2.3.7.2 Jan s middags
Nu maar weer in een andere eettent geweest. Anders leren ze je zo kennen. Terwijl ik daar zat, gebeurden er twee dingen, die mijn basta van vanmorgen weer overstemden. Eerst drensde voortdurend een wijsje door mijn hoofd: This is my life and I do what I want. Ik zong dat eens lekker uitdagend als twintigjarige. Een oudere man zei toen tegen me: Moet je vooral doen. Later zul je merken, dat je daar niet op gebouwd bent. Even stond ik verbluft, toen haalde ik mijn schouders op over die oude zak, die het zo helemaal had gehad. Goed; ik heb met mijn leven gedaan, wat ik wilde. Ik kon er inderdaad niet tegen: t was té slijtend. Ik ben overspannen en ik heb syfilis. Jan: haal uit je winst. Daarna iets heel vervelends; laat ik nou net voor het raam langs Nancy zien lopen, die Dick uit kleuterschool had gehaald. Ze merkte mij niet op. Ik bestudeerde haar gezicht, toen ze Dicky in het fietszitje zwaaide. Andere moeders reden weg met autootjes; zij trapte tegen de bolle wind in naar haar flatje, waar ze zit te leven van haar bijstandsuitkering en mijn piepkleine alimentatie. Dat gezicht; die verdrietige ogen; lijnen rond haar mond. Mooi gedaan Jan, om haar zo op te knappen. Dicky keek nog even om; zonder erg natuurlijk: een paar van zijn prachtige, blonde krullen kwamen onder zijn capuchon uit, wapperden in de wind. Toen slokte een aangierende windvlaag hen tweeën op.
t Was bepaald een streek van God. Hij weet, dat alles me niet zo lekker zit en nu laat Hij mij de gevolgen van een miskleun zien op deze ruwe, tactloze manier. Zeker in het kader van een zenuwenoorlog. God doet zo moeilijk en het evangelie kan zo gemakkelijk zijn. Laatst was ik op een lezing. Inleiding van een dominee. t Ging over de machtsbeluste multinationals en de door en door slechte apartheidspolitiek. Hij haalde er de profeet Amos nog bij, die toch ook maatschappijkritiek had (Amos 2:6-. Mijn buurman fluisterde me toe: Maar Amos had meer dan alleen dat (9:11-15). Och, je hebt altijd wel lui, die ergens op weten te vitten. Ik liet er mijn stemming niet door bederven. Je kunt zo lekker rustig zitten bij zulke toespraken, met het plezierige weten, dat ook jij die structuren allemaal doorziet. Je kunt je zo intens nobel voelen, wanneer het voor je vaststaat, dat jij nooit dergelijke gemene dingen zou doen. Zulke mensen als die dominee bouwen je. Maar s morgens luister ik nog wel eens naar een pastoor of zo iemand, door de radio
Ja, zo ver kom je als je in de ziektewet loopt!
En soms breken die je weer af. Laatst weer zo één. Begon over de visioenen van Amos (die moeten ze wel hebben tegenwoordig). God is toornig op mensen, die zich niet bekeren, laat zich een tijd lang ompraten om ze niet te straffen (7:1-6), maar tenslotte, als ze maar dwars blijven, gebeurt het toch (7:8,9). Kijk, dat was nu dwars tegen de haren in. En dan dat bidden op het eind: over Jezus, die alle zonden op zich neemt (Openb. 1:5); over God, die je tegemoet komt (Luk. 15:20); als jij althans iets positiefs doet (:1; weer over Jezus en God, die je niet alleen laten modderen (Ps. 68:21), die je bemoedigend toelachen, als je maar hun kant uitkijkt (Ps. 25:15). Ik heb de knop omgedraaid, heb gepreveld: Jullie moeten mij hebben. Hersenspoeling is het, anders niet.
Daar zit ik toch weer in hetzelfde straatje als vanmorgen. Toen liet ik die gedachten bewust even toe. Nu komen ze als vanzelf. Dat is een vervelende ontwikkeling. Tegengas Jan! het is onzin, dat een goede verhouding met God duur zou moeten worden gekocht, dat het je als het ware bloed zou kosten (Hebr. 12:4). God heeft de goede verhouding met ons ook duur gekocht (1 Cor. 6:20)
Weg, onrustig makende gedachte; ik geef ieder mens het zijne of het hare (Luk. 18:11,12). Je hoort Nans en Lien en Joke juichen... Weg toch, stem van het geweten
; ik zit in het steunfonds voor de Midden-Amerikaanse bevrijdingsbeweging. Op debatteeravonden wordt er geluisterd, als ik opsta en zeg, dat het zus en zo moet. Ik leef; ik blaas mijn partijtje mee! Met mn dertig voel ik me zo moe en zo oud. Ik blaas geen enkel partijtje, zit naar lucht te happen (Rom. 2:9). Laat ik maar ophouden met mn tegengas. Ik zie er tegen op om Lien te bellen, dat is een realiteit. God: U krijgt me misschien wel klein. Ik heb zon zin om bij U uit te huilen. Ik heb altijd zo hoog van de toren geblazen, ik zou echt wel een toontje lager willen zingen. Ik heb zoveel mensen geminacht en beschadigd. Ik zou ze eigenlijk liever hoogachten en beter maken. Iedereen kent mijn hooghartigheid en sarcasme. Ik zou zo graag bescheiden en vriendelijk zijn (Philipp. 4:5).
Wat doe ik toch; wat denk ik toch; wat is er met mij aan de hand. Laat ik in ieder geval een kerel zijn en nu Lien opbellen. Daarna naar het middagspreekuur van de dokter. Of zal ik het omgekeerd doen? Nee, eerst Lien
O, wat een zure appel om doorheen te bijten. Hier heb ik haar telefoonnummer. Tussen de middag is ze even thuis uit kantoor, weet ik. |