Overwegingen: - een voorlopig- happy end 3.8.3.1. - een voorlopig- gelukkig begin 3.8.3.2. - een begin met twijfels 3.8.3.3.
3.8.3.1 Een voorlopig- happy end
Jan: Vroeger was het als je het goed bekeek- elke dat huilen met de pet op. Nú is er elke dag weer feest (Spr. 15:15). Vanmorgen vrijdag- zat ik om zeven uur s morgens al wat te studeren. Ik had er zin in. Joke kwam net uit bed. De telefoon, Ab: Ha Jan; luistert Joke mee?! Jullie hebben nu toch ook zon meeluisterding? Ik ga om vijf over naar mijn werk, maar ik móest het even kwijt. Nel en ik zijn omgeturnd. Niet door jullie, maar door Jezus zélf (Joh. 4:42). Hoe dat kwam? Toch ook wel een beetje door jullie. Zó dikwijls hebben wij mensen ontmoet, die de dingen niet goed konden afwegen op hun werkelijk belang. Zij praatten dan maar wat in en uit. Maar júllie wisten, wat het belangrijkste was en wezen ons op God. Wij hebben er allebei zonder het elkaar te zeggen- over nagedacht. De hele woensdag en bijna heel de donderdag was daarmee gemoeid. Gisterenavond begon ik tegen Nel: De tv maar even uit, ik wil iets tegen je zeggen. En ik tegen jou, antwoordde zij. Maar begin jij maar. Ik beleed haar, dat ik altijd een beetje reserve tegen haar had gehouden, omdat zij van iets deftiger komaf was dan ik. Dat niet helemaal- vertrouwen had ons huwelijk geen goed gedaan. Ik wilde nu van dat oude zeer af. Ik vertelde, dat Jezus uit mijn gedachten allerlei onverwerkte, schimmelige, bedorven ideeën aan het weghalen was. Ik legde uit, hoe ik er oog voor had gekregen, dat er een grote vuilnishoop ergens in mijn leven lag. Ook zei ik, wat daarna gebeurde. Terwijl ik dat nog maar aan het ontdekken was, zo vertelde ik verder, leek het wel, of er iets op die belt begon te bloeien. Iets, dat gezond maakte, dat die mestvaalt eigenlijk weg-at. Ik weet wel, het lijkt wel boekentaal, maar láát me nu maar: ik héb er geen gewone woorden voor. Waar het op áánkomt, is dít: ik heb me woensdagmorgen vroeg bekéérd. Zonder dat ik het wist, heeft Nel zich woensdag overdág bekéérd. De hele donderdag hebben we het stil gehouden, maar s avonds hebben wij er elkaar mee verrast. Wat doet dat góed! We gaan hiermee dóór. Maar nou moet ik weg. Dadelijk over een paar minuten- komt Nel nog wel langs voor de rest: het is zo helemaal góed tussen ons. Daaag broer zus zal ik maar zeggen. En schaterend hing hij op. Nel kwam hem even later na: Is Jo nog thuis? (Ja, die had nog vijf minuten). O zég! Hebben jullie het gehóórd van Ab. Wát heeft hij verteld? Wij probeerden het wéér te geven. Toen barstte zíj los: Ik kreeg woensdag door, wat de reden kon zijn, dat Kim altijd zo onrustig is. Ik hield niet voldoende van Ab, keek op hem neer. Wanneer hij van alles en nog wat las, dacht ik: Het lukt je toch niet om zo te worden als wij thuis. Ik hield niet voldoende van Kim ook. Ik verweet dat wurm, dat ik door haar mijn baan had moeten opgeven. Woensdag huilde zij weer eens. Toen heb ik tegen Jezus gezegd: Wilt U Kim stil maken. Ze wérd rustig. Ik schrok, beloofde: Ik ga proberen meer van Ab en haar te houden. Toen schrok ik nog méér, want ik zag mijzelf opeens als zó slecht. Nee, ik teken het niet te zwart, ik leg geen te zware accenten, ik wíst, dat ik niet déugde. Ik ben dikwijls zo onzeker over van alles, maar dít wist ik nu eens héél zeker. Ik zag mijn kleien pietepeuterige gedachten, mijn schrale leventje, mijn tobberige geknies. Ik voelde mij vuil vúil! Ik heb Jezus om vergeving gevraagd. Ik heb geroepen: Bij U wil ik horen. Neem mij mee naar Úw land en Úw volk. Toen was het net, of er iets in mij gebóren werd: hoop, uitzicht. Woensagavond kon ik er tegen Ab niet over spreken. Gisterenavond zou het ook niet gelukt zijn. Maar hij begon zélf. De rest weten jullie van hém. Ik gá nu, anders komt Jo door mij te laat. O ja, hoe het verder gisterenavond was?! Wij hebben elkaar gezoend en geknuffeld. Het was net, of elke muur helemaal wegviel.