4.8.1.4 Wilma Donker: door reserve getemperde blijdschap.
2 december 1982: wat fijn om oma te zijn. Hoor mij toch rijmen. Je kan wel merken, dat het bijna Sinterklaas is. Maar even serieus: ik ben al zesenvijftig. Dan wordt het toch ook wel onderhand tijd. Toch nog onverwachts was daar Jans telefoontje. "Je bent grootmoeder. Onze zoon is een half uur geleden geboren." Wat een feest hí¨, en dan al die omstandigheden er omheen, die het allemaal zo extra blij maken. Dat Jan en Joke nu ook gelovig zijn en getrouwd en dat Joke zo helemaal veranderd is, zo vriendelijk, zo zacht geworden. Ik was vroeger zo vol onvrede over haar. Ik vond die vriendin van Jan beurtelings een dikke haaibaai en een domme giechel. En nu is ze: - Jans vrouw - Heerlijk afgeslankt - Wijs en vrolijk - En ⦠zo ⦠warm.
Aan mijn vreugde komt geen einde. Joke toonde ook zo'n oprecht berouw over haar hoekige optreden van vroeger. Voor míj was het toen mogelijk om toe te geven, dat ík in het verleden óók wel eens verkeerd was geweest. Voor elkáár hadden wij de naam 'ongemakkelijke tantes' te zijn. Waar is die benaming gebleven. Weg ⦠helemaal weg.
's Avonds wanneer ik voor mijn bed neerkniel en bid, zeg ik soms tegen Jezus: "Het is wáár. Ik bén niet boven vermogen verzocht (1 Cor. 10:13). We hebben volhard in het gebed (Col. 4:2) en aan ons ís gegeven (Matth. 7:7). Natuurlijk zijn wij erheen geweest. Marcel was toen nog wat minnetjes, later pas werd het een wolk van een jongen. Volgens mij heeft ie veel van Fred⦠Ik bel uiteraard nog wel eens op; laatst kreeg ik Jan aan de lijn. Zoals die jongen toch ook veranderd is in zijn gepraat! Vroeger kon hij zo zwétsen. Vanuit een soort hoogmoed, vanuit een wíllen shockeren, zei hij soms de naarste dingen. Bijvoorbeeld, dat een groot deel van de wereldbevolking best kon worden afgemaakt, omdat het toch nutteloos was. Dat soort kwalijke gekkenpraat hí¨. Daar is geen spoor meer van over. Hoe is het dan nú? Ik vroeg hem, hoe het zat met zijn strijden voor het milieu en de onderdrukten en tegen de atoomenergie. Want dat vond ik vroeger toch wel iets positiefs. Hij lachte en zei: "Ma, op de keper beschouwd, ging dat gedoe buiten Jezus om. Dood werk⦠dát was het. Nu ben ik lévend werk aan het doen, activiteiten in overeenstemming met Hem. Dat is gewoon góud! Vroéger roeide ik zowat in mijn levensbootje. Ik kwam nergens, ja, toch wél. In de vernieling. Ik zat bij dat vergeefse geroei ook nog eens te rillen in een trainingspakkie, dat me niet warm kon houden; veel te slechte kwaliteit. Maar nú staan de zeilen van God op mijn boot. Die zijn goed. Nu kóm ik ergens⦠in de ópbouw. En ik heb sportgoed aan van de hoogst kwaliteit, waterdicht, ventilerend, warmtehoudend. De duivel had mij in het verleden goed te pakken. Nu ik met Jezus meega, grijpt satan nog dikwijls naar me; hij kan me echter niet vasthouden. Natúúrlijk: milieuzorg. Natúúrlijk: in de bres staan voor vervolgden. Het is goed, je doet er nóg aan mee. Wat zeg ik: ik doe er met meer succes aan mee dan ooit tevoren." Tjonge, wanneer hij over het geloof begint: het kost je â?zelfs 's avonds- een vermogen aan telefoonkosten. Ik kreeg hem maar met moeite tot een wat gewoner gesprek. Hij was toen net begonnen in die computerbaan. Ook dáárover had hij al weer hele verhalen. Van mensen, die zo'n ding hadden en er niet mee overweg konden en dan kwam híj ⦠enz. enz. â¦â¦â¦ Nu ja, zó'n knul; ik ben over de gang van zaken, totaal bezien, heus wel opgetogen. En ach, al die beeldspraak van hem: - over dat 'wegzuigen van het stof': dan had de duivel ook niets meer te eten (Gen. 3:14). - En over de loper, die hij uitrolde voor de gaven van de Geest⦠Och, het is Jan hí¨. Deze wat rare, wilde vorm van geloofsbeleving â?een sekte toch eigenlijk- zal dan wel bij hem hóren⦠|