Leuk etentje met de lui van vroeger. Jan praatte nu heeft hij dat altijd wel gekund maar ook nu, bij deze heel andere stof, hingen ze weer aan zijn lippen. Het ging nu niet over Nicaragua, maar de aandacht was er best. Ik ondersteunde hem wel in mijn gebed, maar soms zat ik ook heel aards te tobben. Er was afgesproken: ieder voor zich, en voor Jan en mij was dat bij elkaar tachtig gulden. En ja: de trouwerij gaat toch wel wat kosten. Nee, aan zijn ziekengeld ligt het niet. Zijn zaak vult aan tot honderd procent. Laat nu toch Jeroen alles voor zijn rekening nemen. Ik vroeg later nog: Reuze bedankt hoor, maar hoe kan je dat nu allemaal doen? Hij plaagde: Nieuwsgierig Aagje. Ik heb toch een zaak en dit is toch een etentje met mijn zakelijke relaties. Laat dat nu maar aan mij over. Je bent B.V.-directeur of je bent het niet en hij keek heel slim. ik Vind het lief hoor, zei ik: En het zijn tenslotte jouw verantwoordelijkheden, maar zit dat nu wel helemaal goed met de belastingen en zo? Hoor eens, antwoordde hij wat kregel: Ik heb zoet zitten luisteren. Nu niet meer preken hoor
Overigens; ik zeg dat nu wel: niet meer preken, maar ik heb jou eigenlijk nog niet voldoende gehoord. Wat zei je toch maar weer over een weg naar het eeuwig leven, bescherming voor geest en ziel en een lichtbaken om je koers te bepalen? Ik zou het één en ander daaruit best kunnen gebruiken en Helma ook. Je weet toch hé Helma, kom er eens bij dat we samen zijn en het bevalt best hè, mn torteltje. Jullie waren goed zeg (Helma) Ik heb ook zo veel waardeloze, verregende troep in mijn leven en ik ben zo lek als een mandje. Het dekzeil is gescheurd, alles is nat geworden van de overgekomen golven, maar wat erger is: mijn boot zelf lekt. Jeroen, die goeierd, doet echt zijn best om plezier in mijn leven te brengen, maar het loopt er weer net zo hard uit.
We zouden nog lekker wat hebben kunnen praten, maar het ging niet door. We waren nog maar nauwelijks begonnen, toen er een paar weg moesten. Toen kwam er niets meer van. Later reden we wat stil met zn tweeën naar de stad terug. Jan zei: Och, de anderen maakten er maar een lolletje van, maar Helma en Jeroen, die zien we nog wel eens. k Dacht het ook, zei ik. En toen zwegen we wat vermoeid, klein tikje triest over het vele, dat we tegen die beiden hadden wíllen zeggen en het weinige, dat we hadden kúnnen zeggen. De ruitenwisser ploegde door de gestaag vallende, nu droge sneeuw soms was er bijna geen zicht
En wie kwam ik van de week tegen: Lien (2.4.6.. Is Jan nog kwaad op me?, begon ze direct. Kwaad??? Hij dacht, dat je hem wel kon verscheuren! O nee, ik ben nu toch ook weer beter van die sief, ja (ze is en beetje Indisch; vandaar dat grappige Ja). Ik was toen ook zo overstuur. Nu is Lien zon aandoenlijk type, klein, breekbaar, grote, schichtige, bruine gazellenogen. Ze roept altijd iets moederlijks bij me wakker. Kom jij nu eens mee naar die coffeeshop, dan gaan we even praten, zei ik en sloeg mijn arm om die smalle schoudertjes. Och, zei ze even later van boven haar chocola: Dat geschreeuw, zoals tegen Jan, dat is helemaal mijn aard niet. Meisjes zoals ik moeten lachen en over kleren praten en bonbons snoepen en naar leuke films gaan. Maar de duivel maakt me zuur, tegen mijn karakter in. Wat, zei ik: Weet jij van die dingen? Nou en of; in Bogor gingen we altijd naar de pinkstersamenkomst. Toen ging alles goed. Ik hoor niet in dit land met die stomme hagel en die grijze lucht, ik ben hier verdwaald, en een traan lekte langs haar wang. Wat was ze lief. Wat had ze een brede mannenschouder nodig om bescherming te krijgen. Maar wat had ze bovenal Jezus nodig!
Ik vertelde haar, wat ze al wist. Wanneer mams dat vroeger zei, bibberde haar stemmetje: sprak ik altijd tegen, maar nu merk ik, dat ik er steeds naar heb terugverlangd. Ik wil soms nog zo graag zijn als toen ik een kind was. Toen kende ik de weg naar God nog. Ik had het idee, dat één van zijn engelen heel in het bijzonder op mij paste (Matth. 18:10). Ik geloof, dat zelfs de engelen nu niets meer om mij geven. Och; niemand geeft iets om mij en één van mijn schoenen is lek en ik heb daarnet in een plas sneeuwwater getrapt O, wat een land. Java met je geuren en je kleuren en geluiden. Fluweel het donker van de avond, heerlijks schel het licht overdag. Ik zal nog dood gaan van verlangen.
Luister dommertje, heb ik gezegd: Als je Jezus gaat volgen, komen die engelen terug. Maar dat is nog niet eens zo belangrijk. Veel groter is de steun, die medegelovigen je kunnen geven. Jan en ik zijn zo veranderd. We kunnen nu echt vrienden voor je zijn. Ga zondag eens mee. Er is daar een poort naar een land, zo vol geuren en kleuren en fijn zingen en zachtheid en helderheid; je zou er Java voor vergeten Doen! Ze knikte sprakeloos.
O, een heerlijke week. Corry (2.4.6. komt zondag ook naar de sam. Van de week sprak zij me aan in de kantine. We stonden met ons bord in de rij en pakten, wat we nodig hadden voor de lunch. In het voortgaan zei ze: Zeg, ik hoor je niet meer zoveel over je nieuwe kerk. Dat is toch niet over? Welnee, antwoordde ik: Maar als je samen in één kantoorzaal zit, moet je niet te hard van stapel lopen. Stel je voor, als ik er altijd over bezig was en jij vond het niet zo leuk; dan zou er op de duur toch een vervelende stemming van komen! Slim, zei ze: Maar ik ben nog steeds heel benieuwd.
Wel, ik had zo veel te vertellen, dat mijn hele lunch er nog stond, toen zij al bijna klaar was. O meid!, zei ze: Wat leuk; wat een leven hebben jullie! Ik wil en ik zal dat meemaken. Mijn verkering is net uit; ik ben zo aan een opknappertje toe! Ja zeg: moet je toch horen, hoe gemeen John gedaan heeft! Toen kon ik mijn lunchachterstand heel royaal inhalen; maar: zondag komt zij ook.
En dan was daar Lotty (2.4.6.; bij het vlugge boodschappendoen na kantoor in de super, samen wachtend voor de kassa. Weet je, wat ik op de kapel tegen heb? zei ze: Rijp en groen zit er maar. En ze komen niet verder. De één houdt de ander tegen. Wij, in de foyer hebben een echte ploeg van doordouwers. Wij doen de spekrand van de ham weg. Het gaat ons om de kern, om de ham. Heel typisch: de taartjeseters, de snoepers, de halleluja-roepers, zonder geestelijke achtergrond wij lozen ze; meestal komen ze in de kapel terecht. Ik had je zo graag bij ons gezien. Ja maar, wierp ik tegen: Je moest toch blij zijn, dat ik althans Jezus liefheb! Het is waar: er is van allerlei slag bij ons. Maar het gaat mij te ver om te zeggen, dat de kapel het tweede keus filiaal van de foyer is. Er zullen kneusjes en langspeelplaten zijn. Nu ja; die hebben jullie dan niet, begrijp ik nu ! En nog op een andere manier is er bij ons van allerlei slag: onze gemeente is een doorsnee van de hele maatschappij. Ik vind het erg leerzaam in allerlei opzichten. En: is een gemeente zo helemaal zonder zielenpieten en mensen die het nooit zullen leren (2 Tim. 3:6) niet een beetje steriel?
Het gaat om de voortrekkers, riep Lotty strijdbaar: De tragen kunnen wij niet gebruiken bij ons overwinnend vooruit stormen! Ik dacht aan allerlei simpele zielen bij ons en wist opeens, dat ik die dikwijls zo muffe mensjes liefhad. Maar Lotty, merkte ik op: Wat je zegt, klinkt wel logisch, maar ik mis er toch een klein beetje de liefde in. En die is toch het voornaamste (1 Cor. 13:13). Je wordt toch niet boos, als ik dat zo zeg. In ons gesprek moeten wij elkaar toch vooruit helpen (Spr. 27:17). Ze werd eerst wat rood, daarna wit, zei bedremmeld: Zou ik echt liefde tekort komen? Maar het is toch liefde, als ik de voorhoede wil zuiveren van derderangssoldaten? Nu ja, ik denk er wel eens over. Ik ga afrekenen hoor.