Suzan: zo dikwijls heb ik gedacht: wat doen wij toch fóut? Je hebt bijna je hele leven achter je rustig ambtenarenbestaan. Op de vijfenzestigste verjaardag van je man pensioen: elk jaar hoger, nu al elf jaar. Toch op de achtergrond: dat verdriet om die ruzie. Langzamerhand wordt het een obsessie, omdat je het enig nodige niet doet: een hand uitsteken ter verzoening. Op zo'n manier kom je zélf ook niet vrij (Matt. 6:15). En dan opeens- zijn er mensen die je helpen, die je door hun houding en belevenissen een inlichting geven namens God: "Ruim dat oude zeer óp (1 Cor. 5:7). Post een brief! Schrijf daarin: 'Lieve Ferdy en Carolien, willen jullie ons vergeven, dat wij dertig jaar zijn blijven mokken. Kan het nog goed worden tussen ons. Wíj willen Wees niet bang, dat wij naar Nieuw Zeeland zullen komen. Met deze brief steken wij onze hand uit. Eén vredesuitende brief van jullie terug méér dan die handdruk vragen wij niet '." Toen die brief weg was voelde ik mij zo blij, of er feest was. Wout ook: hij kan soms zo zo knorrepotterig zijn; en nú: ik heb gewoon een níeuwe vént gekregen. Laatst liep hij zelfs door het huis te zingen: "Wat krijgen we nou?" vroeg ik. "Meid", zei hij, "Ik ben bezig, wedergeboren te worden." "Ik ook", antwoordde ik. En toen gewoon, of ik een soort pinksterjuf' was: "Prijs God." En we lachten, we láchten! (Ps. 126:1). We wisten alles zo precies. Wout kende de hele kerkorde en kon meespreken over allerlei kwesties. Ik had altijd mijn bezwaren tegen de nieuwe berijming. Nú is er echter een nieuw fundament gelegd. Die oude vastigheden we vergeten ze gewoon (Philipp. 3:. E laatste zondag van januari kondigde dominee een collecte aan voor het Werelddiakonaat. Hij had het over de armen en dat wij, rijke mensen uit het westen, maar steeds de beste plaatsen in bleven nemen (Luk. 14:7). Het was allemaal zo aan de oppervlakte. Er zat zoveel meer in dan hij gaf. Maar ik ergerde mij niet, dat snel geïrriteerde van vroeger (Pr. 7:9) had plaats gemaakt voor een nooit gekende mildheid. Ik maakte van die kerkbank een plaats van gebed. Ik vroeg aan God of dominee meer 'heenwijzend' kon gaan preken. Ik bad ook: "Heer, wij zullen een giro stúren, want we zíjn 'rijk'. Wilt U ons echter ook geestelijk rijk maken. Wij willen ook iets kunnen doen, wanneer 'geestelijke armen' ons hun nood, hun gebrek klagen. Heer, ik wil van nu aan allerlei verouderde gedachten over boord gooien Ondanks mijn vijfenzeventig wil ik van U het nieuwe denken leren." Ik voelde mij van tóen af nóg vrolijker. Wil je wél geloven: zelfs de reuma gloeit niet meer zo venijnig door mij heen (Spr. 17:22).
Toch van de week- pakte opeens de angst me bij de keel als Ferdy nu eens níet schrijft .. .onze brief heeft daar voor eind januari kunnen zijn zul je de nieuwe blijdschap dn vást kunnen houden. En nu vrijdagavond- was er opeens iets als een rotsvaste zekerheid: die retourbrief kómt niet; je zult het met de zegen van je eigen stap moeten doen. Toen ben ik naar boven gelopen; trof Jo alleen thuis. "Jan doet de boodschappen", zei ze. "Het werk op kantoor is zwaar, ik moet mij 's avonds een beetje ontzien." Er was iets hulpzoekends in haar stem, maar dat realiseerde ik mij pas, toen ik alweer buiten stond. "Jo", zei ik, "Je weet alles van Ferdy en Carolien en de brief ;;; en ik voet het zo zeker: er komt géén brief terug! We gingen zó vooruit in ons geloof. Zullen wij het ook volhouden, als we maar moeten wachten en wachten (Spr. 13:12)." "Zullen wij samen bidden?" antwoordde zij. "Wij, u en ik, willen samen heel sterk, dat jullie op je oude dag nog- gaan groeien. Dat vragen wij samen (Matt. 18:19) en dan zúllen jullie toch groeien Ps. 92:15)." "En bidden wij níet voor die brief", probeerde ik nog. "Nee", zei ze "daarin heb ik nu geen inzicht." En zoals we samen gebéden hebben: toch nog, heel onverwacht voor die brief óók: