Leuk, die grote tuin bij het kantoor, gaat gewoon over in het stadspark. Ideaal voor de middagpauze. Een half uur om te wandelen. Els wou mee. Wat zei de dokter? vroeg ze benieuwd. Stel je voor: zo iets vertellen, uitgerekend aan Els! Ik kon haar gelukkig kwijtraken, maar mijn zorgen, tobberijen, zenuwen, frustraties en complexen niet. Die wandelen mee. Ik ben mij er pijnlijk van bewust direct vanaf het opstaan (Ps. 73:14) hoe ik aan allerlei ongein vastzit met kettingen en touwen (Ps. 107:10). God, wat heb ik soms een zin om me naar U toe te keren, uit te huilen, om vergeving te vragen, zodat U en Jezus mijn zonden weg kunnen nemen (1 Joh. 1:9). Kwamen Jullie maar in mijn gedachten, in mijn denkwereld wonen (Rom. 8:9). De spanningen krampen gewoon in mijn benen. En waarom nou toch? Wel, om alles: Jan en die infectie, de ruzies, de nare meiden op zaal, het duffe werk en alle nutteloos geworden grote doelen. Daar heb je weer al dat geprakkiseer: t is toch onzin! Ik leef goed. Laatst was ik nog in de kerk bij een oratoriumuitvoering: ik had tranen in mijn ogen en heel mooie gevoelens. Zulke gedachten als ik nu heb, worden alleen maar ingegeven door angst! Nee, dat is het toch niet. Niemand fluistert mij in om bang te zijn en om me daarom te bekeren. Het is ook niet zo, dat nu opeens bovenkomt, wat mij vroeger aan angst zou zijn ingeprent. Zo waren paps en mams niet. Nee, die gedachten hangen samen met wat ik weet, nodig te hebben: gewoon een plek om te schuilen. Een kind, dat zich bezeerd heeft, holt naar zijn moeder, duwt zijn hoofd tegen haar jurk, huilt! Die moeder aait dat bolletje, zeg Och toch. Zo zou ik weg willen kruipen bij God. Ja, dit is wel gek: ieder heeft het over Hem als Vader (Deut. 32:6). Maar ik zou Hem ook als Moeder kunnen zien (Jes. 66:13). Zei Hij nu maar iets. Of misschien zegt Hij wel iets. Maar ik kan het niet horen (Ps. 66:1. Het enige, wat ik hoor, is zo hartstikke banaal: de zoemer. De middagpauze is dadelijk voorbij en ik zit nog in het park. Hollen maar. Fien zit al weer te loeren, denk ik, of ik te laat kom.
Supplementen bijwerken, balerig werk. Waarom doen die kerels dat zelf niet! Toch eigenlijk geen karweitje voor mij! Nu ja, het hoeft ook maar een enkele keer, als het slap is bij het beeldscherm. Goed, zon werkje om je hoogmoed in te leveren: Ik vind dit en ik vind dat en Mijn mening is en dan moet je als achtentwintigjarige zo iets doen. Als ik met mijn neus gedrukt word op de simpelste onderdelen van mijn baantje, kan ik wel eens een snuifje nederigheid opbrengen. Maar wat ik nodig heb, is echte, blijvende nederigheid ten opzichte van God. Misschien mis ik door mijn hoogmoed wel de genade, dat ik Hem kan horen spreken (Spr. 3:34). Wel zeker, preekt er niemand meer tegen je, doe je het zelf.