroniek 1985-2010
    02-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.6.4.3 Jan en Joke, deel van Jezus’ plan om mensen te redden uit jeugdtrauma’s en
    pijn over nog niet verhoorde gebeden

    Het jeugdtrauma van Margot Donker
    Ik heb de kaart van Jan en Joke om- en omgedraaid. En terwijl ik dat deed, gingen er allemaal combinaties door mij heen van namen van mannen en vrouwen. En mijn naam altijd alleen. Nu denken jullie misschien: daar komt weer een jammerklacht: mis poes. Ik vind het niet erg. Dat heb ik eigenlijk altijd al gehad. Dat ‘eigenlijk geen levenspartner nodig hebben’. En toch: één keer had ook ik een ‘partner’ schreeuwend nodig. Gek hè? Ik had (en heb) een prachtig leven. In de tijd, dat ik mijn tekort bewust werd, had ik als beroep het voorbereiden van vakantiereizen. Ik kwam overal, zag veel, en toch: ik had een onvoldaan gevoel. Om in mijn religieuze behoeften te voorzien, was ik antroposofe, maar het gaf me niet dat, wat ik werkelijk wenste. Ik wilde iets doen, iets betekenen voor mijn medemensen, voelde mij zo leeg. Natuurlijk doen de antroposofen een heleboel, maar het was niet, wat ik zocht. Ik zocht Jezus, ik behoorde naar mijn innerlijke wens, bij Hem te zijn. Tussen Hem en mij was echter een onoverkomelijke barrière.

    In mijn kinderjaren had ik veel goede dingen over God en Jezus gehoord, thuis en op school. “Daar ruist langs de wolken”, was mijn liefste versje. U zult zeggen: “Wat was dan het probleem? Je wílde, je omgeving moedigde je aan. Kant en klaar om Jezus te volgen”. Er kwam mij echter iets in de weg. Er groeide een versperring. Op zondagschool was er iemand, die het altijd maar over ‘de hel’ had, pure bangmakerij. Die woorden besmetten mijn gevoelige kinderzieltje met zwarte zweertjes van ‘me bedreigd voelen’. Later smolten al die zweertjes samen tot een koortsende, etterende wond van agressie tegen Jezus, die ik eigenlijk lief had! Ik wilde het goede, maar moest het kwade doen (Rom. 7:21). Ik ging denken, dat ‘christendom’ en ‘terroriseren met angst voor de hel’ één en dezelfde zaak waren. Ik zag toen nog niet, dat het begrip ‘hel’ maar een deel van de christelijke totaalvisie uitmaakt. Ik weet nu, dat je veel kwaad sticht, wanneer je dat begrip buiten alle proporties opblaast. Toen had ik dat echter nog niet door. Ik doorzag niet, dat mijn agressie een besmetting was, ontstaan door de averechtse werking van ‘genoten onderricht’.

    Uiteindelijk werd toch op een keer alles duidelijk. Die barrière, die verschansing, werd toen in hoofdzaak opgeruimd (2 Cor. 10:5). Tot op de huidige dag ben ik samen met God bezig met het wegwerken van het nog resterende puin. Want ik had door die lange tijd van misverstand al heel wat tijd- en conditieverlies opgelopen. Nu ja, die jaren zijn niet blijvend verloren, ik krijg ze allemaal vergoed.

    Hoe ging dat wegschuiven van die barricade nu in zijn werk? Bij mijn zoeken naar de waarheid kwam ik een fijne groep mensen tegen, die van God en Jezus vertelde op een nieuwe manier. Ik was al een tijd in hun kring, toen het tot een echt bevrijdend gesprek kwam. Ik vertelde hun van mijn jeugdtrauma’s en latere gedachten over dat begrip ‘hel’. Ik biechtte op, dat die overleggingen zelfs nog op dat ogenblik mijn verhouding tot Jezus vertroebelden. In mijn komen tot Hem zat nog een element van angst: als ik niet kom, wordt Hij kwaad! Zij wierpen mij tegen, dat God en Jezus niet door bedreigingen de mensen tot Zich trekken. Zij doen dat, door hun heerlijkheid en macht te tonen.

    “Van God gaan alleen maar goede, positieve dingen uit” (Jac. 1:17), vervolgden zij: “Als zijn wil werkelijk altijd kon gebeuren, ging er niemand de vernieling in” (1 Tim 2:4). En zij besloten: “Denk nu niet meer zoveel aan dat vroeger zo overdreven belichte onderwerp. Probeer maar liever zoveel mogelijk mensen te bekeren tot God, die goed is (Ps. 25:icon_cool.gif en tot Jezus, die een Vriend is (Joh. 15:15). Dat was toch ook de inhoud van de profetie, die onlangs over je werd uitgesproken? Die profetie wil je toch waarmaken; je wilt je er toch naar richten?” (1 Tim. 1:1icon_cool.gif.

    “Ja”, antwoordde ik: “Maar hoe leg ik dat nu aan? Iedereen liep uit, wanneer Philippus ergens kwam (Hand. 8:6), maar naar mij komt niemand kijken”.

    “Wel”, zei één van de oudsten: “Tegen Mozes werd gezegd: ‘Wat heb je in je hand’ (Ex. 4:2). Nu, dat was een herdersstaf, zoals iedere ‘vakgenoot’ die wel had. Met die staf gingen echter grote dingen gebeuren (Ex. 7:9, enz., enz.). Wat heb jij in jouw hand behalve je geloof? Een baan met een loon. Besteed een deel van dat salaris, een tiende bijvoorbeeld (Mal. 3:10) om zielen voor Jezus te winnen. Dan heb je alvast een uitgangspunt. Dan begin je al een beetje te werken in de oogst van God”.

    Nou, en zo ben ik van start gegaan. Ik leerde het offertje brengen van iets minder mooie jurken kopen. Ik wendde, wat ik had – geloof en geld – aan voor het koninkrijk van God. In mijn karakter ontwaakten allerlei nooit vermoede bekwaamheden. Hinderlijkheden stierven af:
    – ik merkte, dat ik boeiend begon te spreken;
    – een zekere hautainheid, waar bijvoorbeeld Joke als de dood voor was (2.2.8.7) verdween;
    – een soort gewiekstheid, die wel eens als valsheid werd uitgelegd door Jan (2.2.8.3) en Paul (2.5.8.1) smolt weg als sneeuw voor de zon.
    Ik durfde best mijn gezicht eens te verliezen, al viel het in het begin echt niet mee. Ik denk bijvoorbeeld aan die keer, dat ik – uitgerekend door Joke – vernederd werd (2.2.8.7). Ik ontving steeds meer van de Heer. Twee talenten werden er vier. En nu: Joke bekeerd, Jan bekeerd, vragen aan God in de gemeente om een zegen over hun huwelijk. God helpt hè, maar door hun ervaringen bemoedigt Hij ook mij. Met nog meer vuur ga ik door met puinruimen.

    De gebedsverhoring van Fred en Wilma Donker
    Maandagavond werd ik opgebeld. Ik zal dag en datum – 25 januari – nooit vergeten. Het was Jan, mijn oudste. De jongen, waar ik zulke grote verwachtingen van had (Gen. 49:3). Ik had gewild, dat hij dominee werd en antirevolutionair voorman. Hij werd atheïst en revolutionair voorman. Nooit belde hij meer op. Nooit deed hij eens die oversteek vanuit Vlissingen. Nu ja, die ene keer dan met Joke, maar dat bezoek werd bepaald geen succes. We hadden het er zo moeilijk mee, dat ze zomaar wat hokten; dat overschaduwde het gesprek. En verder zagen we hem eigenlijk alleen nog maar een keer op de t.v. Gefilmd als aanvoerder bij een straatrel. En nu die totale verrassing: “Pa, morgen ligt er een brief door de deur. Moe en u worden daarin uitgenodigd voor ons huwelijk op woensdag 3 februari. Er staat een bijbeltekst op de kaart. Joke en ik hebben ons bekeerd”. Hij zei nog veel meer:
    – over de eenvoud en de puurheid van de boodschap van de liefde van God en Jezus;
    – over de velen, met wie hij en Joke nu de Heer dienden;
    – dat hij spijt had, dat hij ons verdriet had gedaan, maar dat hij van nu aan blijdschap wilde verspreiden;
    – hoe hij deze gelegenheid om Jezus te gaan dienen zag als de grote herkansing.
    Maar toen werd het Wilma gewoon te veel. Ik moest haar wel de telefoon geven. Zoals ze dat riep: “Jan, jongen, heeft Jezus nu ook voor jou de naam boven alle naam? Daar heb ik voor gebeden; al… die… jaren. Vertel toch eens, hoe alles is gegaan!” Ze luisterde intens, zei alleen een keer: “Oprechte bekering houdt berouw in”. Later, toen ze de telefoon had neergelegd, straalde haar gezicht. “Fred”, zei ze: “God brengt een keer in ons lot. We hebben de naam van Jezus aangeroepen voor al onze kinderen. Margot is al weer bijna een jaar in zijn kudde. Nu Jan en Joke. Wat zei die jongen dat fijn: ‘Ma, ik praatte mijn hoofd heet op vergadering na vergadering, maar mijn hart was zo verkleumd. Nu is mijn hart warm en mijn hoofd is koel. O ja ma, dit moet ik u ook beslist zeggen: ik heb berouw, dat ik u heb laten huilen’”.

    Die avond hebben we lang hand in hand gezeten. De t.v. was uitgebleven. We dachten aan ons innerlijk. Wat was het gewond geraakt door alle lang ‘onverhoord’ gebleven gebeden (Spr. 13:12). En toch was God al direct met de verhoring begonnen (Dan. 10:12). Maar er was tijd nodig. Nu echter stonden onze harten ‘in volle bloei’ door wat we, eerst van Margot en nu weer van Jan gehoord hadden (Spr. 13:12). Allebei hadden we nu geloof voor Paul en Ina (2.5.8.1). Het was een avond met een sterretje. En: we verwachten een dag met een ster. 3 februari: heel vroeg op de pont. Met de trein naar Rotterdam. Daar komt Margot er in, dan samen verder naar Amsterdam. God voorziet in alle behoeften (Philipp. 4:19).

    02-09-2006 om 16:34 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.6.4.2 Jan en Joke: deel van Jezus’ plan mensen te redden uit verwardheid en
    materialisme

    De verwardheid van Carla van Zoelen
    Moet je toch horen, wat er vandaag door de bus lag: “Jan Donker, Joke Willems: twee zijn beter dan één en een drievoudig snoer wordt niet spoedig gebroken (Pr. 4:12)”. Wat was dat toch allemaal. Nee zeg: gaan ze nog trouwen ook. En al gauw. Woensdag 3 februari. En het is al woensdag 27 januari; dus over net een week!

    Ik stond met die kaart in mijn hand na te denken; jas nog aan, boodschappennetje naast me, zo van kantoor. Zij gingen trouwen en ik was alleen. Kees weer weg, omdat ik over Jezus bezig bleef (2.5.8.2). Kan ik het helpen, dat het me zo boeit. Dat is overigens een trekje van mij. Ik was eens een keer erg in voor de Soefi-beweging. Ik wist er niets van, ik had er alleen een paar enthousiasten over gehoord. Toch was ik er propaganda voor aan het maken van jewelste. Tot het opeens weer verveelde en toen praatte ik er nooit meer over. Zo bezien, was het weer één van mijn grillen, die mij warm deed lopen, nu door het enthousiasme van Jan en Joke. En wie raakte ik kwijt: Kees. En dat juist, nu ik ga bemerken, dat ik hem liefheb!

    En wat doet Jezus, nu ik voor Hem – onbedoeld – dat offer bracht? Niets; helemaal niets: net zo min als de Soefi-beweging per saldo iets voor me deed. Ik ben ook nog steeds bang in het donker. Kees pakte Hij mij af, maar mijn angst mocht ik houden! “Hij is licht, er is helemaal geen donkerte in Hem”, zei Joke. Hoe kan Hij dan toestaan, dat een in Hem geïnteresseerd iemand geplaagd wordt door duisternis? Dat klopt toch niet! “Hij is zo geduldig”, zei Jan: “Hij wacht, tot iedereen, die maar komen wil, ook gekomen is!” Klopt ook niet. Ik wil dolgraag naar Hem toe. Maar Hij doet niets om de moed erin te houden. “ Hij brengt het offer van het lange wachten op ons” (Jan). Ook niet waar! Ik breng het offer van het lange wachten op Hem. Ach wat; ik laat het gewoon weer gaan.

    “Heer, ik blijf doorgaan met wachten, ook al zegt U niets. Ik kan het al niet meer missen om tegen U te praten, ook al praat U nooit en nooit terug”.

    Nadat ik zo even had gestaan, heb ik mijn jas uitgedaan, mijn boodschappen opgeborgen; zo moe, zo moe… tot ik er opeens erg in kreeg: “Hé, ik heb geen zin in een borreltje; al dagen lang niet. O gunst; ik ben eraf. Hij laat me toch niet helemaal in de kou staan”. En opeens was daar ‘het durven’ weer, dat deze ‘bevlieging’ zo anders maakte dan alle eerdere: wat; ‘niet helemaal’? … ‘Helemaal niet’ zal je bedoelen. En ik wist het heel zeker: vanavond slaap ik met de grote lamp uit; alleen het heel kleine nachtlampje aan. En alle stemmen, die zeggen, dat ik niets van mijn leven gemaakt heb: stil. Ik wil jullie praatjes niet meer horen, dat God en Jezus daarom niets met mij te maken zouden willen hebben.

    Wat gebeurt er? God heeft iets tegen mij gezegd. Het grote zwijgen is voorbij! Hij sprak tegen mij door mijn ‘moeten drinken’ weg te nemen. Hij sprak tegen mij, door mijn angst voor het donker bijna helemaal weg te doen. Nu alleen Kees nog terug. Ik ga dit allemaal aan hem vertellen. Het hóórt toch ook eigenlijk. Als God mij zo blij wil maken, kan Hij hem toch ook blij maken? Je mag toch eigenlijk niemand onkundig laten (1 Cor. 12:1)… dan Kees ook niet! Weet je wat; ik bel hem op. De kaart is immers aan mij en aan hem geadresseerd. Ik doe heel neutraal. Als God zijn houding aan het veranderen, is, merk ik het wel. “Hallo Kees, hier Carla. Zeg, er is nog wat post hoor, van Jan en Joke aan ons beiden aan mijn adres. Ze wisten natuurlijk niet, dat je was weggegaan. Ze trouwen op 3 februari, twee uur stadhuis, drie uur in de kapel, vijf tot zeven is de receptie in hotel ‘Havenzicht’. Heb je het? Nou daaaag”.

    Zo… zo koud als een steen. Dat komt hard aan. Misschien had ik dat ook niet moeten denken over God en de veranderende houding van Kees. “Sorry Heer; het moet nog zo wennen. Wilt U het allemaal maar goed maken Heer… met Kees, Heer. Ik heb hem lief. Ik geloof, dat U ook naar hem omkijkt”.

    Het materialisme van Kees Ruitenbeek
    Nou, jullie hebben het al gehoord hè? Weer weg bij Carla. Het was niet om te harden. Had het er maar over, dat Jan en Joke haar ‘de weg gewezen hadden’, dat ze mij nu ook moest ‘gidsen’, dat ze anders ‘God teleurstelde’. Die meid is direct zo fel hè… en het is altijd maar een strovuurtje: zo aan, zo uit. Ik ben niet onwillig om naar iets redelijks te luisteren, heus niet. Maar hier werd ik gewoon ibbel van. Te denken, dat ik meer van deze dingen weet dan zij. Ik mag dan ‘een boertje van bûten’ zijn, zoals zij me soms wel eens plaagt, maar dat ‘boertje van bûten weet wel wat. Ik had in dat dorpskerkje van mij vroeger best mijn oortjes open. Ook heb ik toen heel duidelijk gehoord, dat christenen een brief zijn van God aan de andere mensen. Die brief, moet je dan echter ook wel kunnen lezen. Nou, Carla is absoluut onleesbaar. Ze ving iets op bij Jan en Joke en bracht dat in verband met een jeugdherinnering. Toen begon ze zich weer eens op te winden. Weer zo’n bui van ‘de klok horen luiden, maar totaal niet weten, waar de klepel hangt’. Ik zelf weet heel best van ‘de hoed en de rand’, maar ik heb doelbewust gekozen. Mijn lijfspreuk is al jaren lang: ik heb liever het vlees dan de benen. Joke met haar ernstige overtuiging bracht mij even van mijn stuk, maar om Carla lach ik. Zij weet immers in de verste verte niet, waarover zij praat.

    Ze ging na haar kennismaking met het geloof gewoon door met schelden op mij. Dat deed ze vroeger al, maar nu – met dat christelijke gedoe erbij – was het niet meer om aan te horen. Daarom ben ik weer weggegaan, hoewel het – afgezien van de streken – een heel geschikte meid is. Ze moet dit nog leren, dat het niet allereerst zit in praten, maar in je houding. Je moet een ander net zo behandelen, als je zelf zou willen worden behandeld (Matth. 7:12). Ik zeg dit als bewust buitenstaander, maar ik weet tenminste, waar ik het over heb. Aan dat inzicht schort het nu die gekke griet. Al haar zenuwen reageerde ze af, door rot tegen mij te doen. En dan: opeens weer zeggen, dat ze geloofde, dat God haar van al haar wonden en beschadigingen zou herstellen. Is het een wonder, dat je dan je koffer pakt? Blij, dat ik mijn eigen kamer had aangehouden!

    Zo net belde ze op. Ik kwam juist van mijn werk. Zij vertelde, dat Jan en Joke gaan trouwen en dat ik volgende week woensdag in de kerk of op de receptie wordt verwacht. Ze was heel kalm, geen poespas, zakelijk.

    En nu is het al weer donderdagavond. Veel, veel gebeurd. Ik belde haar op met een smoesje, waar het precies was – weet ik natuurlijk wel – maar ik wou ze weer even horen. Weet je, wat ze zei?

    “Kees; ik heb zoiets fijns meegemaakt met Jezus…” … Daar ging ze weer! “Ik vertrouwde, dat ik door Hem alleen met een klein lichtje aan zou kunnen slapen en weet je, wat er gebeurde? Ik durfde het helemaal donker te hebben!”

    En ik: “Nou, dan heb je me helemaal niet meer nodig hè? Is dat even leuk!

    En zij weer: “Luister lieverd; ik heb vandaag Joke opgebeld op kantoor, zij zit in en kamertje apart; heeft promotie gemaakt, kon even ongestoord naar me luisteren. Ze zei, dat ik jou helemaal verkeerd had aangepakt. Ik mocht niet denken, dat jij alles wel kon hebben. Het was fout, om jou zonder enige rem te gebruiken als wrijfpaal voor al mijn humeurtjes. En over het geloof: het zou veel beter voor me zijn om echt de bijbel te gaan lezen en van iemand les te krijgen dan maar wat te kakelen als een kip zonder kop. O Kees! Wat ben ik een sufferd; je bent toch niet boos op mij?”

    “Och nee; boos niet”, heb ik gezegd. “Maar weet je, wat je doet: probeer het nu eens voorlopig tot woensdag allemaal een beetje op een rijtje te krijgen voor jezelf. Ik bedoel, wat je zonet zei: je houding tegenover mij, je aanpak van dat geloof”.

    “Dus je komt vannacht niet hier slapen?”, zei ze kleintjes.

    “Nee”, heb ik teruggezegd: “Ik denk, dat het beter is dat we in ieder geval zeker nog minstens een week vakantie van elkaar hebben”.

    Toen heb ik maar opgehangen. Heel gek; ik verlangde naar haar, maar ik kon het niet opbrengen om nu gelijk weer in die zenuwensfeer, die om haar hangt, te duiken. Laat haar nu eerst maar eens een weekje betijen.


    26-08-2006 om 19:21 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.6.4 Jan en Joke, deel van Jezus’ plan om mensen te redden (gedachte)

    – uit wanhoop en verdriet (2.6.4.1);
    – uit materialisme en verwardheid (2.6.4.2);
    – uit jeugdtrauma’s en pijn over nog niet verhoorde gebeden (2.6.4.3);
    – uit moeilijkheden door eigen toedoen en door toedoen van anderen (2.6.4.4);
    – uit eenzaamheid en kwetsbaarheid (2.6.4.5);
    – uit neerslachtigheid en bezorgdheid (2.6.4.6);
    – uit onzekerheid en fanatisme (2.6.4.7);
    – uit twijfels en obsessies (2.6.4.icon_cool.gif;
    – uit allerlei gevaarlijke situaties (2.6.4.9).

    2.6.4.1 Jan en Joke; deel van Jezus’ plan om mensen te redden uit wanhoop en
    verdriet

    De wanhoop van Lien Smid
    Dááág… ik ben Lien; volledig: Lien Smid. Ik hoor, dat jullie al vier verhaalseries lang opgescheept zitten met Jan en Joke. Laat mij het nu eens overnemen. Dan hoor je het ook eens van iemand anders. Ik ben een beetje Indisch meisje, dat kleine tikje exotisch staat me goed; tussen al die grote, plompe, struise Hollandse meiden heb ik nu net dat uitheemse, verfijnde, frêle, dat opvalt. Ik heb een goede baan. “Koppie, koppie”, zeggen ze wel eens. Toch ben ik misschien wel het meest ongelukkige meisje uit de stad. Hoezo dan? Nu, allereerst: ik sterf nog van verlangen naar Bogor, nou ja ‘Buitenzorg’, zo kennen jullie het beter: het licht, de zon, de felle kleuren van Indië en niets te warm daar, zo hoog… altijd lente. Nu ja; ik weet wel, veel regen daar en echte Europeanen vonden het toch tegenvallen, “teveel vocht in de lucht”, klaagden die. Maar ik… ik vond het er heerlijk; de parken, de tuinen, de vijvers bij ‘het paleis’. Ik moest mee, twaalf jaar geleden, ik was vijftien, had al een vriendje, het was mijn land. Maar wij waren ‘spijtoptanten’ en kregen kans om naar Holland te gaan: “Dat was een paradijs”, zei pa.

    Nou, hij heeft het geweten! Wij kwamen aan in een decembersneeuwbui, vatten allemaal kou; hij het ergst. Complicaties: binnen een half jaar was hij dood. En daar zaten we: mams met vier kinderen, allemaal mensen van de zon, in de regenvlagen van wat ze hier ‘zomer’ noemen.

    O ja, ik mag het niet te lang maken, heeft Ger gezegd; kort, kort dus.

    Het liep per saldo nog vrij goed, aanvankelijk ook met mij. We konden allemaal leren, waren lief voor mams. Daar bedankte ze altijd God voor. “Hij is een ‘Man’ voor de weduwen” (Ps. 68:6, Jes. 54:5), zei ze wel eens. Maar later liet God behoorlijk verstek gaan, wat mij betreft althans. Want na mijn atheneum ging ik alleen wonen in de grote stad en het liep totaal verkeerd. Ik kwam terecht in een heel grote groep van lui van twintig tot dertig. Ze kenden elkaar allemaal min of meer. Het ging wel om een paar honderd mensen. Hetzelfde type: verlate pubers; woonden dan weer samen met deze, dan weer met die. Geen kinderen meestentijds. Hielden hun jeugdjaren vol, tot het echt niet meer kon. Met dertig nokten de meesten af, gingen trouwen, kregen kinderen, eigen huisje met hypotheek. Als dat niet lukte, dan verdwenen ze toch op de één of andere manier. De groep echter bleef de groep. ‘Van onderop’ kwamen er steeds nieuwe bij.

    Weet je, wat er nu gebeurde: kregen die mannen mot met die grote, weerbare vrouwen, dan kwamen ze bij lief, begrijpend Lientje uithuilen. Ik heb een te zacht karakter om alles goed op te vangen. Je begrijpt dus, wat er gebeurde, dan weer met deze, dan weer met gene. Overdag: keurige baan, gerespecteerd; ’s avonds en ’s nachts; ach, laat ik er maar over ophouden.

    Zo kende ik Jan ook en zo is die toestand gekomen van vorig jaar augustus of zo (2.2.8.7). Toen ik bemerkte, dat ik een infectie had, ben ik in zo’n crisis gekomen. Eerst dacht ik, dat Jan me met die syfilis ook nog opgeknapt had. Later echter kon ik nagaan, dat het van één van mijn andere contacten was geweest. Ik heb een poos in de ziektewet gelopen, finaal overspannen. Voor alle verdere uithuilers heb ik de deur dicht gehouden. Ik heb geschreeuwd om Indië. Op het slot, toen ik echt niets meer wist, heb ik geschreeuwd om God en Jezus. Toen ik nog een kind was, had ik Hen echt gekend, gediend, liefgehad. Ik heb gebeden:

    “God, Jezus; U wijst toch de weg? Wijs mij dan eens de weg; stuur iemand. Jezus; U bent toch een Gids en Redder; U hebt toch helpers plenty? Heer; ik ben de weg naar de zon kwijt. Vroeger hoorde ik altijd, dat U alles deed, wat U kon en u kon immers zoveel. Waarom doet U dan niets voor mij?”

    En er gebeurde niets. Alleen die gekke Jan belde nog een keer op om te vertellen, dat ik hem te pakken had genomen. Ik kan er niets aan doen, maar ik had er gewoon lol in (2.3.7.3). Een paar weken later was hij overigens weer aan de lijn, had het over God, maar ik heb heel lelijk gedaan (2.4.6.icon_cool.gif. En afgelopen week kwam ik Joke tegen (2.5.8.icon_cool.gif. Ze was zo lief tegen me. Helemaal geen geruziemaak over dat, wat tussen Jan en mij gebeurd was. Neen; weer over Jezus, totdat ik beloofde om zondag te komen.

    En daar zat ik dan als een braaf meisje net als vroeger in de evangeliedienst in Bogor. En meezingen; net alsof er geen negen jaar van geleidelijk aan kapot gaan waren voorbijgegaan. Naast mij zat Jan. Moet je toch eens je voorstellen! Diezelfde knuisten, die een paar maanden geleden een uit de straat gerukte parkeermeter vasthielden – hij haalde het journaal er nog mee – hadden nu een zangblaadje vast. Helemaal te gek. De prediker van die morgen riep ook allerlei herinneringen wakker. Over Jezus ging het en over alles, wat Hij voor ons over had. Over God, die dan toch ook maar zelfs zijn eigen Zoon niet had gespaard (Rom. 8:32). En toen over ons: dat we nooit moesten denken, dat God ons vergat. Hij wachtte… wachtte; nog was er tijd om aan allerlei nare situaties een eind te maken. Als wij zouden overwinnen, gingen wij een lichtere toekomst tegemoet. Hè; wat deed dat goed. Ik huilde een beetje; de tranen zitten bij mij altijd erg hoog. Joke stak zo lief haar arm door de mijne. Ik keek wat rond en toen zag ik een man. Nu ja, die waren er genoeg. Maar deze viel op; het was ‘een beige jongen’, zoals ze dat soms zo lelijk zeggen. Ik haalde er direct spoortjes Javaans en Chinees uit en voelde me zo met hem verbonden. Zou hij ook de verrukking hebben gekend over het krekelkoor, dat om zes uur ’s avonds inzette…?

    Maar toen was er nieuws: Johannes Dirk Donker en Johanna Elizabeth Willems maken bekend, dat zij op woensdag 3 februari in het huwelijk treden. O, dat was de verrassing, waar ze het over hadden, voor we daarnaar toe gingen! En daarom misschien was Nancy er ook, met een man, die ik niet kende, die ze zeker buiten het wereldje had opgedaan. Ook het jonge ding naast Joke, schokte op. Wist ook van niets. En er was een duidelijk geroezemoes in de zaal. Daarna was de dienst gauw voorbij. Een vriendelijke, bejaarde dame kwam in de ontvangstruimte nog op Jan toe, zei: “Daar deed u goed aan, broeder, om dat zo gauw in orde te maken. Als oud mens ben je er niet zo aan gewend, dat je raad snel wordt opgevolgd”. Ik vond Jans reactie wat vreemd. Hij keek wat zuinig en ging niet zo erg op de opmerking in. Later zei hij wat gehinderd tegen Joke: “Die zuster Van de Kaa toch. Zou Vonk helemaal niet met haar hebben gesproken?” (2.5.8.5). Maar toen was het weer over ook; zei hij tegen mij: “Nou… en?” “Mooi”, zei ik. “Maar Erik was het mooiste hè?” (hij weer). “Erik, wie is nou Erik?” “Nou, die plopper” (dat was weer heel duidelijk even de groveling van vroeger). “Jan, schaam je” (Joke), “je doet Lien verdriet met die ruwe taal” (en daarna tegen mij): “Ik zag, dat je hem zag, maar ook, dat hij jou zag. Kom nog maar eens meer bij ons; wie weet, wie weet; hij is nog vrij… O, hoor mij nu toch, koppelaarster; als je zelf gaat trouwen, wil je om je heen nog meer stellen”.

    Nu, dat was het dan. Ze had zalige soezen, er kwamen allerlei leuke mensen, heel ander slag dan de vruchteloze praters, waar het om me heen van vergeven is. Vooral met een al wat ouder echtpaar – de Van Dalens of zo – lekker gepraat. Er ging iets van hen uit, dat gewoonweg genezend was. Toen ik naar huis reed, voelde ik me schoon, blij, waardevol. Opeens echter spoot een passerende auto een straal modder, pekel en drabbige sneeuw tegen mijn voorruit. Direct wist ik weer, wat ik werkelijk was: een bevuilde, verzuurde ‘afgelikte boterham’. ‘Erik’ was geen haalbare kaart meer. Bij één ding bleef ik toch: ik zou naar die bruilof gaan (overigens: ik moet wel: ik ga helpen met de hapjes en de drankjes).

    Het verdriet van Wout en Suzan de Waal
    Ja, en ik ben Wout de Waal – 76; wel even iets anders hè, dan dat vlotte ding van straks. Ik ben ook soezen en nog veel meer wezen eten bij mijn bovenbuurvrouw. Hoe kan het bestaan hè… wat is het toch allemaal veranderd. Een paar maanden geleden maakten wij ons nog zo kwaad op haar. Morste uit haar vuilniszakken op de trap, ruimde het niet op (2.2.8.7). En die man: een rabauw. En dan opeens… Laatst kwam hij langs (2.5.8.3). Heel aardig, onherkenbaar eigenlijk. Later bracht zij ook een bezoekje; vertelde, dat ze gingen trouwen. Zondag (zei ze), werd het afgekondigd in hun kerk. Daarna waren er koffiedrinkers; of we ook kwamen.

    Het werd een goede morgen; en bij de goedheid van die uren hoorde ook de kerkgang vóór het bezoek. Eerst dus naar de kerk, onze eigen kerk dus. Dominee had het over falen en over vergissingen, die je kon maken, zelfs wanneer je al lang op weg was met de Heer. Hij vertelde van littekens, die onuitwisbaar waren in dit leven. Hij had het echter ook over de blijde toekomst, wanneer de wonden werden hersteld, die hier op aarde waren blijven schrijnen. Hij wekte iedereen op om steeds door te gaan met getuigen van Gods grote daden. De omstandigheid, dat je over je eigen leven niet zo heel veel bijzonders had te melden, mocht geen rem op die activiteiten leggen. Als je God en Jezus bleef loven en prijzen, kwam je zelf van de engte in de ruimte (Ps. 18:20). Ach, de man zei nog veel meer; ik had echter aan deze woorden al genoeg om mijn gedachten terug te laten gaan.

    Ik nam die kleine, verreumatiekte hand van Suzan en kneep er zachtjes in. Wij beiden weten van miskleunen, van vervreemding, die er kan komen tussen ouders en kinderen. Ons hart kan zo schreeuwen om Ferdy – onze enige zoon – en zijn vrouw Carolien. Het is toen allemaal zo moeilijk gelopen. En nu – na dertig jaren – zij hebben zelfs al kleinkinderen (via via gehoord), is het nog niet in orde. Ik dacht na over wat dominee had gezegd, over vergissingen en over wonden, die bleven pijn doen. En opeens schoten mijn bovenburen mij in gedachten. In hun levens was een keer gekomen; dat kon ook in de levens van Suzan en mij (Hos. 6:11). Goed; Ferdy en Carolien waren toen lomp en kletserig geweest – Suzan en ik hebben het elkaar honderd keer verteld. Ze dachten wonderwat van zichzelf, we hadden terecht onze grieven; nu echter zaten wij met de gebakken peren. Je realiseert je dat zo niet, wanneer je als 46-jarige vader tegenover 23-jarige jongelui staat, maar uiteindelijk trek jij aan het kortste eind. Hoewel Ferdy ‘opgedraaid’ was, zei hij toch de woorden, die nu nog onuitwisbaar in onze gedachten staan gekerfd: “Pama; wij vertrekken naar Nieuw Zeeland en zetten een streep onder alles. U zult van ons niet meer horen; erger voor u dan voor ons”. Inderdaad: erger voor ons. Wij hebben nu alleen nog over: onze obsessie, onze trots, die ons verhindert, zelf dan maar te schrijven en onze eenzaamheid. Ik bad: “Heer, U kunt de harten van koningen, dus zeker van gewone mensen veranderen (Spr. 21:1). U kunt ons zo goed, zo gaaf laten leven, dat iedereen vrede met ons wil sluiten, zelfs Carolien (Spr. 16:7). Heer; als ik dan die brief moet schrijven, geef me kracht om mijn stijfkoppigheid te overwinnen. U hebt die slechte, opstandige mensen, die boven ons wonen, bekeerd. U kunt ons ook helpen”. En pas toen merkte ik, dat ik al die tijd Suzans hand was blijven vasthouden en dat haar handen gevouwen waren (Matth. 18:19).

    In de auto naar huis heb ik gelijk aan degene, die ons reed, verteld, wat God gedaan had bij onze bovenburen. “Wat word ik daar blij van”, zei hij; “U doet precies, wat dominee ons aanraadde: getuigen van Gods grote daden. Mijn dag is weer goed”.

    En toen zijn we bij die ‘slechteriken’ op bezoek geweest. En zij had toch een rumcake, nee zeg! De buren van naast waren er ook. Ze hadden ‘het kind’ bij zich. Dat gillertje, die Kim (2.3.7.9). Het was een schatje. Suzan nam haar al gauw op schoot. Ik praatte met dat moedertje, wou keurig zeggen: “Mevrouw Van Baan”, maar ze wuifde het weg: “Zeg maar Ab en Nel hoor; kent u mijn man? Daar staat hij, praat met Jo. Wat leuk om u eens te ontmoeten. Hebt u nooit last van Kim? Ze kan zo huilen”. En daarbij keek ze heel zorgelijk. Suzan hoorde niets. Ze wiegde het kind op haar schoot.

    Er schoof nog een echtpaar bij. Nog tamelijk jonge mensen. “Van Dalen”, stelde hij voor. Keurige lui; totaal ander slag dan Donker. Zaten echter in dezelfde kerk en waren kennelijk goede vrienden. Die mensen hadden zo iets innemends. Ze zeiden fijne dingen tegen Nel over sommige kinderen, die nu eenmaal nog een beetje extra liefde nodig hadden. Heel tactvol wezen ze haar erop, dat Kim misschien toch wat meer aandacht nodig had dan andere baby’s. Juist doordat het zulke edele mensen waren, maakten hun woorden indruk, ook op Ab, die er bij was geen zitten. ‘Edel’, het lijkt wat weids, maar echt; ik weet geen ander woord. Er was zoveel te zien en te horen, dat ik bijna niet aan Jan en Joke – zo ben ik ze ook maar gaan noemen – toekwam. Ik complimenteerde haar voor de prima, prima advocaat en voor de cake: “Allemaal zelf gemaakt”, zei ze een beetje trots. Toen, met een stralende lach: “We gaan het vast goed krijgen samen. En de trap; nu, die houd ik voortaan puntgaaf”. Hè, wat een heerlijke afleiding. We kwamen er thuis later niet over uitgepraat.

    19-08-2006 om 18:54 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.5.8.9.
    Oplossingen

    "Jan....telefoon...Nancy"
    .......
    “Hallo Nans; hoe is het nou?”

    “-----x-----x-----x-----x-----x”

    “Wááát… je gaat trouwen met Gijs!!!” (2.4.6.9).

    “---xx---xx---xx---xx---xx” (idem idem met een sterretje).

    “O, wat is dat goed zeg. Ik wou, dat Joke mee had kunnen luisteren. Iedereen heeft zo’n meeluisterding. Wij niet. Ik ga er morgen direct één bestellen. Goed, ga verder. Nu nog eens wat kalmer. Hoe kwam het nou allemaal?”

    “---x---x---x---x”

    “Fijn, fijn, we hadden gebeden, of God alles in orde wilde maken, je weet wel, na dat laatste gesprek. Nee, ik ga geen oude koeien uit de sloot halen. En nu doet Hij het zo. Zeg, ik heb voor jou ook een nieuwtje. Er gaan er nog twee trouwen, maar wee je gebeente als je het verklapt; overmorgen wordt het in de sam afgekondigd. Pas daarna gaan de kaarten uit voor tien dagen later. Wie dan wel? Dat kun je toch wel raden? Joke en ik…”

    “---x---x---x”, enz.

    “Natuurlijk zeg; ze komen allemaal; goed… oké, ik ga verslag uitbrengen. Dááág!”

    Nou… je hebt het wel begrepen hè? Jij maar vertellen van Gijs, die zich niet durfde uitspreken tegen ‘die leuke jonge vrouw’. Wel, dat was Nancy! Ze vonden elkaar steeds aardiger en nog maar heel kort geleden kwam de doorbraak. Ze kwam bij hem op zijn kantoor, toen het personeel al weg was. Ze had Dicky bij zich: “Gijs”, had ze gezegd: “Ik wil, dat je het nu weet. Jij houdt van mij, zei je vanmiddag in het park, je was als door een wonder je angst voor het huwelijk kwijt geraakt. Ik houd ook van jou. Je hebt me verteld van je relatie met Joke. Ik heb er even over na moeten denken. Ik ken Joke namelijk. Wel, ik ben er door; ik heb je lief, maar dit is mijn zoon en ik ben ongetrouwd”. En toen was ze gaan zitten met haar handen voor haar ogen. Maar hij was naar haar toegekomen en had gezegd, dat hij het al wist, dat men het hem al heel gauw had verteld. Hij vond haar, zei hij, nog liever met zo’n schat van een joch. Hij trok Dicky op zijn knie, die vond het fijn, zei: “Nu heb ik een pappie”. Toen had ze gevraagd: “Weet je, wie Dicky’s vader is?” “Jan Donker”, had hij kort gezegd: “Maar ik heb jou lief en Dicky… en laat hij zijn alimentatie maar direct stoppen. Tot we trouwen, ga ik al voor je zorgen”. …Nu, dat was het zo’n beetje.

    O Jan, wat heerlijk. Alle problemen opgelost. We hebben God vertrouwd en Hij regelt zelfs de moeilijkste kwesties (Spr. 3:6). Zeg, ik heb ook groot nieuws. Ik wou het net gaan vertellen, toen Nans aan de telefoon kwam. Vanmorgen moest ik bij meneer De Jong komen (2.2.8.6). Weet je, wat hij zei? “Joke, je wordt cheffin van de terminalzaal. Fien komt niet meer bij ons terug na haar vakantie. Ze heeft ontslag genomen. Je hebt het als invalster goed gedaan”. Nou… (en toen kwam het nog meer onverwachts): “Heeft Jezus jou even geholpen; na die beslissing in ‘de zaal’”.

    Ik: “Hoe weet u dat?” Hij: “Ik was er zelf bij. Ik was lid van het comité, dat alles organiseerde. Ik heb gehoord, dat je later naar ‘de kapel’ ging en kon zien, hoe je met Jezus groeide. En nu durfde ik het aan”.

    Jan… overal zijn gelovigen. Zo’n meneer De Jong ook: is niet van ‘de kapel’ en niet van ‘de foyer’. Misschien is hij wel gewoon van de één of andere kerk, maar geestelijk is hij een reus. Ik ga iets zien: Lotty van de foyer zegt: “Wij zijn het winnende team”, maar het is anders:
    – de mensen van ‘de kapel’ zijn een regiment;
    – en die van ‘de foyer’ ook;
    – en die van ‘de aula’ van Karel ook;
    – en die van de kerk van meneer De Jong ook…
    en al die regimenten horen bij het winnende leger van Jezus. … En God, die zulke oplossingen kan bedenken voor Nancy en Dicky en Gijs… wat is het opwindend om door Jezus bij Hem te horen.

    O ja, God maakte het zo, dat ik nu al een poos Marcel bij me draag. Als ik die nu nog had moeten gaan verwachten, was er niets van gekomen. Had ik weer niet doorgezet vanwege die mooie, nieuwe baan, om die niet kwijt te raken. Wat zeg je: Annemarie… ja, later wel eens hoor; nu eerst Marcel. Kom bruidegom, aan tafel. De aardappels zijn gaar… eh, zijn moes.

    12-08-2006 om 15:43 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.5.8.8 Meetrekken

    Leuk etentje met de lui van vroeger. Jan praatte… nu heeft hij dat altijd wel gekund… maar ook nu, bij deze heel andere stof, hingen ze weer aan zijn lippen. Het ging nu niet over Nicaragua, maar de aandacht was er best. Ik ondersteunde hem wel in mijn gebed, maar soms zat ik ook heel aards te tobben. Er was afgesproken: ieder voor zich, en voor Jan en mij was dat bij elkaar tachtig gulden. En ja: de trouwerij gaat toch wel wat kosten. Nee, aan zijn ziekengeld ligt het niet. Zijn zaak vult aan tot honderd procent. Laat nu toch Jeroen alles voor zijn rekening nemen. Ik vroeg later nog: “Reuze bedankt hoor, maar hoe kan je dat nu allemaal doen?” Hij plaagde: “Nieuwsgierig Aagje. Ik heb toch een zaak en dit is toch een etentje met mijn zakelijke relaties. Laat dat nu maar aan mij over. Je bent B.V.-directeur of je bent het niet” en hij keek heel slim. “’ik Vind het lief hoor”, zei ik: “En het zijn tenslotte jouw verantwoordelijkheden, maar zit dat nu wel helemaal goed met de belastingen en zo?” “Hoor eens”, antwoordde hij wat kregel: “Ik heb zoet zitten luisteren. Nu niet meer preken hoor…

    Overigens; ik zeg dat nu wel: niet meer preken, maar ik heb jou eigenlijk nog niet voldoende gehoord. Wat zei je toch maar weer over een weg naar het eeuwig leven, bescherming voor geest en ziel en een lichtbaken om je koers te bepalen? Ik zou het één en ander daaruit best kunnen gebruiken en Helma ook. Je weet toch – hé Helma, kom er eens bij – dat we samen zijn en het bevalt best hè, m’n torteltje”. “Jullie waren goed zeg” (Helma) “Ik heb ook zo veel waardeloze, verregende troep in mijn leven en ik ben zo lek als een mandje. Het dekzeil is gescheurd, alles is nat geworden van de overgekomen golven, maar wat erger is: mijn boot zelf lekt. Jeroen, die goeierd, doet echt zijn best om plezier in mijn leven te brengen, maar het loopt er weer net zo hard uit”.

    We zouden nog lekker wat hebben kunnen praten, maar het ging niet door. We waren nog maar nauwelijks begonnen, toen er een paar weg moesten. Toen kwam er niets meer van. Later reden we wat stil met z’n tweeën naar de stad terug. Jan zei: “Och, de anderen maakten er maar een lolletje van, maar Helma en Jeroen, die zien we nog wel eens”. “’k Dacht het ook”, zei ik. En toen zwegen we wat vermoeid, klein tikje triest over het vele, dat we tegen die beiden hadden wíllen zeggen en het weinige, dat we hadden kúnnen zeggen. … De ruitenwisser ploegde door de gestaag vallende, nu droge sneeuw… soms was er bijna geen zicht…

    En wie kwam ik van de week tegen: Lien (2.4.6.icon_cool.gif. “Is Jan nog kwaad op me?”, begon ze direct. “Kwaad??? Hij dacht, dat je hem wel kon verscheuren!” “O nee, ik ben nu toch ook weer beter van die sief, ja” (ze is en beetje Indisch; vandaar dat grappige ‘Ja’). “Ik was toen ook zo overstuur”. Nu is Lien zo’n aandoenlijk type, klein, breekbaar, grote, schichtige, bruine gazellenogen. Ze roept altijd iets moederlijks bij me wakker. “Kom jij nu eens mee naar die coffeeshop, dan gaan we even praten”, zei ik en sloeg mijn arm om die smalle schoudertjes. “Och”, zei ze even later van boven haar chocola: “Dat geschreeuw, zoals tegen Jan, dat is helemaal mijn aard niet. Meisjes zoals ik moeten lachen en over kleren praten en bonbons snoepen en naar leuke films gaan. Maar de duivel maakt me zuur, tegen mijn karakter in”. “Wat”, zei ik: “Weet jij van die dingen?” “Nou en of; in Bogor gingen we altijd naar de pinkstersamenkomst. Toen ging alles goed. Ik hoor niet in dit land met die stomme hagel en die grijze lucht, ik ben hier verdwaald”, en een traan lekte langs haar wang. Wat was ze lief. Wat had ze een brede mannenschouder nodig om bescherming te krijgen. Maar wat had ze bovenal Jezus nodig!

    Ik vertelde haar, wat ze al wist. “Wanneer mams dat vroeger zei”, bibberde haar stemmetje: “sprak ik altijd tegen, maar nu merk ik, dat ik er steeds naar heb terugverlangd. Ik wil soms nog zo graag zijn als toen ik een kind was. Toen kende ik de weg naar God nog. Ik had het idee, dat één van zijn engelen heel in het bijzonder op mij paste (Matth. 18:10). Ik geloof, dat zelfs de engelen nu niets meer om mij geven. Och; niemand geeft iets om mij en één van mijn schoenen is lek en ik heb daarnet in een plas sneeuwwater getrapt… O, wat een land. Java met je geuren en je kleuren en geluiden. Fluweel het donker van de avond, heerlijks schel het licht overdag. Ik zal nog dood gaan van verlangen”.

    “Luister dommertje”, heb ik gezegd: “Als je Jezus gaat volgen, komen die engelen terug. Maar dat is nog niet eens zo belangrijk. Veel groter is de steun, die medegelovigen je kunnen geven. Jan en ik zijn zo veranderd. We kunnen nu echt vrienden voor je zijn. Ga zondag eens mee. Er is daar een poort naar een land, zo vol geuren en kleuren en fijn zingen en zachtheid en helderheid; je zou er Java voor vergeten… Doen!” Ze knikte sprakeloos.

    O, een heerlijke week. Corry (2.4.6.icon_cool.gif komt zondag ook naar de sam. Van de week sprak zij me aan in de kantine. We stonden met ons bord in de rij en pakten, wat we nodig hadden voor de lunch. In het voortgaan zei ze: “Zeg, ik hoor je niet meer zoveel over je nieuwe kerk. Dat is toch niet over?” “Welnee”, antwoordde ik: “Maar als je samen in één kantoorzaal zit, moet je niet te hard van stapel lopen. Stel je voor, als ik er altijd over bezig was en jij vond het niet zo leuk; dan zou er op de duur toch een vervelende stemming van komen!” “Slim”, zei ze: “Maar ik ben nog steeds heel benieuwd”.

    Wel, ik had zo veel te vertellen, dat mijn hele lunch er nog stond, toen zij al bijna klaar was. “O meid!”, zei ze: “Wat leuk; wat een leven hebben jullie! Ik wil en ik zal dat meemaken. Mijn verkering is net uit; ik ben zo aan een opknappertje toe! Ja zeg: moet je toch horen, hoe gemeen John gedaan heeft!” Toen kon ik mijn lunchachterstand heel royaal inhalen; maar: zondag komt zij ook.

    … En dan was daar Lotty (2.4.6.icon_cool.gif; bij het vlugge boodschappendoen na kantoor in de super, samen wachtend voor de kassa. “Weet je, wat ik op ‘de kapel’ tegen heb?” zei ze: “Rijp en groen zit er maar. En ze komen niet verder. De één houdt de ander tegen. Wij, in ‘de foyer’ hebben een echte ploeg van ‘doordouwers’. Wij doen de spekrand van de ham weg. Het gaat ons om de kern, om de ham. Heel typisch: de taartjeseters, de snoepers, de halleluja-roepers, zonder geestelijke achtergrond… wij lozen ze; meestal komen ze in ‘de kapel’ terecht. Ik had je zo graag bij ons gezien”. “Ja maar”, wierp ik tegen: “Je moest toch blij zijn, dat ik althans Jezus liefheb! Het is waar: er is van allerlei slag bij ons. Maar het gaat mij te ver om te zeggen, dat ‘de kapel’ het ‘tweede keus’ filiaal van ‘de foyer’ is. Er zullen ‘kneusjes’ en ‘langspeelplaten’ zijn. Nu ja; die hebben jullie dan niet, begrijp ik nu…! En nog op een andere manier is er bij ons van allerlei slag: onze gemeente is een doorsnee van de hele maatschappij. Ik vind het erg leerzaam in allerlei opzichten. En: is een gemeente zo helemaal zonder zielenpieten en mensen die het nooit zullen leren (2 Tim. 3:6) niet een beetje steriel?”

    “Het gaat om de voortrekkers”, riep Lotty strijdbaar: “De tragen kunnen wij niet gebruiken bij ons overwinnend vooruit stormen!” Ik dacht aan allerlei simpele zielen bij ons en wist opeens, dat ik die dikwijls zo muffe mensjes liefhad. “Maar Lotty”, merkte ik op: “Wat je zegt, klinkt wel logisch, maar ik mis er toch een klein beetje de liefde in. En die is toch het voornaamste (1 Cor. 13:13). Je wordt toch niet boos, als ik dat zo zeg. In ons gesprek moeten wij elkaar toch vooruit helpen” (Spr. 27:17). Ze werd eerst wat rood, daarna wit, zei bedremmeld: “Zou ik echt liefde tekort komen? … Maar het is toch liefde, als ik de voorhoede wil zuiveren van derderangssoldaten? Nu ja, ik denk er wel eens over. Ik ga afrekenen hoor”.

    05-08-2006 om 16:43 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.5.8.7 Onbegrip (bij de meesten van de oude hap)

    Dat was het zondagje wel, twee weken geleden:
    – eerst de handoplegging;
    – dan dat zure gezeur;
    – daarna Joke met het bericht, dat ik waarschijnlijk vader ging worden.
    De negatieve opmerkingen van die zuster hebben toch zo’n positief resultaat gehad (Gen. 50:20):
    – vroeger had ik niet in de gaten, dat er in de gemeente weerstand tegen ons was. Ik wist niet, dat velen kletsten en niet echt één met ons waren. Ik vond ze allemaal wel aardig en wilde met iedereen vriendschappelijk omgaan, maar die gezindheid was nog niet aan enige proef onderworpen;
    – mijn pas begonnen geloof was – goed beschouwd – nog een beetje te veel lippenwerk;
    – ik was onder de indruk van rad pratende predikers; op hun gezag geloofde ik in God, maar mijn hart was er nog niet helemaal bij betrokken (Jes. 29:13).
    Het is goed om verdrukking te doorstaan. Het corrigeert je zo (Ps. 119:67). Ik ben door de betonmolen heengegaan en er heel uitgekomen:
    – ik kan de mensen om mij heen onbevangen aankijken. Ik weet nu een klein beetje, wat er kan leven, hoeveel ijzer en brons er is en hoe weinig zilver en goud. Ik weet, dat ik voorzichtig moet zijn met het mijzelf toevertrouwen aan velen van hen (Joh. 2:24). Er bleek achteraf veel meer geklets te zijn: die opmerking toen was maar het topje van de ijsberg. Maar: willen ze kletsen, ze doen maar; ik heb ze toch lief. Willen zij met mij geen eenheid vormen, ik wel met hen (Joh. 17:22);
    – mijn geloof is nu veel meer een innerlijke zaak geworden;
    – ook uit de preek van een wat minder getalenteerde spreker peur ik nu honing. Mijn band met God is directer geworden. Mijn hart is gemobiliseerd.
    Broeder Vonk legde direct een noodverband (Luk. 10:34). Daarna hebben ook de andere oudsten meegewerkt aan mijn geestelijk herstel.

    En de handoplegging? Geen gerook meer, weg die kapotmakende hoest. Het drinken: sapjes tegenwoordig. En dat niet met gespannen kaken: kijk mij eens overwinnen (maar ik sterf van verlangen). Neen, heerlijk ontspannen. Die occulte angsten; weg is het grote, rode beest. O ja, opvliegendheid; ik heb direct kunnen merken, dat die weg was, toen Jo met de mededeling kwam, dat we als dertig- en achtentwintig-jarigen zouden ‘moeten’ trouwen. Ik ben kalm gebleven, toen ze in haar zenuwachtigheid met teksten begon te werken. Ik ben toch zo blij, dat ik geen scène gemaakt heb. Haar complex is weg; nu kunnen we kinderen krijgen. Waarom die gekke meid dat nu niet direct gezegd heeft; ik denk, dat ze gedacht heeft, dat ik voor een huwelijk terug zou schrikken. Het kan zijn, dat ze de mogelijkheid heeft overwogen, dat ik haar terug zou dwingen naar de pil, waarvan ze net vrij was. Misschien heeft ze mij voor een voldongen feit willen plaatsen. Wat doet het er toe; ze is gravida; de dokter bevestigde het. Tegelijk stelde hij ons gerust over die infectie, die nu wel bij ons allebei over is, maar bij de verwekking toch nog niet helemaal, zeker niet bij mij.

    Overigens; ik kom nog weer even terug op dat zwijgen van Joke. Jozef heeft zijn vader ook nooit bericht gezonden, dat hij onderkoning was geworden, hoewel dat best had gekund. Maar de Heer verhinderde het en later was de tijd er veel rijper voor en kon de nieuwe gezindheid van de broers duidelijker blijken. Nu ja, laat maar. In ieder geval; wij maken onze verhouding nu ook verder in overeenstemming met wat naar onze mening Gods bedoeling is. Over twee weken trouwen we voor de wet en in de sam. Niemand ziet dan uiteraard nog iets aan Joke. Maar over zeven maanden van nu – neen wacht eens; al veel eerder… het gelach zal niet van de lucht zijn. De Heer zal ook dan kracht geven.

    Gisteravond etentje gehad met Joost, Tom, Jeroen, Helma, Cobi en Saskia. Allemaal vrienden en vriendinnen van vroeger uit allerlei discussie-, actie- en praatgroepen. Gezellig; in een gelegenheid aan de plassen. Ook in deze tijd van het jaar – januari – druk. We kregen een wat afgezonderd gedeelte, ver van de pianist. In het licht van de buitenlamp zag je het grauwe water tegen de steiger klotsen. Vastgelegde plezierjachten deinden in de striemende regen op en neer. Na de hoofdmaaltijd was er ruim tijd, voor het ijs en de koffie kwamen. Toen zei Joost: “Jongens, kom op met de geit. Wat hebben jullie, waardoor wij niet meer in tel zijn?”

    Ik begon uit te leggen: “Er is een grote tegenstelling. Daarbuiten zijn die heen en weer geschudde boten, straks in de regen, nu weer in de natte sneeuw. Hierbinnen zijn wij, rustig, veilig, goed gevoed, nog wachtend op ons ijs met slagroom. De vergelijking is nog gebrekkig, die boten zijn dingen, wij zijn mensen. Maar vroeger voelde ik mij zo verlaten, alsof ik een kletsnat bootje was met een gescheurd dekzeil. Opgejaagd door de wind, beukte dat bootje zich murw tegen de beschoeiing. Laat nu dat ‘bootjesbeeld’ weer los. Ik voel me zo veilig in het lamplicht van God en de bescherming van Jezus. En Gods Geest geeft mij zo goed te eten. Luister; ik mag jullie allemaal heel erg. Jullie zijn wel in tel. Ik moet jullie echter een beetje loslaten, achterstellen (Luk. 14:26), anders kan ik mij niet goed geven aan mijn nieuwe werk: blijdschap verspreiden. Vroeger wist ik niet, wat dat was: pure vreugd. Nu maakt God mij blij. Er zijn een heleboel gelovigen om mij heen, even opgetogen als ik. De engelen van God mengen hun juichkreten met die van ons. Ik wil, dat zoveel mogelijk mensen verheugd zijn met ons over de grote, rechtvaardige, integere Wereldpresident, die komen gaat: Jezus Christus”.

    “Joh”, zei Saskia: “Ben jij niet bang, heel hard op je bek te vallen? Is dit niet zo’n soort cursus in optimisme, waar de t.v. voor waarschuwt? Hoeveel moet je nu voor die trainingsweekenden betalen?” “Het zijn geen trainingsweekenden, waar je in volledige afzondering van de buitenwereld mentaal wordt gebroken”, antwoordde ik: “Het zijn vrij korte morgensamenkomsten – ook door de week op een avond – waar je in volle vrijheid komt om geestelijk te worden gebouwd. We betalen niets. Alleen geven we tegenwoordig tienden van ons inkomen” (Mal. 3:10). “Aha”, zei Ton: “Cursusgeld heet bij deze ploeg ‘tienden’. Is er bij jullie een soort baas of zo iets? Houd hem dan maar goed in het oog. Zal zo nu en dan wel in zijn Maserati naar zijn tweede huis en zijn derde vrouw aan de Costa del Sol crossen”.

    Ik moest denken aan Bart Vonk met zijn tamme autootje. Ik schoot in de lach. Misschien had ik toornig moeten worden. ’s Zomers peutert de ziel nog zoveel mogelijk van zijn verlof af voor het leiden van tienerkampen. Maar voor mijn gedachten verder konden gaan, vroeg Cobi: “En wat zeg jij Joke?” Jo sloot direct op de realiteit van dat ogenblik aan: “Ze steken hier in de zaal er een lichtje bij aan”, zei ze vlug: “Zo gaat het ook met ons. Het licht van Jezus schijnt steeds helderder in ons leven. Dat leven is voor ons geen doolhof meer. We komen vrij uit het labyrint. We hebben veel gevochten in ons leven, maar nooit tegen de echte tegenstanders (Ef. 6:12). We zwaaiden zo maar wat met onze vuisten in de lucht (1 Cor. 9:26). Ons werkelijk kunnen bleef onbenut. Maar nu hebben we gevonden, wat we zochten: volwassen menszijn. In de onzichtbare wereld begint men al rekening met ons te houden…”

    “Lui, daar is het toetje”, juichte Helma: “Ik heb bij mijn weten nog nooit zo zwaar gegeten en zo’n zware discussie bijgewoond. Je zou er zwaar op de hand van worden. Terwil wij smikkelden, zei Jeroen: “Jongens, iedereen van ons zou voor zichzelf lappen. Maar laat mij nu maar betalen. Wat ik gehoord heb, was zo bijzonder. Ik wil terugdoen, wat ik kan, met wat ik heb. En iets anders dan geld heb ik niet”. We hebben nog lang doorgekletst. Maar ik had het idee, dat het voornaamste al was gezegd. Helma en Jeroen hadden wel ‘een aanraking’ gehad, dacht ik.

    Van de week zag ik Karel (2.4.6.icon_cool.gif. “Hoe is het in de kapel?” vroeg hij: “Ben je al gedoopt in water en in de Geest? Spreek je al in tongen?” Ik antwoordde: “Luister nou. Ik ben er amper drie maanden bij. Ik maak zoveel mee, dat ik het nu al niet meer kan bijbenen. Moet het dan nog vlugger?” En hij weer: “Ja, bij ons slaan ze spijkers met koppen. Leggen je gelijk de handen op voor de doop in de Geest. Zeker is zeker”. Ons gesprek eindigde weer. Maar nu hoefde ik niet naar een oudste. Ik wist het zo al. God bepaalde mijn tempo. Ik kreeg de tijd om te groeien. Wanneer het ogenblik voor verdere stappen daar was, zou God het wijzen.

    Naar boven

    Beantwoorden

    28-07-2006 om 19:14 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.5.8.6 Begrip (bij Ilona)

    Er zijn al weer vier weken verlopen sinds die blijde zaterdag, dat ik mijn grote angst overwon. Jullie zijn zeker wel benieuwd om te weten, wat Jan zei, toen hij hoorde dat ik niet bang meer was om kinderen te krijgen. Nu – om de waarheid te zeggen; vertellen: tot vanmorgen na de kerkdienst heeft hij niets van zich laten horen, eenvoudig, omdat hij nergens van wist. Nu weet hij het dan, maar om te zeggen, dat hij gillerig enthousiast is, zou bepaald te sterk zijn uitgedrukt. Hij moet de ‘b’, die op de ‘a’ volgde, duidelijk nog even verwerken. Hij zit nu wat verwezen voor zich uit te kijken. Mijn lieverd is vanmorgen wel helemaal tot de rode streep belast. Zo net pruttelde hij nog: “En dan zeggen ze, dat je geen bovenmatige beproevingen hebt te doorstaan” (1 Cor. 10:13). Ik heb teruggezegd: “Maar je zou je toch schamen voor een ondermaatse. God stelde Jezus toch ook aan de uiterste druk bloot, toen Hij Hem eerst zo lang honger liet lijden en daarna de duivel toestond, juist daar aan te vallen” (Matth. 4:2,3). En hij weer, echt een beetje spinnig: “Weet je wel, dat ik sta te kijken van jouw vaardigheid om met teksten te strooien als Sinterklaas met pepernoten. Maar of dit nu het juiste moment is. Goed, je hebt gelijk: ik walg van stupide burgerlijkheid met de geur van mottenballen en juist op dat punt werd ik aangevallen. Maar: eerst die fijne bediening; dan die dolkstoot in de rug en daarna kom jij me blij lachend nog dat vertellen… het ontbrak er nog maar aan, dat je met het nieuws kwam, dat je al in verwachting was. Ik blijf het raar vinden, dat je mij niet eerder hebt ingelicht. Ach, geef het toetje maar; het zal wel warme vanillevla zijn (2.4.6.3). O, het is nog zo ook!”

    Nu, laat hem maar even; eerst even vier weken bijpraten. Ik heb zo gemerkt, dat ik gebouwd word, nu ik bekeerd ben. Dezer dagen heb ik gesproken met Gijs (2.4.6.9). Voor zo’n gesprek was ik nu dan net sterk genoeg. Gijs is niet zo maar iemand. Ik heb dan toch maar bijna twee jaar met hem als man en vrouw geleefd. Ik ben los van hem; hij niet van mij. Ik heb hem heel duidelijk gemaakt, dat hij mij uit zijn gedachten moest zetten, dat ik bij Jan hoorde. Hij keek mij zo wanhopig aan, dat ik er gewoon naar van werd. Toen zei hij: “Ik heb er een frustratie aan overgehouden. Elke keer, dat ik een aardige, jonge vrouw zie – er komt er op het ogenblik geregeld één in de zaak – denk ik: ’t is toch maar weer voor twee jaar. Ik kom maar niet door die denkbeperking heen”. Ik zag zo duidelijk de vrucht van mijn vroeger leven, toen de macht van satan er overheen lag. Ik schaamde mij (Rom. 6:21).

    Daarna evenwel rechtte ik – geestelijk gezien – mijn rug. In een flits zag ik, juist op een ogenblik, dat daarvoor heel niet geëigend leek, dat de zondetijd achter mij lag. Ik zou geen onvrede meer over ‘mijn stukje wereld’ verspreiden. Ik zou de handen van velen gaan grijpen, om ze mee te trekken naar een feest (Zef. 3:1icon_cool.gif. Ik wist, dat een onnoemlijk aantal mensen, dieren, planten en dingen – een heelal vol – op dat feest wachtten. En ik begon de opdracht, die ik opeens duidelijker dan ooit zag, maar vast te gehoorzamen voor wat betreft Gijs. Ik sprak over Jezus met deze mensenschuw geworden, teruggetrokken man. Wat wilde ik hem graag uit zijn kuil halen. Hij luisterde wel, maar zei: “Ik ben zo argwanend geworden. Wat je nu zegt, klinkt in mijn oren zo ‘brein-wasserig’, zo drijverig. Sorry hoor: laat me er nog even over nadenken”. En zo ging ik de winkel uit, met dit gebed: Heer, verlos hem van zijn ‘toch maar weer twee jaar’ frustratie. En verder liet ik hem dan maar aan God over.

    Weer een andere belevenis. Moet je horen, wie er vorige week mee geweest is naar de sam: Ilona! (2.4.6.5). Ik kwam haar maandag daarvoor tegen: “Meid, wat heb ik jou een tijd niet gezien. Gauw… een kop koffie met een moorkop. En vertel op; ik heb het één en ander gehoord, maar ik wil, dat je het zelf vertelt”. In een restaurant hoekje luisterde ze met die haast ‘verbeten’ aandacht, zo heel kenmerkend voor haar. Ik vertelde haar van de nieuwe, lokkende uitzichten van het leven met Jezus, over het vrijkomen van doemdenken en over nieuwe levensmoed. Ik verklapte ook iets van de verwachting, die ik had over het vele, dat de Heilige Geest nog aan gaven en beloften voor me klaar had liggen. Ik had – zo ging ik verder – nieuwe vrienden ontdekt; de engelen, die mij hielpen. Ik had ook gezien, dat de duivel de grote rookgordijnlegger was in mijn leven. Hij beroette de vensters van mijn levenshuis. Ik hoorde bij Jezus en bij God, zo besloot ik, als een schaap van hun kudde. Toen ik de spotlust in die hardblauwe ogen zag oplichten, vulde ik haastig aan, dat je dan niet moest denken aan een stom-meemekkerend geval, maar een aan een bewust meewerkend, meedenkend koningskind.

    “’t Is me wat”, zei ze aan het slot van mijn betoog: “It is me what”, want ze heeft een wat typische humor: “eet jij nou eerst je moorkop, dan praat ik even. Je bent veranderd; vroeger was je een schaap; nu een leeuwin. Als die toestand daar jou zo veranderd heeft, wil ik er ook eens een kijkje nemen. Weg met de taboes, de oude, maar ook de nieuwe. Ik weet het; in het moderne denken is het totaal onbestaanbaar, dat iets zo afgeleefd, zo afgedaan als het christendom, een hoopvol uitzicht zou kunnen geven. Daar praat je niet eens over; maar: dat kan een nieuw taboe zijn. Ik ben altijd nog op zoek naar de werkelijk vrije vrouw. Om die te vinden, gaat mij geen zee te hoog. Als die bij jullie gefabriekt wordt; al moet ik me door een rijstebrijberg van ‘gehalleluja’ en sentimentaliteit heen eten… ik wil haar zien... O zeg, even iets anders: je bent afgevallen, staat je goed. En nog iets: je ziet er zo gelukkig uit, zo ‘gearriveerd’. Ik heb een nichtje, die heeft dat ook wanneer ze in verwachting is. Al in de eerste, prille tijd van elke zwangerschap, wanneer ze nog niets weten kan, is er dat ‘verdroomde’… Wat nou, wie verslikt er zich nu in een moorkop?”

    Zondag was ze er. Er preekte die dag iemand van ons beider leeftijd met een eigentijdse aanpak. Dat trof dus wel. Toch kneep ik ‘m. Hij zou het toch wel zo zeggen, dat het Ilona aansprak? Maar opeens kreeg ik rust. God had het allemaal in zijn hand. Het ging over Jozef: als jochie van tien jaar bij de geboorte van zijn broertje zijn mammie kwijtgeraakt (Gen. 35:1icon_cool.gif, schurkachtige, pesterige, jaloerse broers (Gen. 34:25, 37:19, 37:11), uitgestoten (37:27), slaaf in Egypte, eindelijk een gelegenheid om, door te zondigen (Gen. 39:7) iets te bereiken; op God vertrouwen, de zonde weigeren, in de gevangenis komen (:20) – bedankt God – weer hoop (Gen. 40:14), weer vergeten worden (:23), uiteindelijk: overwinning. Tenslotte een oproep aan ons om ook, zoals hij, geplant te zijn aan levend water (Gen. 49:22) en daardoor een zinvol en – per saldo – glorieus leven te hebben. En nog een oproep: niet klagen over tegenslagen en afkomst-handicaps, maar geloven, dat God uiteindelijk alles in zijn en ons voordeel zou oplossen (Rom. 8:2icon_cool.gif; Hem daarvoor danken (1 Thess. 5:1icon_cool.gif.

    “Goede stof; goed gebracht”, zei Ilona na afloop. “Alleen dat vrouw-vijandige: de goede man Jozef belaagd door het slechte vrouwtje van Potifar. Dat ga ik hem onder zijn neus wrijven. En verder nog zo het één en ander. Ik heb me na maandag goed voorbereid. Ben naar een symposium geweest van ‘de vrouwelijke theologie’. Gaven mij een vouwblad met toch een stel ‘onderdrukkende teksten’! Je houdt het niet voor mógelijk. Neem ik ook even met hem door”.

    Vanaf een afstand sloeg ik ze daarna geamuseerd gade. Ze praatten fel en geconcentreerd op elkaar in, vinnig wijzend op de vouwbladteksten. Later – in de garderobehal – drentelde Ilona heen en weer. Iedereen was er nog, het was koffiedrinken, die laatste zondag van het jaar. Ze luisterde naar de gesprekken, peilde de mensen. Zij is een heel bijzonder iemand, heeft situaties en stemmingen razendsnel door. Ze zegt niet zo maar wat. Haar scherpe inzicht betreft allerlei toestanden. Daarom was ik ook zo geschrokken, toen ze dat zei over ‘in verwachting zijn’. Ik was toen nog maar twee weken vrij van de angst. Maar opeens had ik mijn nonchalance met de pil al in de weken daarvoor in gedachten gekregen.

    Ik troonde haar mee naar huis: “Kom mee, daar heb ik nog wel andere koffie en zwarte bessenvlaai”. Jan was er nog niet. We praatten nog wat na. Ilona: “Jullie zullen het nog moeilijk krijgen in deze kring. De leer is interessanter dan de mensen. Veel beperkte denkramen. Ze zullen jullie mangelen met hun kleinburgerlijke gevoelens. Veel ijzer, waaraan die geweldige boodschap niet besteed is. Maar ook brons, zilver, goud zelfs”. Uniek is ze toch, die Ilona, haast bangmakend met haar gisheid, zo… anders dan elke andere vrouw. “Kon die spreker je nogal goed antwoorden”, vroeg ik. “Ja, dat ging wel”, zei ze, terwijl ze bloosde als een pas ontloken tienertje. “Een kerel, die Gert”, speelde ik rap in: “Er zwermt wat om hem heen! Ja, wat wil je, ziet er goed uit en nog ongetrouwd… wat nou? Wie verslikt er zich nu in een vlaai?”

    ’s Middags wist ik het opeens: nu is het de tijd om paps en mams op te bellen (2.4.6.5). Ik kreeg mams aan de lijn: “Met Joke”. “Kind; wat een tijd geleden. Hoe is het toch?” “Mams, laat je paps meeluisteren?” “Hij zit al klaar aan de tweede microfoon”. “Mams, paps; ik heb Jezus gevonden, al bijna drie maanden geleden. Sorry hoor, dat ik het niet eerder vertelde”. Even een stilte; iets als een snik; toen: “Ik kan het bijna niet geloven, niet verwerken, maar ga door” (Gen. 45:26). En ik vertelde, hoe we Gods grazige weiden hadden gevonden en hoe we in de richting gingen van alsmaar graziger weiden. O, ik kon bijna niet ophouden en mams juichte mee en paps kwam ook aan de lijn; en ik moest gauw thuiskomen; en wat fijn, dat Jan zich ook bekeerd had. Ik moest hem maar meebrengen en met Gerard ging het zus en met Monica ging het zo en Astrid gaf nog geen problemen, net zomin als Michiel (allemaal broers en zussen). En aan het slot, beetje verlegen: “Ja, als Jan meekwam, dan moest hij wel afzonderlijk slapen”. Ach, de lieverds; we gaan er heen, al is het ook een heel eind, nog boven Leeuwarden.

    En waarom heb ik nu niets aan Jan verteld van mijn volslagen veranderde instelling ten opzichte van een zwangerschap? U kunt zeggen: “Dat is toch stom. Jullie zijn niet getrouwd. Dadelijk ben je ongehuwd moeder”. Zal ik het nog eens wat sterker zeggen: ik ben er al bij. Ik voel me anders. Het zal nog wel niet vast te stellen zijn. Maar er zijn dingen, die je wéét. Waarom ik Jan hier buiten heb gelaten; ik kan het niet onder woorden brengen. Het doet er ook niet meer toe. Sinds vanmiddag weet hij het immers.

    Vanmorgen naar de sam. En nu was het opeens de tijd om ‘naar voren te gaan’, zoals de Van Dalens toen zeiden (2.4.6.7). Zoals Jan vrijkwam! Wel, hij heeft het zelf al verteld. Ik had ook zoveel in te leveren: mijn oneerlijkheid, spilzucht, vinnigheid, oppervlakkigheid en wantrouwen. Ook de angst, veroorzaakt door allerlei occult gedoe in het verleden. Alles werd door God getoond aan de oudsten, die mij de handen oplegden. Dit was toch weer anders dan het gebed bij ons thuis. Trouwens, dat hadden de Van Dalens toen ook gezegd. Wat een blijdschap weer. Ik bleef nog even napraten. Jan zou in de lectuurhal toch wel aanspraak hebben. Blij ging ik met de oudsten naar buiten en vond Jan in alle staten van opwinding. Broeder Vonk sprak met hem. Ik kon me wel voor mijn hoofd slaan, dat ik de waarschuwing van Ilona niet had doorgegeven. Vast nam ik mij voor: vanaf nu geen oppervlakkigheid, oneerlijkheid, onnadenkendheid meer in onze relatie.

    Toen we naar huis gingen, kreeg ik het idee, dat nu dan ook alles moest worden uitgepraat en bijgepraat. Op zeker ogenblik leek hij mij wel weer genoeg door zijn depressie heen. Ik kroop dicht tegen hem aan en zei: “Luister schat; ik ga je wat vertellen”. Ik ben zo blij; ik be niet bang meer om een kindje te krijgen; vier weken geleden al heb ik mijn pillenstrip weggegooid. Daarvoor nam ik het al een poosje niet zo nauw meer. Ik ben ook niet bang, dat die al weer overwonnen infectie bij jou en mij iets bederven kan. Ik denk… ik denk… dat ‘borstelkuifje’ (2.4.6.9) of ‘goudhaartje’ eraan zit te komen”.

    Wel, en zo is het gekomen. Hij reageert wat typisch, ik zei het al. Zit nu met zijn hoofd in de handen. Zit met zijn handen in het haar, zou je ook kunnen zeggen. Echt blij lijkt hij nog niet, maar dat komt wel”.

    22-07-2006 om 14:54 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.5.8.5 Genezing, met verwarrende bij-omstandigheden

    Jan: wat heeft God al veel poelen vol gevaarlijke muskieten veranderd in helder stromend water. Overal, waar het wassende getij van het vernieuwde denken aankwam in mijn leven werd dat leven gezond (Ez. 47:9). Neem nu dat roken van mij, dat drinken en die driftbuien. En dan die occulte dingen, die toverij, toch allemaal verschrikkelijk vervelend.

    Het was vanmorgen de eerste zondagsdienst na nieuwjaar. Ik had zo’n zin, om nu eens helemaal schoon schip te maken. Ik ben naar voren gegaan in de sam, samen met Joke: we lijken soms wel een Siamese tweeling. Zij zal zelf nog wel vertellen, hoe het haar ging. Ik vertelde aan de oudste, die mij in eerste aanleg de handen zou opleggen, van mijn rokershoest. Die maakt mij van binnen soms helemaal rauw en pijnlijk en doet mijn ogen tranen. De situatie van dat ogenblik was zo, dat ze met een hele groep om mij heen stonden (Hand. 14:20), broers en zussen; zo vriendschappelijk hè. In een flits dacht ik: “Henk is weg, maar deze krijg je er voor terug”. Nu is het ‘bij ons’ – hoor mij eens – zo, dat handoplegging dikwijls gemeenschappelijk gebeurt (1 Tim. 4:14). De voorganger zegt: “Ons kennen is nog zo ten dele (1 Cor. 13:9). Wij vullen elkaar op deze manier aan”. Daaruit moet je het verklaren, dat ook de anderen een inbreng hadden. Eén van hen zei, haast fluisterend, de zaal hoorde het niet, dat was wel tactvol: “Je handen trillen niet van het roken, maar van het drinken. Is het al tijd, dat het drinken ook weg gaat?” Gretig zei ik: “O ja, graag”. Nu was er ook een jonge vrouw bij van mijn jaren. Ze knikte me toe en zei met gedempte stem: “Die opvliegendheid hè, die leeuw moet ook uit je tuin”. Ik was zo getroffen, dat ik – gelukkig zonder geluid – begon te huilen.

    Toen echter ‘schoof er iets dicht bij me’, alsof er een luik was, dat mij van het licht afsloot. Voordat het helemaal dicht was, zei de vierde: “Macht van het occultisme, in de naam van Jezus, laat hem nu los”. En de derde zei: “In de naam van Jezus voer ik nu de werkelijke strijd, tegen de boze macht, die Jan met driftbuien plaagt. Ga!” De tweede zweeg, maar de eerste zei: “Je bent nu vrij van je verslaving en al het andere”, en ik wist, dat hij de drankzucht bedoelde. De bediening van Joke ging daarna echt even aan mij voorbij. Ik had het te druk met mijn innerlijk. Ik zag dat innerlijk als een bos vol dennenbomen en kamperfoelie en rododendrons en ook verder vol van alles, wat mooi is. Ik keek nog verder en nam waar, hoe mijn levenshuis werd schoongemaakt en volgedragen met prachtig huisraad. Ik wist, dat ik nu weer tot weer groter ontplooiing ging komen, dat elke situatie zou worden gesaneerd. Even zuchtte mijn hart; heel typisch: ik dacht in een flits aan Nancy en Dick. De Heer zei: “Ook daarvoor geef ik een oplossing. Je zult meer van mijn glimlach zien. Ik bevrijd de woning van je leven van elke smeerlaag. Ik maak je rijk aan schatten, die niet kunnen ontwaarden. Je loopt de trap op naar nog meer bevrijding”.

    In de garderobe, waar boeken worden verkocht, wachtte ik op Joke, die nog iets te bepraten had. Toen gebeurde er iets, dat ik als ontzettend vervelend ervoer. Misschien zegt u: “Hoe kon hem zo’n kleinigheid nu zo zeer doen?” Nu ja, de ene mens is de andere niet. Een bezoekster kwam op mij toe: “U was juist in de bediening”, zei ze: “Wat heb ik meegebeden. En: de Heer openbaarde mij iets. Ik had al eerder gehoord, dat u samenwoont met die zuster, die altijd met u meekomt. En nu toonde de Heer mij, dat u nooit werkelijk in het volle licht kunt komen te staan, als u niet ordentelijk met haar trouwt!” Ik stond even perplex, maar toen wierp ik tegen: “De oudsten hebben al verschillende keren met ons gesproken en ze zeiden hiervan nooit iets”. En zij weer: “Ja, dat kan wel; zij zijn misschien wat zacht; maar ik moet u toch even waarschuwen. Hierover wordt in de gemeente gesproken. Het zit een heleboel mensen echt niet lekker. Er zijn er al, die er om wegblijven. Nu ja, ik moet weg; ik heb koffiedrinkers: het moest me even van het hart. Heel gezegende zondag verder”.

    Ik stond te trillen op mijn benen, keek naar de vertrekkende mensen, waarvan ik er verschillende al kende. Argwaan begon aan mijn hart te vreten. Hoeveel van die mensen zouden dadelijk aan de koffie zeggen: “Dat hokkende stel was in de bediening. Dweilen met de kraan open”. Opeens kwam een verhaal van Joke mij in de gedachten. Hoe ze één van de eerste keren, dat wij hier kwamen, ook al zo’n ‘kleindenken’ was tegengekomen. Toen was het iets van hoogmoed en op een onprettige manier apart willen staan. Het was bij haar heel onplezierig overgekomen (2.4.6.3). Trouwens, ik had toch ook wel eens vervelende opmerking gehoord (2.4.6.icon_cool.gif. Dit was anders: dom, bemoeizuchtig, arrogant, maar hoe dan ook, uiterst onaangenaam. Wie waren eigenlijk deze mensen allemaal, wie waren eigenlijk zelfs de oudsten! Waar was ik in verzeild geraakt. Waarvoor trotseerde ik de hoon, de smaad, de vijandschap van Ab, Nel, Frans en Henk. Waren mijn revolutionaire vrienden en vriendinnen niet duizendmaal beter dan al deze kleine, bestofte, eng-denkende, ‘naar spruitjes ruikende’ lieden? Een grote golf van radeloze woede spoelde over de vreugd van de handoplegging heen. Op dat moment kwamen de oudsten, de voorganger en Joke als laatsten naar buiten. Joke straalde, maar ze schrok zich wezenloos, toen ze mij zag. “Wacht hier even Joke”, zei de voorganger, broeder Vonk: “dan ga ik met Jan terug, want er moet iets gebeurd zijn. Of nee, ga toch maar mee”.

    Terug in de zaal zwegen wij een poos, zijn hand op mijn schouder. Toen zei hij: “Je vertrouwen is weg hè? De drift komt terug. Er is je iets in de weg gekomen. Weet je, dat zo iets wel eens meer gebeurt?

    Jezus kreeg bij het begin van zijn bediening de heerlijke ervaring van de doop met de Heilige Geest (Matth. 3:16). Direct daarop echter moest Hij de woestijn in om met de duivel te vechten (Matth. 4:1). Jouw gezicht was zo blij, vlak na de bediening, nu is het zo bedroefd, wat is er daartussen gebeurd?”

    Ik heb in mijn leven weinig gehuild, maar nu waren er tranen en snikte ik het even uit. Net als nog maar zo kort daarvoor bij de bediening, maar wat een verschil. Toen ik het gesprek vertelde, zei broeder Vonk: “Ik begrijp wie die zuster was en zal wel eens met haar praten. Ze heeft gelijk en ongelijk. Een christen behoort binnen het raam te blijven van wat als niet aanstootgevend geldt in de tijd, waarin hij leeft (1 Cor. 11:6). Daarin heeft ze gelijk. Maar het vermanen kwam in dit geval niet aan haar, maar aan de oudsten toe. Met haar vermanen had ze ongelijk. En ook voor wat betreft dat volkomen faliekant gekozen tijdstip. Ik weet, dat er deining over deze zaak is binnen de gemeente. Sommigen willen deze toestand direct geregeld zien. Ze behoren echter aan God de tijd te laten om dit in orde te maken (Jes. 28:16). Je zult leren om medegelovigen lief te hebben met al hun overijldheid, bedilzucht, vroomheid, burgerlijkheid en zelf-ingenomenheid. Dat zal juist jou hard vallen, barricadestrijder. Je hebt zoveel andere, soms zelfs veel fijnere eigenschappen van mensen meegemaakt. Maar God helpt je om eens over al deze benepenheden, kleinzieligheden en lompheid heen te zien. Dan zal zelfverloochening je gebracht hebben tot het hoogste, de liefde (1 Cor. 13:13), zoals die ook een eigenschap is van God (Rom. 5:icon_cool.gif. Wij, oudsten, haasten niet, wij hebben jullie hartelijk lief. Joke, ik ben blij, dat ik je toch mee heb laten gaan; de Heer corrigeerde mij. We bidden nog samen”.

    We gingen; als geslagen honden. Ik dacht: Heer, ik heb wel eens eerder mijn hand uit de uwe laten glijden, ik wou het nu maar weer doen. Die truttige toestand; ik was er al bang voor. Daarom heb ik zo geaarzeld, toen ik het aanhaalde (2.3.7.4). Maar het is nog veel erger dan ik dacht. Dit is nou juist het soort volk, dat zou kunnen zeggen: “Allemaal in een werkkamp, die krakers”. Deze mensen heb ik gehaat en veracht. En nu menen juist zij, dat ze zich met mij mogen bemoeien. Och Heer, de sam is niet een klein beetje de hemel… het is al heel wat van de hel.

    En toen begon weer het nieuwe door te breken. God stond mij toe om mijn hand weg te trekken. Niemand kon mij uit zijn bescherming wegroven (Joh. 10:2icon_cool.gif. Zelf echter kon ik daar best uit weglopen. Maar; ik wilde niet. Opeens schaamde ik mij zo. Hier was nu een beproeving. Nu werd ik eens onderzocht, heel voorzichtig, zoals tere gewassen, dille en komijn, behoedzaam worden beklopt (Jes. 28:27). Wagenrad en dorsslede (:27) waren er nog niet aan te pas gekomen – dat was de preek van die morgen geweest – en ik ging al aan…! Ik begon te lachen. Joke lachte aarzelend mee. Ik riep: “Ze kunnen me wat. Het koninkrijk van God komt met eindeloze mogelijkheden. Dit verdrukkinkje van niks gaat er vooruit (Hand. 14:22). Ik zal nog wel wat anders meemaken. Geen ‘om het hardst lopen met mensen’, maar ‘wedijveren met paarden’ (Jer. 12:5), als je mij kunt volgen”, want dat was die morgen ook gezegd.

    Ik ging verder: “Vroeger was het – ondanks de romantiek zo nu en dan – de tijd van de stommiteiten. Ik ga die tijd niet meer verheerlijken (Num. 11:5). Ik laat me daarnaar niet meer terugvoeren. Ik schud alle gedoe, alle besmeuring van infantiele praat in de sam van mij af”. “Jan”, zei Joke: “Zouden wij eigenlijk niet trouwen? Er zijn medegelovigen, die ons samenwonen nu eenmaal niet kunnen hebben. Door hun ongeduld kunnen zij Gods tijd niet afwachten. Daardoor zijn zij eigenlijk een beetje ‘zwak’ (Rom. 15:1). Moeten wij die mensen niet wat tegemoet komen?” “En dan zeker die zuster tegen mij laten zeggen: ‘Wat hebt u goed geluisterd naar mijn raad’”, mopperde ik. “Luister schat”, zei Joke: “Ik ga je wat vertellen”.

    15-07-2006 om 18:37 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.5.8.4 Bevrijding

    Wat heeft die Jan het hard te verduren! Gisteravond was hij echt op. De dokter had gezegd: “Denk er om, heel kalm doen deze zes maanden” (2.2.8.1). U hebt roofbouw gepleegd, u denkt nu misschien aan uw lichamelijke gezondheid, inderdaad: die nachten in dat tentenkamp in die maartse gietbuien werken nu nog na. Maar ook uw innerlijke weerstand is aangetast”. …en dan krijgt hij van die doffe dreunen, zoals nu weer van Henk. Ik heb met hem te doen. Tja, er komt wel het één en ander bij kijken. Nu ja, laat hem dan wel eens wat ‘groggy’, wat uitgeteld zijn… ik heb op het ogenblik nog alleen winst te incasseren. Daar zal ook wel eens een bui tegenin komen. Maar ik leef zoveel rustiger dan vroeger. Allereerst slaap ik als een roos (2.3.7.5). En – om een ander voorbeeld te noemen – ik durf gewoon iets achter te raken bij het nieuws. Ik hoef ook niet meer alles te lezen, wat los en vast is. Je gaat zo echt inzien, dat de omlaag lopende weg met van alles kan zijn geplaveid. Ook je vol laden met allerlei lees-ballast kan leiden tot narigheid en depressie. Ik ben zo blij, dat ik die verleidende dingen nu op een afstand kan houden, net als Jozef met zijn pijl en boog (Gen. 49:24) de nare dingen van zijn tijd. Jezus maakt mij vrij (Gal. 5:1). Ik hoef me ook niet meer zo te bewijzen als feministe. Ik heb me een hele tijd niet eens lekker met crème ingeklopt, omdat sommige vriendinnen zeiden, dat je dat als emanciperende vrouw niet doen kon. Het was mannenbehagend en daarom rolbevestigend, zeiden ze. En Jan maar bevreemd zeggen, dat ik er zo fletsjes uitzag. Ik zoek mijn kracht niet meer in die uiterlijke roldoorbrekingen. Ik durf gewoon mooi te zijn voor Jan met een lief nachtponnetje en een lekker reukje. Ik hoef mijn kritische instelling niet meer te bewijzen. Die is ook weg. Ik ben op het spoor van de nieuwe instelling: kracht door stil vertrouwen op God.

    Vanmorgen weer iets van het oude leven opgeruimd. In de supermarkt trof ik Leontien (2.3.7.9) alleen: een wondertje, op zaterdagmorgen. Ik zei: “Leontien, ik heb je laatst een tientje afgezet. Laat ik er niet omheen draaien. Dat weet jij en dat weet ik. Sorry hoor, hier is het terug en een dikke reep chocola om het goed te maken”. Ze was vreselijk van haar stuk, werd pioenrood, wilde wat zeggen, slikte het weer in. Ikzelf bloosde ook, wist niets zinnigs meer uit te brengen, het was even erg pijnlijk, heel anders dan ik me had voorgesteld. Toen zei ze verward: “O dank u wel, mevrouw Donker; maar die chocola, dat was heus niet nodig”. Ik schoot in de lach: “Wat zeg je nou toch! Je weet toch, dat ik Joke Willems heet!” Ze lachte mee: “O, wat stom hè; net of ik je er mee wou pesten, dat je met Jan samenwoont. Maar dat was echt niet de bedoeling. Ik was alleen even helemaal zo, dat ik het niet allemaal op een rijtje kon krijgen… Vertel eens; wat is er aan de hand? Komt het van ‘de kapel’, zal ik maar zeggen? O gunst, daar komt net een klant aan; nou ja, we praten nog wel eens”.

    En daar stond ik weer; het was allemaal zo raar gegaan. In mijn doenerigheid had ik het allemaal zo precies voorbereid. Toch was het anders geleid. Nu ja, God zal het wel beter weten, dacht ik tenslotte maar. Dat is het fijne, gingen mijn gedachten verder. Als je in Gods leven wordt ingeplant, kunnen allerlei vreemde voorvalletjes er niet meer uitrukken. Heer, dank U, dat ik het durfde opbiechten van dat tientje. Het was, of er weer een wortel losliet uit die vergiftigde, verzuurde bodem van vroeger. Dank U Heer, dat U voor eeuwig mijn leven waardevol wilt maken.

    Dat zei ik allemaal en er kwam een groot verlangen naar nog meer van God en van zijn Geest bij mij naar boven. Ik wist, dat die gaven ook zouden komen. Ik liep midden op straat gewoon te stralen van blijdschap.

    En wat ik toen voor iets fijns meemaakte! Er staat in de bijbel, dat God je heil-heling, genezing geeft, als je Hem prijst (Ps. 50:23), zoals ik nu ook net gedaan had. Opeens zei ik in mezelf, maar heel sterk: “Duivel, die mij zo bang maakt voor kinderen krijgen: weg… in de naam van Jezus”. En op datzelfde ogenblik – ach, dat is niet helemaal uit te leggen – heel die wolk van angst, spanning (2.4.6.2) en misverstand (2.4.6.9) trok weg! Ik zag mijzelf met een baby’tje, dat aan mijn borst dronk; en ik verlangde opeens zo naar een kind, dat bij mij groeide. Nog even een gedachte: “Maar later; als ze groot worden”, maar ook die overlegging verdween als mist voor de zon. Ik wist opeens heel zeker, dat het één van mijn taken was om moeder te zijn en dat mijn hele wezen schreeuwde om ook die taak.

    Thuis; echt, het was geen impuls: ik heb wel een kwartier staan nadenken… heb ik al mijn pillenstrips genomen en – vind me maar gek – ik heb ze in de vuilnisbak gedaan. En nu kun je heel redelijke dingen ertegen zeggen; en je zult wel gelijk hebben, maar ik vond dat een antwoord op de vreugde, die God gegeven had. Als ik nog eens goed terugdenk, als ik me alles realiseer, was mijn angst al een poosje aan het wegebben. Eigenlijk al na het bezoek van de Van Dalens. Ja; kort daarna ben ik mijn zekerheden gaan verwaarlozen. Maar nu… nu is de genezing compleet.

    Later – onder het eten koken – bleven mijn gedachten doorjuichen. Een leven vol zonde en opstand lag achter mij. Mijn ziel had rondgezworven, opgejaagd door angsten. Nu echter was het zo, dat ik voor de volle honderd procent bij Jezus begon te horen. Nu ik tot berouw en bekering was gekomen, was het wespennest van de angst voor een zwangerschap uitgerookt. Nooit konden die wespen meer uitvliegen en mijn leven beschadigen. En ik wist het – zo heerlijk zeker: elke doornhaag gaat om; ik krijg een levenstuin vol gouden regen, die altijd bloeit.

    08-07-2006 om 15:46 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.5.8.3 Vijandschap, tot uitdrukking komende in het gesprek met Henk

    Jan: wij wonen in een wat oudere buurt. In ons huis zijn vier verdiepingen. De bovenste twee zijn voor Joke en mij. De onderste twee voor familie De Waal, een oud echtpaar. Het heeft tussen ons nog wel eens wat gewrongen. Ruzietjes over vuilniszakken (2.2.8.7). Onenigheid ook over het schoonhouden van het gemeenschappelijke trappenhuis. Maar veel contact is er verder niet. Vanmorgen echter passeer ik hun deur en mevrouw De Waal staat me op te wachten: “of ik even binnenkom?” Nou, ik doe dat, kopje koffie en dan een praatje, of we niet veel last hebben van het gehuil van Kim (2.3.7.9). Ab en Nel wonen op verdieping 2, 3 en 4 van het huis ernaast. Beneden is daar een pakhuis. Familie De Waal kan dus ook een graantje meepikken van Kims gegil. Nu kan dat kind blèren, dat is niet gewoon. En weer kon ik vertellen van ons nieuwe leven. Ditmaal, hoe we van dat gekrijs in het verleden stapeldol werden, maar dat we nu geleerd hadden, ervoor te bidden. We vroegen nu aan Jezus, of het kind wat rustiger kon worden en het hielp al.

    Meneer De Waal: “Nu, als we op die manier van dat kruis verlost kunnen worden, houd ik mij aanbevolen. Het is voor ons – min of meer aan huis gebonden mensen – een kwelling. Maar nu iets anders: ik dacht, dat u altijd met spandoeken in de weer was. Ik heb wel eens tegen mijn vrouw gezegd – wordt u er maar niet kwaad om: ‘Meneer Donker protesteert om het protesteren’. En nu zo heel anders; ik sta er zo vreemd van te kijken. ’t Is toch geen bevlieging? Het zou overigens wel mooi zijn. Mijn vrouw en ik zijn ons hele leven naar de kerk gegaan. Nu worden we zondags met de auto gehaald: één van onze uitjes nog. Maar zoals u dat nu vertelt, van de naam van Jezus, die u uitspreekt tegen alle nare dingen, die er kunnen zijn, niet alleen rondom Kim, maar in allerlei toestanden… ’t Lijkt wel, of u iets ontdekt heeft, dat mij in al die jaren is ontgaan”.

    Mevrouw De Waal: “Echt leuk, om zo eens te praten. Wij hebben niet zoveel aanspraak meer. Nu ja; we hebben de telefooncirkel. Als die er niet was, zouden er dagen en dagen zijn, dat we alleen elkaar meemaakten; en je raakt zo uitgepraat hè? Wat denkt u nu hiervan: we kijken en luisteren veel naar t.v. en radio. Kunnen soms helemaal uit ons evenwicht raken, laten ons door al die vervelende dingen zo opdraaien; ik bedoel die dingen van krakers en barricaden en zo. Ja, ik weet het; dat zal wel tegen het zere been zijn, want ik heb u zelf gezien in de één of andere actualiteitenuitzending; ik zeg nog tegen m’n man: ‘en dat woont dan boven je’, maar nou ja, daar bent u dan nu wel wat van af, als ik het goed gevolgd heb. Maar wat wou ik nu eigenlijk zeggen: o ja, hoe krijg je nu werkelijk houvast. Hoe kun je door al die dingen nu heen blijven zien, dat alles eens goed gaat komen, dat Jezus het tenslotte toch wint?”

    Ik weer aan het vertellen, dat God de weg wijst, dat Hij je wil helpen om leeg te worden en los te worden van een te erge binding aan al die wereldnood. En ik getuigde, dat Hij met zijn regen van positieve aanwijzingen bezig was, om alle kale, beschadigde, verzuurde, dichtgeslagen plekken in mijn akkertje gezond te maken. Dat Jezus dat ook met hun akkers wilde doen. Toen ik een uur later wegging met een maag vol koffie en spritskoek en een hart vol jubel, had ik moeten beloven, met Joke eens langs te komen.

    En wie loop ik op weg naar het buurthuis tegen het lijf? Henk! (2.4.6.5). Maar hij was nu zo anders dan hij toen op Joke overkwam (2.4.6.5). Hard, onplezierig, agressief: “Hé jong, wat is er toch met jou. Aan de wandel? Ja, dat kan vandaag hè. Morgen moet je weer naar de kerk. Waar je nu bij bent, hebben ze toch zaterdags kerk?” …Kon ik hem eerst gaan uitleggen, dat we ook niet van díe groep zijn. Ik kwam even zo in de verzoeking om de hele boel erbij neer te gooien. Mijn hart hamerde ervan. Henk is voorzitter van het regionaal actiecollectief. Via hem hoopte ik vroeger in de publiciteit te komen en nu: als hij met liet vallen, zakte ik helemaal weg in de onbekendheid. En: hij liet me vallen. Hij zei: “Hoe is het? Nu je zo bent geworden, ben je zeker voor de kameraden verloren, nu je hoort bij ‘de broeders’, zo heet dat toch?” Maar toen was ik er door. Ik wou dit dan ook maar prijsgeven (Philipp. 3:icon_cool.gif; de eer en het aanzien in de subcultuur (Joh. 12:43).

    Het was op dat moment, of mijn verlossing door Jezus Christus weer meer definitief werd. Ik voelde het opeens als zo’n openbaring: mijn hebbelijkheid om overal zo verschrikkelijk aanwezig te zijn, had me uiteindelijk mede de overspanning ingejaagd. Beter een laatste plaats bij Jezus dan de eerste plaats voor de poort van weer eens een andere ambassade (Ps. 84:11). En als God mij wilde inzetten, dan deed Hij dat maar, ook al kwam het mij – zoals nu – ongelegen (2 Tim. 4:2). Dit was nu: ‘Je kruis opnemen’ (Mark. 8:34). Henk drong al aan: “Nou, zeg eens wat!” En toen kwam het er weer uit. Niets had ik kunnen overleggen, maar Gods Geest zorgde voor de woorden (Matth. 10:19,20):
    – hoe ik me altijd ‘thuisloos’ had gevoeld, maar dat ik nu mijn bestemming aan het vinden was;
    – hoe het duister in mijn leven niet in de structuren zat, maar in mezelf, hierin, dat ik God niet wilde eren;
    – dat ik niet kapot gemaakt werd door ‘die anderen’, maar door eigen schuld;
    – dat ik me nu zo diep, diep veilig en beschermd kon voelen;
    – dat ik van binnen en van buiten gezond aan het worden was;
    – dat ik nog veel meer fijne dingen van God ging zien;
    – dat er vroeger geen eind was aan de verschrikking en nu geen eind aan de vreugd (Rom. 15:13);
    – dat alle innerlijke wanorde aan het verdwijnen was, nu ik begonnen was te wonen in het land van de orde van de vrede (1 Cor. 14:33);
    – dat ik nu het idee had te horen, waarbij ik moest horen;
    – dat ik opgestaan was als een schaap, dat ‘de stem’ hoort, die het uit duizenden herkent (Joh. 10:3);
    – dat ik nu als het ware de wouden en de weiden, de bergen en de dalen zag van mijn eigenlijke vaderland (Hebr. 11:14), het land van het werkelijk bevrijdende lachen (Luk. 6:21).

    Hij keek me aan, zei: “Wat ben jij ver weg. Wat jij nu zegt, snijdt gewoonweg door mijn ziel (Hand. 7:54). Joh, je weet het zelf niet, maar jouw ‘broeder’-zijn maakt je tot een vijand van je kameraden. Ik moet je haten (Joh. 17:14). Het bestel heeft je ingekapseld op de meest doortrapt gemene manier. Je bent een lakei geworden van het imperialisme. Nog nooit heb ik een vrij mens zo zien veranderen in een hielenlikker van het fascistoïde establishment. Die zelfvernedering, die afschuwelijke woorden: vreugde, orde en … schaap: ongelooflijk; wat is de heersende orde nog sterk, dat ze zo toe kan slaan. En toch blijf ik het zeggen: ‘We shall overcome’. Met vuur zullen wij die vermolmde structuren, ook de kerk (Op. 17:16), verbranden”.

    Ik probeerde mijn hand op zijn schouder te leggen: “Ik wil je kameraad zijn”, schreeuwde ik haast uit. Maar griezelend schudde hij mijn hand af, of het een slang was. Toen liep hij weg… zonder groet.

    En nu het merkwaardige: waar ik wekenlang van was afgehouden; na dit toch zware gesprek kwam ik daartoe: ik heb Margot gebeld. Haar koel-gedistingeerde stem: “Met het directiesecretariaat”. Pal daarop heel anders: “Jan!!! … ja vertel maar; ik ben alleen!” Alles, wat ik de laatste tijd had meegemaakt, onze hele weg naar het licht, gaf ik haar in korte trekken door. Haar stem trilde, toen ze zei: “O jongen, wat ben ik blij. Heb je het al aan pa en ma doorgebeld? Ze waren zo gelukkig, toen ik hen door de telefoon van mijn bekering vertelde. Je moest er eigenlijk heen kunnen, maar: Zeeuws-Vlaanderen… het is me toch een reis!” Pa zei: ‘Nu Jan, Paul en Ina nog”; moe even later: ‘Je vader is ongeduldig; maar we blijven bidden’. O Jan, bel ze gauw. Ik kom in ieder geval een avond bij jullie”.

    Ik voelde mij gelukkig, toen ik ophing. Henk was mijn vijand geworden, maar Margot, mijn zus, was mijn ‘zuster’ en in zekere zin ook mijn ‘vriend’… en ik had een Vriend, Die meer was en sterker, dan elke kracht, die wie dan ook ooit zou kunnen mobiliseren (1 Joh. 4:4).

    01-07-2006 om 19:01 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.5.8.2 Getuigen

    Heeft Jan niets verteld over het bezoek van Carla en Kees? (2.4.6.9). Typisch zeg; het was toch heus de moeite waard. Even jullie geheugen opfrissen. Carla is een collega van mij; ze woont samen met Kees. Onlangs waren er wat toestanden. Kees ging bij Carla weg en zij ging aan de drank. Ze sprak met Jan na zijn bekering en dat kwam best goed over. Zijn we zo wat bijgepraat? Goed, gaan we verder. Moet je horen, wat ze vertelde, toen we haar wat op haar gemak hadden gesteld:
    – koffie met gebak voor haar;
    – Kees – dik en groot – de bank daar helemaal ingezakt – naast haar;
    – wij – in spanning – tegenover haar.

    “Je weet, dat ik een angsthaasje ben, ik was eigenlijk alleen maar met Kees, omdat ik ’s nachts altijd bang ben. Kan niet zonder licht slapen. Maar dat geweldige lichaam naast me – nou niet kwaad worden, Kees – zo lekker rustig, zalig, met die lamp uit, rust aan mijn ogen; wat een tijd! Toen ging hij weg; hoe zei je dat ook weer Kees? “Ik zei: er was niet voldoende diepgang in onze relatie. Goed, ik kwam wel aan mijn gerief, als je begrijpt, wat ik bedoel; maar het leek wel een soort van betaling, voor wat mijn hoofdfunctie was: nachtlampje; die taak vond ik toch wat al te schraal”. “Nou goed, hij ging dan weg. Ik vertelde overal, dat ik van Kees wegging. Want dat het eigenlijk omgekeerd was, vond ik zo ontzetten rot. Het was net, of ik een dreun op mijn hoofd had gekregen. Ik was voortaan niet alleen bang in het donker; ik werd ook bang voor mensen en zette het op een drinken.

    En toen: die dag, ik was net op doktersspreekuur geweest, want ik was helemaal ontregeld, daarna nog even een café in, zag ik Jan. En hij praatte zo anders. Ik ken hem toch al zo lang. Meestal smoest hij wat scharrelachtig, maar daar was dit keer geen zweem van te bekennen. … het ging over God en Jezus… Ik ben er niet bij opgevoed, maar op een keer, als kind, bij een tentevangelisatie hoorde ik er van. Dat was toen zo fijn. Ik herinner het mij nog steeds als een feest. Ik heb nadien zelfs nog een tijdlang in Jezus geloofd, want ik ging nog een poos naar nazorgclubs. Och; het raakte weer over. Maar nu; terwijl Jan al die dingen zei, was het opeens, of ik vanuit iets, zo kil als de dood, stapte in iets, zo warm als het leven. Dat feest van toen – die middag – en ook nog wel later, leek terug te keren. Ik heb al een tijd een uitzicht gezocht over de bergen heen, net als die beer uit dat versje – je kent het wel – maar ik zag nooit iets anders dan weer bergen. En nu opeens; zo gek, of ik nooit meer bang voor van alles hoefde te zijn. Zo licht werd het. Ik kreeg het idee, of er een gelukkiger leven aan kwam. Te idioot om te vertellen, maar net, of ik aan een tafel vol gezellige mensen mocht bijschuiven. Had Jan toch nooit kunnen denken, dat zoiets door mijn hoofd ging, terwijl hij daar met veel ‘uhs’ stond te oreren. En nou jij, Kees…”

    “Wel, ik was dan weg hè, bij Carla, maar het zat me toch niet lekker. Ik zei tegen mezelf: kerel, stom kalf, dat je bent, ze had je nodig als houvast om tegenaan te kruipen, wanneer het allemaal weer zo eng was. Maar ze had je tenminste nodig! En wie heeft er verder Kees nodig? Mijn baas? Toen ik laatst bij hem klaagde over mijn loon, riep hij: ‘Ik wou, dat ik van het jaar verdiend had, wat jij voor één week vangt. Bevalt het je niet, nou dan ga je maar; die paar karweitjes in deze pokketijd kan ik zelf ook wel aan’. Ik heb Carla’tje maar weer eens opgebeld; ze zei: “O Kees, kom gauw, ik moet je wat vertellen!” Nou, zij aan het praten:
    – over Jezus, die zo goed was en zonde wou vergeven;
    – over verder gaan met God met licht op je pad.
    Ik maar roepen: ‘Kind, wat zég je nou toch allemaal! Wie heeft je toch zo op zitten draaien. Heb je van die lui binnengelaten?’ en toen vertelde ze dan van Jan. Nou ja, ik ben bij haar gebleven, maar vanavond zeg ik: ‘Meid, ga mee, laat ik Jan en Jo mijn nieuwe auto zien, kan ik gelijk eens poolshoogte nemen’. Vertel eens: waar is de brand?”

    Jan: “Carla heeft mij gehoord met mijn ‘uhs’” – dat zat hem toch zeker hoog – “Laat ze nu eens Joke horen zonder ‘uhs’”.

    Nou, toen was het mijn beurt. De anderen prikten bedachtzaam van hun appelpunt met slagroom. Ze vergaten mij ervoor te prijzen, zo luisterden ze. Ik vertelde van Jan en mij, van onze hobby’s en stokpaardjes, die onze aandacht wegzogen. Ik weidde uit over Jan, die als ‘erg wilde jongen’ dit gevolg moest incasseren, dat hij allerlei rottigheid over zich haalde. Ik schetste mijzelf, hoe ik mij volstopte met te veel eten en te veel waardeloze lectuur. Toen vertelde ik, hoe Jezus in onze gedachten was binnengekomen. Hoe we onze baäls en astartes – onze afgoden, legde ik vlug uit – hadden opgeruimd. Ook, hoeveel kalmer Jan was geworden en hoeveel Jezus hem lichamelijk beter had gemaakt; hij was al weer bijna genezen verklaard. Ik kon wel aan de gang blijven. Dat ik ’s avonds bijna niet meer snoepte en al twee kilo was afgevallen. Dat ik Carla best kon begrijpen met dat voorbeeld, dat ze zelf idioot vond. Dat ik me net gevoeld had als iemand, die met verstijfde vingers aan een rotsrichel hing en nog net haar been over de rand kon slingeren: gered! En ik besloot ermee, dat de weg naar God voor ons niet meer was dicht gesneeuwd, maar open.

    Toen ik klaar was, bleef het even stil. Toen riep Carla: “Kees, zeg eens wat!” Dit is toch niet gewoon meer! Die mensen hebben wat. Als ik hiernaar luister, voel ik me weer net zo onbevangen worden, zo puur, als toen ik elf was”.

    Kees: “Moet je mij eens vertellen Joke, hoe jij twee kilo af kunt vallen met die heerlijke appeltaart en die slagroom; niks geen klop-klop”.

    Carla: “O, je zou ‘m; vuile, vuile materialist!”

    Kees: “Het was maar een lolletje. Nou ja; ik heb een veel te dikke pens van het bier drinken. Maar mensen… kijk… ik geloof, dat jullie het goed menen, maar ik word Spaans benauwd van jullie. Zo fijn als Carla het vindt, zo griezelig ik (2 Cor. 2:15). Laat mij nou ook iets zweverigs zeggen: ik kan dat licht niet verdragen (Joh. 3:19,20). Welk licht ik bedoel, ik kan het niet zeggen. Het straalt op de één of andere manier van jullie uit. Och nee, onzin; ik weet het niet; ik weet alleen dit: vroeger hadden we allemaal onvrede. Jullie vonden de maatschappij rot en konden er zo woedend over worden. Jullie zaten vol met ergernis over de heersende orde. Ik zat altijd vagelijk geamuseerd naar jullie te luisteren. Mij kon die maatschappij niets schelen. Als ik mijn bier en mijn patat-met en mijn frikadel maar had, zou het mij verder een rotzorg zijn. Maar ik was ook niet gelukkig. Nu zijn jullie veranderd, hebben vrede, zitten te jubelen van: ‘Beter één lichtje aansteken dan tienmaal de duisternis vervloeken’. En ik heb geen vrede; zo’n eenzaam gevoel”. Och, laten we er over ophouden. Carla: vraag dat recept. En Joke: hoe val jij nou af? En Jan: bekijk mijn auto nou eens. Want je bent toch niet alle interesse in de gewone dingen kwijt?”

    En gek hè, daarmee was het diepe gesprek afgelopen. Maar ik had er vrede mee, dat het verder over koetjes en kalfjes ging. Carla heeft belangstelling… en Kees… eigenlijk ook.

    Maar wie er geen belangstelling heeft: Els, je weet wel, de collega, die alles zo graag weet (2.3.7.5). Van de week probeerde ik haar iets te vertellen van het nieuwe. Maar ze snibde: “Ik ben er niets nieuwsgierig naar”, en maakte dat ze wegkwam.

    Wat maak je veel mee, wat heb je met Jezus veel meer inhoud, wat kan je veel meer geven. Jippie… ik voel me honderd pond lichter… en daarnet zei ik: twee kilo? Och, begrijp me dan toch!

    24-06-2006 om 15:29 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 27/09-03/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2010
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 06/07-12/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 01/06-07/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 30/03-05/04 2009
  • 23/03-29/03 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 09/03-15/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 09/02-15/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 29/12-04/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 15/12-21/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 01/12-07/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 17/11-23/11 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 03/11-09/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 20/10-26/10 2008
  • 06/10-12/10 2008
  • 29/09-05/10 2008
  • 22/09-28/09 2008
  • 15/09-21/09 2008
  • 08/09-14/09 2008
  • 01/09-07/09 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 11/08-17/08 2008
  • 04/08-10/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 21/07-27/07 2008
  • 14/07-20/07 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 30/06-06/07 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 16/06-22/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 02/06-08/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 05/05-11/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 25/02-02/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 11/02-17/02 2008
  • 04/02-10/02 2008
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 07/01-13/01 2008
  • 31/12-06/01 2008
  • 24/12-30/12 2007
  • 17/12-23/12 2007
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 26/11-02/12 2007
  • 19/11-25/11 2007
  • 12/11-18/11 2007
  • 05/11-11/11 2007
  • 29/10-04/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 08/10-14/10 2007
  • 01/10-07/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 03/09-09/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 20/08-26/08 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 09/07-15/07 2007
  • 25/06-01/07 2007
  • 11/06-17/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 07/05-13/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 16/04-22/04 2007
  • 09/04-15/04 2007
  • 02/04-08/04 2007
  • 26/03-01/04 2007
  • 19/03-25/03 2007
  • 12/03-18/03 2007
  • 05/03-11/03 2007
  • 26/02-04/03 2007
  • 19/02-25/02 2007
  • 12/02-18/02 2007
  • 29/01-04/02 2007
  • 22/01-28/01 2007
  • 15/01-21/01 2007
  • 08/01-14/01 2007
  • 01/01-07/01 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 18/12-24/12 2006
  • 11/12-17/12 2006
  • 04/12-10/12 2006
  • 27/11-03/12 2006
  • 20/11-26/11 2006
  • 13/11-19/11 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 30/10-05/11 2006
  • 23/10-29/10 2006
  • 16/10-22/10 2006
  • 09/10-15/10 2006
  • 02/10-08/10 2006
  • 25/09-01/10 2006
  • 18/09-24/09 2006
  • 11/09-17/09 2006
  • 04/09-10/09 2006
  • 28/08-03/09 2006
  • 21/08-27/08 2006
  • 14/08-20/08 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 24/07-30/07 2006
  • 17/07-23/07 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 05/06-11/06 2006
  • 29/05-04/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 17/04-23/04 2006
  • 10/04-16/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 20/03-26/03 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 20/02-26/02 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006
  • 23/01-29/01 2006
  • 16/01-22/01 2006
  • 09/01-15/01 2006
  • 02/01-08/01 2006
  • 26/12-01/01 2006
  • 19/12-25/12 2005

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!