Joke leest nog wat. Haar bedlampje heeft me een tijdlang niet gehinderd om te slapen, maar nu ben ik toch weer wakker geworden. Ik denk al weer aan Jezus. Hij hielp zo fijn vanavond. En ik weet het nog allemaal haarscherp uit mijn christelijke jeugd, zo zeiden ze dat: Hij gaf zijn leven om ons te redden. Hij strompelde voort in die brandende zon, verzwakt door bloedverlies (Matth. 27:30), uitgedaagd door spot (26:6, gesard door vijanden (27:48,49), met een zwaar stuk hout, deel van een kruis, op zijn schouder. Hij deed dat om ons sterk te maken en onkwetsbaar. Hij liet zich vastspijkeren aan het kruis, kreeg daarbij verschrikkelijke wonden. Hij liet die zich toebrengen, om de wonden in ons zielenleven te genezen. Hij leed dorst (Joh. 19:2 om onze dorst te lessen (6:35). Hij gloeide van koorts om ons vrij te maken van de koorts van alle verkeerde dingen. Als wij God danken voor onze redding door Jezus, dan is dat al het begin van onze redding (Mark. 11:24).
Ach, ik ben zo goed over alles ingelicht. Voor mij is niets meer een verrassing. Voor Karel wel. Die was altijd puur onkerkelijk en is na zijn bekering nog altijd in blijde verwachting van telkens weer nieuwe dingen. Maar ik overweeg nog maar om weer met God en Jezus te beginnen en de oude verveling waarmee dat gepraat me vroeger vervulde, komt weer opzetten. Terug naar dat duffe gedoe. Neen, in ieder geval niet direct. Van nu af aan ga ik wat voorzichtiger leven, wat beter opletten. Er is geen gevaar. Ik ben niet in een fuik gezwommen. Ik heb goede medicijn voor die lastige infectie. De overspannenheid gaat best weer over. Ik bén niet innerlijk vervuild, er ís geen haast bij een andere aanpak.
Wat is dat? Speelt God het opeens hard, nu de zachte aanpak niet helpt? Angst golft door mij heen (Ps. 116:3). Ik ben vuil, ziek, ontregeld. De duivel houdt me in de wurggreep, ik zit in de val. Ik moet iets doen! Ik mag dit niet uitstellen. Er is gevaar. Ik moet met Joke spreken.